ECLI:NL:GHSHE:2024:2254

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
200.336.962_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en kinderen na jaren van geen contact

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn twee minderjarige kinderen, die respectievelijk 16 en 14 jaar oud zijn. De vader had in hoger beroep gevraagd om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2023 te vernietigen, waarin zijn verzoek tot omgang was afgewezen. De kinderen hebben sinds maart 2017 geen contact meer gehad met de vader, en de hulpverlening heeft in het verleden niet geleid tot een verbetering van de situatie. De rechtbank had geoordeeld dat een omgangsregeling in strijd zou zijn met de belangen van de kinderen, en het hof heeft deze conclusie overgenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen geen ruimte of bereidheid hebben voor omgang met de vader en dat verdere hulpverlening op dit moment contraproductief zou zijn. De vader heeft in zijn beroepschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de bijzondere curatoren ontslagen van hun taak. De uitspraak benadrukt het belang van de wensen van de kinderen en de noodzaak om hun ontwikkeling niet te schaden door gedwongen omgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 juli 2024
Zaaknummer : 200.336.962/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/366390 / FA RK 20-6615
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende op een voor het hof bekend adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.P.A. van Tuijn,
tegen
[de moeder],
wonende op een voor het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Gerrand.
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
mr. drs. [bijzondere curator 1], psycholoog, kantoorhoudende te [kantoorplaats] , en
mr. [bijzondere curator 2], advocaat, kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
in de hoedanigheid van bijzondere curatoren over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
    hierna te noemen: [minderjarige 1] , en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
    hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
als zodanig benoemd bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2022.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 januari 2024, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, over te gaan tot vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende een omgangsregeling vast te stellen waarbij de kinderen bij de vader verblijven gedurende/op:
  • vier weken achter elkaar een dagdeel op zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 14.00 uur of van 13.00 uur tot 17.00 uur;
  • vervolgens vier weken achter elkaar een dag op zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur;
  • vervolgens een aantal nader af te spreken weekenden van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur;
  • de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling over te bepalen, zoveel mogelijk aansluitend bij de reguliere weekendregeling;
  • Vaderdag;
  • de verjaardag van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (om en om);
  • de verjaardag van de vader;
en daarbij te bepalen dat partijen bij helfte zorgen voor het brengen en halen in het kader van de zorgregeling, althans een zorgregeling te bepalen die de rechtbank in goede justitie redelijk acht.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 maart 2024, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het beroep af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. van Tuijn;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Gerrand;
  • mr. [bijzondere curator 1] ;
  • mr. [bijzondere curator 2];
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en een raadsheer van de ziittingscombinatie heeft op 21 mei 2024 buiten aanwezigheid van partijen met hen gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft deze raadsheer de inhoud van deze gesprekken zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 20 april 2021, 20 september 2022 en 27 september 2023;
  • de brief d.d. 8 maart 2024 van de bijzondere curatoren.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2013 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op 8 november 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
De kinderen wonen bij de moeder.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 21 februari 2014 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: JBB) (voorheen:
Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant) voor de duur van een jaar. Die maatregel is daarna steeds
verlengd, voor het laatst bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 januari 2017
tot 1 augustus 2017. Daarna is bij beschikking van 20 juli 2017 de ondertoezichtstelling
verlengd tot 1 januari 2018, waarbij JBB als uitvoerder van de ondertoezichtstelling is
vervangen door de gecertificeerde instelling Coöperatie Jeugd Veilig Verder. Die maatregel
is vervolgens bij beschikking van 28 december 2017 verlengd tot 1 juli 2018. Daarna is de
maatregel geëindigd doordat deze niet meer is verlengd.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 21 januari 2016 is een beslissing genomen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken die inhoudt dat de jeugdbeschermer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een zorgregeling tussen de kinderen en de vader zal bepalen in goed overleg met partijen, waarbij wordt toegewerkt naar onbegeleid contact.
3.5.
De kinderen hebben voor het laatst (begeleid) contact gehad met de vader op 21 maart 2017. JBB heeft toen de begeleide omgang stopgezet, waarna aan de beschikking van 21 januari 2016 geen uitvoering meer is gegeven.
