ECLI:NL:GHSHE:2024:2257

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
200.338.910_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ondertoezichtstelling van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De ouders, [de moeder] en [de vader], hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering voor de duur van zeven maanden. De ouders betwisten de noodzaak van deze ondertoezichtstelling en stellen dat zij voldoende hulpverlening accepteren in een vrijwillig kader. De Raad voor de Kinderbescherming en de GI zijn van mening dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging is voor de kinderen en dat de ouders de zorgen bagatelliseren. Het hof heeft de mondelinge behandeling gehouden op 22 mei 2024, waarbij de ouders, de raad en de GI zijn gehoord. Het hof concludeert dat de ouders onvoldoende de noodzakelijke zorg en hulpverlening accepteren, wat leidt tot de beslissing om de ondertoezichtstelling te bekrachtigen. De ouders hebben geen grieven ingediend tegen de vastgestelde ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen, en het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 juli 2024
Zaaknummer : 200.338.910/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/326063 / JE RK 24-11 en C/03/326064 / JE RK 24-12
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
gezamenlijk te noemen: de ouders,
beiden wonend in [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Betreffende de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In het kort: deze zaak gaat over de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 februari 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 12 maart 2024, met producties, ingekomen bij het hof op 15 maart 2024, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad af te wijzen, althans een voorziening te treffen die het hof in goede justitie vermeent te behoren.
2.2.
Bij verweerschrift van 26 april 2024, ingekomen bij het hof op 30 april 2024, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het hoger beroep van de ouders.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van:
- het V6-formulier van 25 maart 2024, met bijlage (proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg), van de advocaat van de ouders, ingekomen bij het hof op 27 maart 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd. Tijdens het huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] );
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 3] ).
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
3.3.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de ouders. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in juli 2023 een aantal dagen uit huis geplaatst.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en (de ten tijde van de bestreden beschikking nog ongeboren) [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zeven maanden, aldus van 5 februari 2024 tot 5 september 2024.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders voeren - samengevat - het volgende aan. De ouders betwisten dat er sprake is van persoonlijke problematiek bij de ouders of dat zij bepaalde zorgen over de kinderen bagatelliseren. Voor [minderjarige 3] geldt dat geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De ouders accepteren hulpverlening in het vrijwillig kader. Zo komt [instantie 1] nu vijf dagen per week (voorheen was dit zeven dagen per week) en komt ook het babyteam langs. Verder is voor de vader de reclassering betrokken en is voor de vader hulpverlening bij [instantie 2] gestart. Ook is maatschappelijk werk ([maatschappelijk werk]) voor de ouders beschikbaar. Gelet op deze vrijwillige hulpverlening is een gedwongen kader niet nodig. De ouders komen alle afspraken met de hulpverlening na. Mogelijk hebben zij een dergelijke afspraak een enkele keer verplaatst of geannuleerd. Dat betekent niet dat er een ondertoezichtstelling nodig is.
3.7.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. De raad staat achter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , die een stabiele en veilige opvoedsituatie nodig hebben. Dat ten aanzien van [minderjarige 3] geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging is een nieuwe grief die te laat is ingediend zodat de raad zich hiertegen niet (tijdig) heeft kunnen verweren. Er is sprake van een complexe situatie en er is veel hulpverlening nodig in de thuissituatie. De ouders laten de hulpverlening weliswaar toe in de woning, maar de adviezen worden vervolgens niet of onvoldoende opgevolgd. De ouders bagatelliseren de zorgen die er zijn en hebben voor alles een andere beweegreden. Er zijn bovendien financiële zorgen en zorgen over drugsgebruik/verslavingsgevoeligheid van de ouders. Het is in het vrijwillig kader niet mogelijk gebleken een stevig vangnet neer te zetten om tot verbetering te komen. Regie vanuit een gedwongen kader is nodig.
3.8.
De GI voert - samengevat - het volgende aan. De GI staat achter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De GI herkent dat de ouders de zorgen bagatelliseren; de ouders hebben een positievere inschatting van de situatie dan dat deze daadwerkelijk is. Het is volgens de GI de afgelopen periode zeer moeizaam geweest om met de ouders tot afspraken te komen. De GI moet de ouders vaak rappelleren voordat iets voor elkaar komt. Als de GI bijvoorbeeld afspraken voor de ouders maakt met de hulpverlening worden die door de ouders meerdere keren verzet of niet nagekomen. Zo verschenen de ouders recent niet tijdens een groot overleg met alle betrokken hulpverleners om de voortgang te bespreken. De ouders komen ook afspraken niet na; zo werden de afspraken over wie de kinderen zou opvangen ten tijde van de bevalling door de ouders op het laatste moment veranderd, zonder dat de GI hierbij is betrokken. Toen de GI uiteindelijk bij een afspraak bij de reclassering was, bleek uit de urinecontrole van de vader een hele hoge uitslag voor cocaïnegebruik (900 microgram, terwijl de drempelwaarde 150 microgram is). Hier is de GI van geschrokken en de vader had hier geen goede verklaring voor. Vanuit [instantie 1] hoort de GI dat ze veel moeten vragen en aansturen voor er actie komt. Ook [instantie 1] geeft aan dat de ouders de zorgen bagatelliseren en veel vragen.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Net als de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging tot de zijne maakt en overneemt, is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] over de periode van 5 februari 2024 tot 5 september 2024 onder toezicht moeten worden gesteld van de GI. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.9.3.
