ECLI:NL:GHSHE:2024:2259

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
200.339.793_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 januari 2024, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige is verlengd tot 22 januari 2025. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de uithuisplaatsing van de minderjarige niet langer noodzakelijk is en dat een terugplaatsing bij haar de beste optie is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De GI, Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, heeft verweer gevoerd en verzocht de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2024 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, en is er gesproken over haar situatie en de zorgen van de moeder. Het hof heeft overwogen dat de moeder onvoldoende in staat is om bij de specifieke behoeftes van de minderjarige aan te sluiten en dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 juli 2024
Zaaknummer : 200.339.793/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/416295 / JE RK 23-2075
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.S. van Aken,
tegen
Stichting Jeugdbescherming West Zeeland,
gevestigd te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg (hierna: de rechtbank) van 9 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 april 2024;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 6 mei 2024;
- een V-formulier met productie van de advocaat van de moeder d.d. 18 april 2024;
- een brief met productie van de GI d.d. 17 mei 2024.
2.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbende gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Aken;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, ook niet verschenen.
2.4.
Na de mondelinge behandeling is, met instemming van het hof, ingekomen:
- een brief met producties van de advocaat van de moeder d.d. 14 juni 2024;
- een brief met productie van de advocaat van de moeder d.d. 18 juni 2024.
De advocaat van de moeder heeft bij deze brieven – zoals tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2024 is verzocht – het hof nader geïnformeerd over de uitkomst van de procedure bij de rechtbank ter zake van de door de GI verzochte machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [minderjarige] en toegelicht wat die uitkomst voor het verzoek van de moeder in onderhavige zaak betekent.
2.5.
Het hof heeft bij brief van 20 juni 2024 de GI en de vader verzocht zich eveneens uit te laten over wat de beschikking machtiging gesloten jeugdhulp betekent voor haar/zijn standpunt over voorliggend verzoek in onderhavige procedure.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft het hof geen reactie ontvangen.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 22 januari 2021 heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Intervence (per 1 juli 2021 gewijzigd in Stichting Jeugdbescherming West Zeeland) voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de rechtbank van 19 januari 2023 tot 22 januari 2024.
3.3.
Bij beschikking van 28 juni 2021 heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor drie maanden, met aanhouding van het overige deel van het verzoek.
De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 7 juli 2023 tot 22 januari 2024.
3.4.
[minderjarige] heeft sinds haar uithuisplaatsing achtereenvolgens verbleven op crisisgroep [crisisgroep] in [plaats 1] (gedurende drie maanden), in een gezinshuis van [instantie 1] te [plaats 2] in combinatie met een steungezin (gedurende ruim een jaar) en daarna opnieuw op crisisgroep [crisisgroep] . Sinds februari 2023 is [minderjarige] geplaatst in een behandelgroep van [instantie 2] te [plaats 2] .
3.5.
De GI heeft op 23 mei 2024 de rechtbank verzocht een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van drie maanden. Bij mondelinge beslissing van 30 mei 2024, op schrift gesteld op 14 juni 2024, heeft de rechtbank de GI in het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 9 januari 2024 heeft de rechtbank:
- de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 22 januari 2024 tot 22 januari 2025;
- de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 22 januari 2024 tot 22 januari 2025.
4.2.
De moeder kan zich met voornoemde beschikking niet verenigen voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] betreft tot 22 januari 2025 en zij is hiervan in beroep gekomen.
De moeder verzoekt bij beroepschrift de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt) met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en, opnieuw rechtdoende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, althans een dusdanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
Bij V-formulier van 18 juni 2024 heeft de advocaat van de moeder kenbaar gemaakt dat de beslissing van 30 mei 2024 (zoals hiervoor onder 3.5 genoemd) niet leidt tot een wijziging van voornoemd verzoek. De moeder handhaaft haar verzoek.
4.3.