3.6.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2019, bekrachtigd door dit hof bij beschikking van 6 augustus 2020, is het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en is bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen door de moeder wordt uitgeoefend.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – kort gezegd – het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

Standpunten van partijen
5.1.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen afgewezen. Het is in het belang van de kinderen dat er een omgangsregeling tussen hen en de vader wordt vastgesteld waarmee er, al dan niet onder begeleiding van een jeugdbeschermer, structureel omgang komt. Er moet in ieder geval enige vorm van omgang komen.
De strijd tussen de ouders in het verleden zal zonder meer een impact hebben gehad op de kinderen. Beide ouders hebben echter een rol gespeeld in deze strijd en dit staat los van het belang van de kinderen om hun beide ouders te kennen en in hun leven te hebben. De vader heeft in het verleden niet altijd beseft dat hij met de hulpverlening moest samenwerken. Hij is nu bereid om volledige medewerking te geven aan de hulpverlening. De vader beseft dat de kinderen obstakels zien in contact met hem, en hij is dan ook bereid om daarnaar te luisteren en mee te denken in oplossingen. Anderzijds wil hij de rol van ouder kunnen invullen. Het doet de vader enorm zeer om te horen dat de kinderen geen contact willen en dat zij het gevoel hebben dat niet naar hen geluisterd wordt. De vader wil naar de kinderen uitdragen dat hij er voor ze wil zijn.
De rechtbank heeft in lijn met het rapport van de bijzondere curatoren van 11 mei 2023 overwogen dat de belemmeringen bij de kinderen niet met een ondertoezichtstelling kunnen worden weggenomen en dat omgang met de vader verdere schade aan de kinderen zal toebrengen. De rechtbank heeft daarmee het advies van de raad van 24 mei 2022 naast zich neergelegd, waarin de raad een omgangsregeling adviseert. Dit is niet in het belang van de kinderen. De vader betwist dat de bijzondere curatoren op basis van één gesprek met de kinderen een juist beeld hebben kunnen vormen van de situatie en een oordeel kunnen geven of omgang wel of niet in het belang van de kinderen is. Bovendien heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom het rapport van de bijzondere curatoren dient te worden gevolgd en het advies van de raad niet.
In het leven van de vader is veel veranderd en de strijd en gebeurtenissen die zich in het verleden hebben afgespeeld zijn al lang niet meer als dusdanig aan de orde. De vader heeft een stabiel leven waardoor er ook ruimte is om op een stabiele wijze het contact met de kinderen aan te gaan. In de periode van augustus 2014 tot maart 2017 heeft begeleide omgang plaatsgevonden, dit liep erg goed. De terugkoppeling vanuit de hulpverlening was dermate positief dat de rechtbank besloot om de omgang onbegeleid te laten plaatsvinden. Vanaf dat moment is de omgang echter gestagneerd. De vader is er van overtuigd dat het contact met de juiste begeleiding weer zal verlopen als in de periode van augustus 2014 tot maart 2017 en dat de band met de kinderen kan worden hersteld. Stimulans vanuit de moeder zou ook van grote aanvullende waarde zijn. Dit heeft de afgelopen jaren niet, dan wel te weinig plaatsgevonden waardoor de kinderen een negatief beeld van de vader hebben gekregen. Dat de kinderen geen contact met de vader willen heeft grote gevolgen voor hun ontwikkeling en identiteitsvorming. Als de kinderen geen eigen beeld kunnen vormen over de vader, zullen zij in de toekomst vastlopen in hun identiteitsontwikkeling omdat zij de helft van wie zij zijn niet kennen of slechts een zeer negatief beeld daarvan hebben. Het uitblijven van contact zal schade voor hen opleveren. De vader is zich ervan bewust dat de kinderen enige weerstand zullen tonen in het contactherstel, maar dit is niet onoplosbaar en de vader kan daarin bij begeleid contact geadviseerd worden.
