ECLI:NL:GHSHE:2024:2253

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
200.335.488_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling tussen ouders na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling tussen de moeder en haar minderjarige zoon, geboren in 2009. De moeder had verzocht om een wijziging van de zorgregeling, zodat haar zoon elk weekend bij haar zou verblijven en de helft van de vakanties en feestdagen met haar door zou brengen. De vader, die het hoofdverblijf van de minderjarige heeft, verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep en het hoger beroep af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 mei 2024 is de minderjarige gehoord, en zijn mening is door het hof in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige regeling, waarbij de minderjarige om de drie weken van vrijdag na school tot zaterdag 18.00 uur bij de moeder verblijft, in het belang van het kind is. De moeder heeft aangevoerd dat de huidige regeling niet in het belang van de minderjarige is, omdat deze onvoldoende gelegenheid biedt voor contact tussen hen. De vader heeft echter betoogd dat de minderjarige zich in een goede balans bevindt en dat de huidige regeling hem in staat stelt om zijn schoolwerk te maken en zijn sociale leven te onderhouden. Het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, maar de regeling op zaterdag wel iets uitgebreid. De moeder had ook verzocht om een vakantieregeling vast te leggen, maar dit verzoek is afgewezen omdat het hof van mening is dat ouders dit in onderling overleg kunnen regelen. De beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 september 2023 is vernietigd voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft, en het hof heeft een nieuwe regeling vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 juli 2024
Zaaknummer: 200.335.488/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/01/394642 / FA RK 23-2739 en C/01/394647 / FA RK 23- 2742
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.H.M. Mooren-van Weereld,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Houtman.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over het wijzigen van de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 september 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 december 2023, en zoals verduidelijkt op de mondelinge behandeling, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de zorgregeling betreft en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de moeder en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar elk weekend van vrijdag na school tot maandag naar school alsmede de helft van de vakanties en feestdagen volgens de regeling die de moeder heeft uitgeschreven op pagina 6 en 7 van haar beroepschrift.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 januari 2024, heeft de vader, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en met hem is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en de raad gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 31 augustus 2023;
  • het V8-formulier met producties van de advocaat van de moeder d.d. 22 februari 2024;
  • het V6-formulier met producties van de advocaat van de moeder d.d. 8 mei 2024;
  • het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 10 mei 2024;
  • het V6-formulier met producties van de advocaat van de moeder d.d. 13 mei 2024;
  • het V6-formulier met productie van de advocaat van de vader d.d. 13 mei 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 28 december 2005 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is [minderjarige] geboren. Partijen oefenen samen het ouderlijk gezag over hem uit en [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vader.
3.2.
Bij beschikking van 11 december 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 8 januari 2018 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij deze beschikking is het ouderschapsplan, waarin een co-ouderschapsregeling van week op week af is opgenomen, aangehecht.
3.3.
Met de verhuizing van de vrouw naar [woonplaats moeder] hebben de ouders de zorgregeling gewijzigd; [minderjarige] verblijft ieder weekend bij de vrouw van vrijdag na school tot maandag naar school en de vakanties en feestdagen worden in onderling overleg verdeeld.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de beschikking van 11 december 2017 voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd in die zin dat de moeder en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar één keer per drie weken van vrijdag na school tot zaterdag 14:00 uur alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen partijen te regelen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij alle weekenden bij haar verblijft. Met de huidige regeling is het onmogelijk om goed contact tussen de moeder en zoon te onderhouden. De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan het feit dat [minderjarige] zich in een ernstig loyaliteitsconflict bevindt. Wat [minderjarige] in het kindgesprek aan de rechter in eerste aanleg heeft verteld is niet zijn daadwerkelijke visie en wens. Dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit is in eerste aanleg al aan de orde geweest en blijkt ook uit een verslag van school. Daarnaast bestaan er veel zorgen over de leeftijd en de gezondheid van de vader. [minderjarige] durft geen besluit te nemen dat tegen de wens is van de vader omdat dit mogelijk diens gezondheid kan schaden. [minderjarige] draagt ook de zorg voor zijn vader waardoor hij te weinig kind kan zijn. Ook onderneemt de vader weinig met [minderjarige] , gaan zij niet op vakantie en wordt [minderjarige] niet aangespoord om te sporten. De moeder krijgt met de huidige regeling geen kans om dit wel met [minderjarige] te doen en om hun gezamenlijke hobby, karate, op zaterdagmiddag te beoefenen. Het is voor de moeder volstrekt onbegrijpelijk waarom er tijdens het contact een agenda zou moeten zijn. In het verleden is nooit een agenda nodig geweest en deze is nu ook niet nodig. De zorgregeling waarbij [minderjarige] elk weekend bij haar verbleef is gedurende een lange tijd goed verlopen en er is geen reden waarom dit niet meer zou kunnen. Voor zover er twijfels bestaan, verzoekt de moeder een raadsonderzoek te laten uitvoeren om vast te stellen welke regeling in het belang van [minderjarige] is. Ten slotte is gebleken dat het in onderling overleg regelen van de vakanties moeizaam verloopt. Het is dan ook in het belang van [minderjarige] dat er een vakantieregeling wordt vastgesteld.