De GI voert verweer en verzoekt bij verweerschrift de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De moeder maakt zich grote zorgen over hoe het met [minderjarige] gaat sinds zij in 2021 uit huis is geplaatst. Door de uithuisplaatsing is er meer onrust en onveiligheid in het leven van [minderjarige] gekomen. [minderjarige] heeft op verschillende locaties verbleven. Op de behandelgroep van [instantie 2] waar [minderjarige] sinds februari 2023 is geplaatst wil zij niet meer verblijven. Zij past niet goed in die groep, er zijn veel onderlinge ruzies en veel wisselingen van begeleiders. [minderjarige] heeft wegloopgedrag op de groep getoond. Verder speelt dat [minderjarige] niet meer naar school gaat. Zij krijgt niet de juiste begeleiding en zij heeft in haar dagbesteding geen dan wel te weinig stappen gemaakt. De omgeving waar [minderjarige] is geplaatst is niet juist voor haar, ook omdat onvoldoende rekening wordt gehouden met de andere cultuurgebonden thuissituatie waaraan zij gewend was in de thuissituatie bij de moeder.
Met medeweten van de medewerkers van de GI en de behandelaars van [instantie 1] is [minderjarige] de laatste maanden diverse malen wekenlang naar de moeder teruggekeerd. Het gaat dan goed met haar. [minderjarige] ervaart meer rust en stabiliteit als zij bij de moeder thuis is. De laatste tijd heeft [minderjarige] geen complex gedrag vertoond, zeker niet als zij bij de moeder is.
Ten onrechte wordt gesteld dat de moeder onvoldoende bij de behoeftes van [minderjarige] kan aansluiten. In ieder geval is niet gebleken dat dat de behandelgroep wel kan aansluiten bij de behoeftes van [minderjarige] . In vergelijking tot de wijze waarop er bij de moeder thuis sprake is van emotionele ondersteuning, structuur en voorspelbaarheid, kan niet gezegd worden dat het perspectief van [minderjarige] op die groep beter is. Het verblijf bij de moeder sluit beter aan bij wat [minderjarige] nodig heeft op haar weg naar volwassenheid. [minderjarige] wil vanuit de thuissituatie bij de moeder toewerken naar het volgen van een opleiding. Vanuit die thuissituatie kan ook worden bezien waar het perspectief van [minderjarige] ligt na haar achttiende levensjaar en kan toegewerkt worden naar begeleid wonen.
De moeder is daarom van mening dat er geen redenen zijn om de uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen, maar dat een terugplaatsing bij haar aan de orde is (met behoud van de ondertoezichtstelling) zodat zij een intensievere rol kan spelen in het leven van [minderjarige] .
5.2.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld bij brief van 17 mei 2024 en tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] moest erg wennen aan de behandelgroep van [instantie 2] waar zij sinds februari 2023 is geplaatst. Omdat zij ook positieve stappen zette en steeds meer haar draai vond op de groep, heeft de GI besloten de plaatsing voort te zetten. Op 18 januari 2024 is [minderjarige] voor langere tijd van de groep weggelopen na een ruzie met een groepsgenoot. Om herhaling van de eerdere situatie bij het gezinshuis van [instantie 1] te voorkomen (het negatieve gedrag van [minderjarige] nam daar toe nadat tegen haar werd gezegd dat zij moest terugkeren naar het gezinshuis), heeft de GI besloten om met alle betrokkenen afspraken te maken. Onder andere is afgesproken dat de groep dagelijks contact houdt met de moeder en [minderjarige] en dat de groep [minderjarige] blijft motiveren om terug te komen en de deur voor haar open houdt. Na een [naam] op 29 februari 2024 is [minderjarige] teruggekeerd naar de groep. Op 13 maart 2024 is zij weer teruggegaan naar de moeder na een ruzie met een groepsgenoot.