Het hof stelt allereerst vast dat er door de ouders geen grief is gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De niet eerder dan tijdens de mondelinge behandeling bij het hof namens de ouders aangevoerde bezwaren ten aanzien van de door de rechtbank vastgestelde ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 3] zullen worden gepasseerd, aangezien deze stellingname tardief is. Het hof betrekt daarbij dat ook de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven zich niet te kunnen verweren tegen dit (nieuwe) standpunt van de ouders. Dit betekent dat het hof dit, wegens strijd met de goede procesorde, buiten beschouwing zal laten.
3.9.4.
Aan het hof ligt vervolgens ter beoordeling voor of de ouders de zorg die nodig is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weg te nemen voldoende accepteren. Hoewel uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen blijkt dat de ouders het beste voor hebben met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en hard hebben gewerkt aan bijvoorbeeld het verbeteren van de woonsituatie, stelt het hof ook vast dat het de ouders onvoldoende lukt om met de inzet van de betrokken hulpverlening tot verbetering van de bestaande situatie te komen. De zorgen over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn nog onverkort groot. Adviezen van de ingezette hulpverlening worden door de ouders onvoldoende omarmd. Dit maakt dat door de betrokken hulpverlening wordt gezegd dat de ouders de zorgen bagatelliseren of, zoals de GI aangeeft, de situatie positiever inschatten dan zij daadwerkelijk is.
Dat is zorgelijk, omdat het van groot belang is dat er effectieve hulpverlening betrokken is bij [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en de ouders om tot verbetering te kunnen komen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn namelijk kwetsbaar, hebben beiden een algehele ontwikkelingsachterstand en zijn in juli 2023 enige tijd uit huis geplaatst geweest na een incident tussen de ouders waar de vader inmiddels een voorwaardelijke taakstraf voor heeft gekregen. Er zijn zorgen over de onderstimulering van de kinderen en de taalontwikkeling van [minderjarige 1] . Ook tijdens de zwangerschap van [minderjarige 3] waren er zorgen, omdat de moeder bijvoorbeeld bleef roken en duidelijk was dat [minderjarige 3] geboren zou worden met een klompvoetje, terwijl de ouders de ernst hiervan niet althans onvoldoende inzagen. Nadat er in november 2023 veiligheidsvoorwaarden opgesteld zijn door [instantie 1], bleek in de praktijk dat [instantie 1] onvoldoende samenwerking met de ouders heeft ervaren. Ten tijde van de bestreden beschikking was er daarom onvoldoende zicht op de ouders en de kinderen gekomen, terwijl er veel zorgen waren, ook rondom de mogelijke verslavingsgevoeligheid van de ouders. Uit het raadsrapport volgt bovendien dat de ouders geen inzet van deeltijdpleegzorg wilden accepteren en dat de moeder geen psychische hulp en prenatale hulp wilde. Dit alles maakt dat de rechtbank op de goede gronden de ondertoezichtstelling van de kinderen heeft uitgesproken.
In de periode daarna is er intensieve hulpverlening op gang gekomen dankzij de regierol die de GI in heeft genomen. Zo was er ten tijde van de geboorte van [minderjarige 3] zeven dagen per week hulp in huis georganiseerd vanuit [instantie 1], waaronder het babyteam. Inmiddels is de hulp vanuit [instantie 1] nog vijf dagen per week in huis. Bij de vader is de reclassering betrokken en de vader krijgt vanuit [instantie 2] hulpverlening en controles op middelengebruik.
Hoewel deze stappen zijn gezet, heeft de GI ook aangegeven dat het zelfs in het gedwongen kader moeilijk is gebleken om met de ouders tot afspraken te komen, omdat de ouders afspraken met de hulpverlening afzeggen of niet komen opdagen. Hoewel de ouders bij de aanvang van de ondertoezichtstelling bij de GI hebben aangegeven zoveel mogelijk zelf te willen regelen, is aldus gebleken dat hen dat niet lukt. Daarnaast wordt gezien dat de ouders de betrokken hulpverlening onvoldoende accepteren/internaliseren om tot verbetering te komen. De ouders maken te weinig gebruik van de hulpverlening of wijzen tips van de hand door er een andere uitleg aan te geven. Anders dan de ouders betogen, ligt de kern van het probleem aldus niet slechts in de situatie dat de ouders vaker door de GI gerappelleerd moeten worden.
Voor het kunnen betrekken van de hulpverlening is het gedwongen kader nodig.
De GI kan vanuit de regierol aansturen of ingrijpen waar nodig. Het hof heeft, gelet op het voorgaande, niet de verwachting dat in het vrijwillig kader ingezette hulpverlening voldoende ingezet zal kunnen worden om tot verbetering te komen. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling nodig is in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur waarvoor deze door de rechtbank is verleend. Nu op dit moment de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders in staat zijn om binnen een voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, is voldaan aan de vereisten van artikel 1:255 BW.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek in hoger beroep van de ouders moet worden afgewezen en de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van
5 februari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, A.M. Bossink en M. Jonker en is op
11 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.