5.2.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft op goede gronden geen omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld. De kinderen hebben slechts zeer korte tijd met de vader in gezinsverband gewoond. [minderjarige 1] was drie jaar en [minderjarige 2] was elf maanden oud toen de samenwoning werd verbroken. Nadien is getracht tot een zorg- en contactregeling te komen en heeft begeleid contact plaatsgevonden. Tijdens het laatste contactmoment op 21 maart 2017 ontstond er onder het oog van de kinderen een conflict tussen de vader en de jeugdzorgwerker. De omgang is vervolgens niet meer van de grond gekomen en de vader kwam daarna niet opdagen bij gesprekken. De vader heeft er geen blijk van gegeven te erkennen dat zijn opstelling in de afgelopen jaren belastend is geweest, ook voor de kinderen. Zo heeft de vader verschillende keren geweigerd mee te werken aan hulptrajecten en heeft hij vele conflicten gehad met hulpverleners en de gecertificeerde instellingen. De vader blijft doorgaan met verwijten en is niet in staat zijn aandeel in de situatie te erkennen. De vader doet uitingen die niet stroken met de stelling dat hij naar het belang van de kinderen kijkt en dit belang voorop stelt. Een voorbeeld hiervan is zijn uitspraak dat de kinderen in een neutraal pleeggezin moeten worden geplaatst als het niet lukt om de kinderen zelf een beeld te laten vormen van de vader. Ook heeft de vader nooit kaartjes gestuurd naar de kinderen of alimentatie betaald. Als de vader een brief zou schrijven aan de kinderen, zal de moeder deze brief aan de kinderen geven.
De bijzondere curatoren zijn deskundigen met gedegen achtergrond. Zij kunnen zich een oordeel vormen over de omgang. De raad heeft geconcludeerd dat er onder begeleiding van een jeugdbeschermer een vorm van contactherstel zou moeten komen zonder zich uit te laten over de praktische uitvoerbaarheid hiervan. De destijds betrokken GI heeft zich tijdens een mondelinge behandeling echter afgevraagd hoe zij met een dergelijke blokkade bij de kinderen zou moeten gaan werken en of dit wel de juiste manier is. De bevindingen van de bijzondere curatoren bevestigen dat de belemmeringen onder de gegeven omstandigheden ook met een ondertoezichtstelling niet kunnen worden weggenomen en dat dit verdere schade aan de kinderen zal toebrengen.
5.3.
De bijzondere curatoren hebben – samengevat – het volgende naar voren gebracht. Het beroepschrift van de vader bevat geen nieuwe informatie of wijziging van de omstandigheden, die een aanvulling op de rapportage zoals deze is ingediend bij de rechtbank noodzakelijk maakt. Op 15 februari 2024 hebben gesprekken plaatsgevonden met de kinderen. Uit de gesprekken blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich door hun vader niet gehoord voelen in hun wens om geen contact met hem te hebben en dat ze ook niet opnieuw gedwongen willen worden om gesprekken met professionals over dit onderwerp te voeren. De kinderen blijven bij het standpunt dat zij geen contact met de vader willen en dat zij wensen met rust gelaten te worden om hun eigen leven te kunnen leiden. De bijzondere curatoren hebben met de kinderen gezamenlijk besproken of zij de video opname die de vader van zichzelf heeft gemaakt voor de kinderen in de procedure bij de rechtbank alsnog zouden willen zien of horen, al dan niet in aanwezigheid van de moeder. De kinderen stonden hier niet voor open. Verder hebben de bijzondere curatoren de optie besproken dat de kinderen in een gesprek met de vader, onder begeleiding van de bijzondere curatoren, zelf aan hem aangeven dat zij geen contact met hem willen. Ook voor deze optie staan de kinderen niet open. De bijzondere curatoren hebben de kinderen gevraagd of zij via het verslag aan het gerechtshof een boodschap willen geven aan hun vader. [minderjarige 1] wil de vader zeggen dat hij hem nooit meer hoeft te zien en dat het gewoon klaar is. [minderjarige 2] wil aan de vader zeggen dat hij haar met rust moet laten en zich erbij neer moet leggen en moet stoppen met het veroorzaken van nieuwe problemen. De kinderen zijn ‘hulpverleningsmoe’, waardoor inzetten van hulpverlening op dit moment contraproductief zal werken. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de raad voorgesteld dat de vader een brief aan de kinderen schrijft waarin hij aangeeft hun wens om geen contact met hem te hebben te respecteren. Dit voorstel van de raad is volgens de bijzondere curatoren een goede manier om mogelijk op termijn enige opening tot contact te creëren. Het is dan wel van belang dat dit een positieve brief is, waarin de vader geen verwijten maakt en waarop de vader geen reactie verwacht.
5.4.