De moeder is onvoldoende in staat om bij de behoeftes van [minderjarige] aan te sluiten. De problematiek van [minderjarige] is complex en er zijn nog steeds zorgen over haar gedrag. De moeder stelt geen grenzen of regels en gaat de confrontatie met [minderjarige] uit de weg. Zij neemt veelvuldig contact op met de groep om aan te geven dat [minderjarige] wegloopt of om advies te vragen over hoe zij met het gedrag van [minderjarige] moet omgaan. Dit bevestigt de opvoedvisie van de GI, dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt. Aan de voorwaarden voor een machtiging tot uithuisplaatsing wordt nog steeds voldaan.
Tijdens het laatste [naam] op 22 mei 2024 gaf [minderjarige] aan dat zij het liefst niet bij haar moeder wil zijn, maar naar begeleid kamer wonen wil. Het gesprek is geëscaleerd en gezien is dat [minderjarige] dit niet met de moeder kan bespreken. De GI heeft [minderjarige] voorgehouden dat zij nog niet voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan begeleid wonen, dat er voor haar een plek op de behandelgroep van [instantie 2] is en dat, indien [minderjarige] daar niet terugkeert, een machtiging gesloten jeugdhulp zal worden verzocht om haar veiligheid te kunnen waarborgen. Dit verzoek is inmiddels ingediend en de GI is in afwachting van de beslissing op dat verzoek. Indien dat verzoek wordt afgewezen, dan ziet de GI [minderjarige] het liefst terugkeren op de woongroep zodat vanuit die situatie verdere stappen gezet kunnen worden.
5.3.
Het hof overweegt als volgt.
5.3.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.3.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
Gebleken is dat kort na de bestreden beschikking [minderjarige] is weggelopen van de behandelgroep waar zij is geplaatst en dat zij met medeweten van de GI nog steeds bij de moeder verblijft. Volgens [minderjarige] kan zij nu beter met de moeder praten dan voorheen het geval was en ook de moeder geeft aan dat het goed gaat tussen hen. Uit de rapportages van de groep over april en mei 2024 (die in de processtukken van de GI staan weergegeven) komt evenwel naar voren dat de moeder veelvuldig contact opneemt met de groep om advies te vragen over hoe zij met het gedrag van [minderjarige] moet omgaan, omdat zij hierin problemen ervaart. Ook blijkt uit die rapportages dat voor de moeder herhaaldelijk onduidelijk is waar en met wie [minderjarige] verblijft. Onder andere staat vast dat op 29 april 2024 de politie [minderjarige] met een jongen in een portiek heeft gevonden en dat [minderjarige] daar heeft geslapen, terwijl de moeder dacht dat [minderjarige] bij een vriendin was. In de maanden april en mei 2024 is [minderjarige] een aantal keren op de groep teruggekeerd na onenigheid met de moeder of de vader en heeft zij op de groep nog tweemaal overnacht.
In het licht van het voorgaande is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken dat de moeder inmiddels wel bij de specifieke behoeftes van [minderjarige] kan aansluiten, haar voldoende kan begrenzen en haar veiligheid kan waarborgen. De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] acht het hof daarom onverminderd noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
5.3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is aan de orde gekomen dat de GI een verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [minderjarige] heeft ingediend, omdat bij de moeder de veiligheid van [minderjarige] onvoldoende gewaarborgd wordt en [minderjarige] niet terug wil naar de groep. Na de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder aan het hof bericht dat de rechtbank de GI in dit verzoek niet-ontvankelijk heeft verklaard, vanwege het ontbreken van een instemmende verklaring van een gedragswetenschapper. De moeder heeft de verklaring van de gedragswetenschapper van 28 mei 2024 overgelegd. Deze schrijft niet te kunnen instemmen met gesloten jeugdhulp en meer te zien in het optuigen van een plan van aanpak in het kader van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp. Van de GI heeft het hof naar aanleiding van de beslissing van de rechtbank geen nader bericht ontvangen. Hierdoor is voor het hof onduidelijk op welke wijze de GI verder feitelijk uitvoering zal geven aan voorliggende machtiging. Dit doet evenwel niets af aan het oordeel van het hof dat er een noodzaak is tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 22 januari 2025.
5.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 januari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, G.M. Goes en J.W.P.N. Hermans en is op 11 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.