3.7.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. Er is geen sprake van een loyaliteitsconflict. Het verslag van school dat door de moeder wordt aangehaald is van ruim twee en een half jaar geleden. [minderjarige] is sindsdien mondiger geworden en durft beter tegen zijn moeder in te gaan. Het is de moeder die nalaat om een gesprek met [minderjarige] aan te gaan. Hij voelt zich hierdoor niet gehoord en niet serieus genomen. Ook het beeld wat de moeder van de vader schetst, wordt betwist. Er is vanuit de vader nooit sprake geweest van geweld of manipulatie richting de moeder of [minderjarige] . Het is juist de moeder die agressie en woede tegen [minderjarige] uit. [minderjarige] ervaart als gevolg hiervan stress en belemmeringen met betrekking tot school. De vader betwist dat hij niks met [minderjarige] zou ondernemen. Er worden regelmatig uitstapjes gemaakt. Verder gaat [minderjarige] regelmatig met vrienden naar de sportschool en wordt hij niet belemmerd om in de weekenden die hij niet bij de moeder is karate uit te oefenen. Voorts verloopt de regeling zoals deze nu gaat goed. [minderjarige] komt op zaterdag terug waarna hij tot rust kan komen om vervolgens zondag bezig te zijn met zijn studie. De agenda die wordt gehanteerd als [minderjarige] bij de moeder is maakt het verblijf voor hem overzichtelijk en acceptabel. Het is van belang dat er wordt gekeken naar [minderjarige] en naar waar hij zich het meest prettig bij voelt. Dit prevaleert boven de wens van de moeder om meer contact te hebben. Ten slotte dient de voorgestelde vakantieregeling afgewezen te worden, omdat de moeder dit waarschijnlijk als een drukmiddel zal gaan gebruiken tegen [minderjarige] en de vader. Daarbij is het niet in het belang van [minderjarige] dat specifieke dagen zoals Vader- en Moederdag, evenals verjaardagen, als verplichtingen worden opgelegd, vooral omdat de vader en de moeder niet dicht bij elkaar wonen.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de huidige zorgregeling niet te wijzigen. Hoewel de wens van de moeder naar de mening van de raad begrijpelijk is, is het niet passend dat [minderjarige] ieder weekend bij zijn moeder verblijft. Hij is een jongen van veertien die ook een eigen leven op gaat bouwen. Hij heeft in zijn eigen omgeving zijn vrienden en hobby’s. [minderjarige] vindt school erg belangrijk en hij kan bij de moeder niet zo goed leren; bij de vader wel. Het is in zijn belang, ook voor zijn toekomst, dat hij niet wordt belemmerd in het leren. Bovendien wonen de ouders ver uit elkaar en is een regeling van elk weekend niet haalbaar vanwege die afstand. De huidige regeling is passend. Het is niet te verwachten dat [minderjarige] in het kader van een raadsonderzoek anders zal verklaren dan hij heeft gedaan over zijn wensen met betrekking tot het contact met de moeder.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande of een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Het hof kan zich voorstellen dat de moeder de wens heeft om meer tijd met [minderjarige] door te brengen. Het volledig toewijzen van haar verzoeken is echter naar het oordeel van het hof niet in het belang van [minderjarige] .
[minderjarige] is een jongen van veertien jaar oud die zich volop aan het ontwikkelen is. In de omgeving bij zijn vader heeft hij zijn school, hobby’s en vrienden. [minderjarige] vindt zijn school en het maken van zijn huiswerk heel belangrijk. Het is gebleken dat hij bij zijn vader beter zijn huiswerk kan maken dan bij zijn moeder. Verder is er een reisafstand tussen partijen van ongeveer 55 kilometer en staan praktische redenen eraan in de weg dat [minderjarige] elk weekend bij de moeder verblijft.
Het hof overweegt voorts dat [minderjarige] het hof heeft laten weten dat hij de huidige regeling wil behouden, omdat hij zo een fijne balans ervaart waarbij hij genoeg tijd kan doorbrengen met zijn moeder, maar ook genoeg tijd overhoudt om zich op zondag op zijn schoolwerk te concentreren.
Om deze redenen volgt het hof de moeder niet in haar verzoeken. Wel zal het hof de zorgregeling enigszins uitbreiden op de zaterdag, omdat het hof het in het belang van [minderjarige] acht dat de regeling op zaterdag niet om 14.00 uur, maar om 18.00 uur eindigt. De tijd tot 14.00 uur is namelijk vrij kort en als de regeling om 18.00 uur eindigt, hebben de moeder en [minderjarige] meer gelegenheid om samen wat op zaterdag te ondernemen, bijvoorbeeld naar karate of een dagje weg. Er blijft dan nog voldoende tijd over voor [minderjarige] om op zaterdagavond bij de vader zijn rust te kunnen vinden om zich voor te bereiden voor een nieuwe schoolweek en om op zondag zijn huiswerk te kunnen maken.
3.9.2.
In hetgeen de moeder overigens heeft aangevoerd ziet het hof tot slot geen aanleiding om bij beschikking een vakantieregeling vast te leggen. Het is niet gebleken dat het ouders niet lukt om dit in onderling overleg te regelen. Ook voor [minderjarige] is van belang dat de ouders dit in goed overleg kunnen en blijven regelen. Dat betekent dat het verzoek van de moeder om de vakanties vast te leggen zal worden afgewezen.
3.9.3.
Voor zover de moeder verzoekt om een raadsonderzoek wijst het hof dat eveneens af. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om deze beslissing te kunnen nemen.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en een regeling vastleggen op de wijze zoals in het dictum bepaald.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 september 2023 voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt een regeling vast waarbij [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , één keer per drie weken van vrijdag na school tot zaterdag 18.00 uur bij de moeder verblijft, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen partijen te regelen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, G.M. Goes en M. Jonker en is op 11 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.