De raad heeft – samengevat – het volgende geadviseerd. Het raadsrapport van 24 mei 2022 is inmiddels meer dan twee jaar oud en heeft daarmee zijn geldigheid verloren. Daar komt bij dat de kinderen inmiddels op een leeftijd zijn waarbij zij niet meer gedwongen kunnen worden tot omgang. Het is heel duidelijk dat door het voeren van alle procedures de weerstand bij de kinderen voor de omgang alleen maar groter is geworden. Zij hebben een leeftijd waarbij ze in hun ontwikkeling vooral gericht zijn op zichzelf en zaken buiten hun directe belevingswereld belastend zijn. De raad is van mening dat het goed zou zijn als de vader een brief stuurt aan de kinderen waarin hij aangeeft dat hij ze hoort en dat hij ze met rust zal laten, maar dat hij er altijd voor ze is en zal zijn. Wellicht kan dat een opening creëren bij de kinderen. De moeder heeft de verantwoordelijkheid en verplichting om in positieve zin over de vader te spreken in haar gezin. Het is immers heel belangrijk voor de kinderen dat zij ook van de moeder de positieve kant van de vader te horen krijgen. Mogelijk kan de moeder de eventueel door de vader te sturen brief doorgeven aan [instantie] , zodat de betrokken hulpverlening de brief met de kinderen kan bespreken. Voor nu is de raad van mening dat het voor de kinderen het beste is om de huidige situatie te handhaven en geen omgangsregeling vast te stellen.
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
Beoordeling van het hof
5.5.1.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.5.2.
Dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de vaststelling van de omgangsregeling in de beschikking van 21 januari 2016 is tussen partijen niet in geschil en is voldoende vast komen te staan.
5.5.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.5.4.
Het hof acht het aannemelijk dat gedwongen omgang tussen de vader en de kinderen op dit moment een negatieve weerslag zal hebben op de kinderen. [minderjarige 1] is 16 jaar oud en [minderjarige 2] is 14 jaar. De kinderen hebben geen contact meer met de vader gehad sinds maart 2017. De vader stelt dat hij zich het belang van hulpverlening inmiddels meer realiseert, maar uit de stukken en uit wat de vader heeft verteld tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de vader onvoldoende beseft welke invloed zijn handelen heeft gehad op de kinderen en dat de kinderen op dit moment geen ruimte hebben tot omgang met hem. Van slechts ‘enige’ weerstand tegen omgang bij de kinderen is geen sprake. De kinderen hebben op verschillende momenten en tegenover verschillende personen consequent aangegeven op geen enkele manier omgang of contact te willen met de vader. Ook in de kindgesprekken bij het hof hebben zij afzonderlijk van elkaar verklaard dat zij de vader niet willen zien en bezwaar hebben tegen iedere vorm van contact. Bij de kinderen is op dit moment dan ook geen enkele ruimte voor of bereidheid tot omgang met hun vader. Daarbij is het duidelijk geworden dat de kinderen ‘hulpverleningsmoe’ zijn en naar rust verlangen. Dat is gelet op de leeftijd van de kinderen, hun ontwikkelfase en de procedures die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden, ook zeer begrijpelijk. De raad heeft, anders dan in eerste aanleg, geadviseerd om de huidige situatie waarin de kinderen geen omgang hebben met de vader, te handhaven. Het hof is met de raad eens dat ook hulpverlening de kinderen, gelet op hun leeftijd en de grote weerstand die de kinderen al jaren hebben tegen elke vorm van omgang met de vader, niet zal kunnen bewegen om tot een onbelast contact met hun vader te komen. Hoewel het voor de ontwikkeling van de kinderen belangrijk is dat zij zichzelf een neutraal beeld van de vader kunnen vormen, zal de inzet van vrijwillige hulpverlening en een aan de kinderen tegen hun wil opgedrongen contact daar op dit moment niet voor kunnen zorgen. De inzet van hulpverlening hiervoor zal hoogstwaarschijnlijk zelfs contraproductief zijn en daarmee niet in het belang van de ontwikkeling van de kinderen.
5.5.5.
Daar komt nog bij dat het voorstel van de vader om de omgang te laten begeleiden onder regie van een jeugdbeschermer (zoals de raad aanvankelijk heeft geadviseerd) niet uitvoerbaar is. De kinderen staan immers niet meer onder toezicht.
5.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Tevens zal het hof de curatoren ontslaan van hun taak.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2023;
ontslaat de bijzondere curatoren van hun taak;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.J. Vogels, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.M. Bossink en is op 11 juli 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink, in tegenwoordigheid van de griffier.