ECLI:NL:GHSHE:2024:2270

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
20-002196-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. T. van de Woestijne
  • mr. J.F. Dekking
  • mr. H.N. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met een verbod uit de Opiumwet, waarbij hij een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd kreeg. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een zwaardere straf geëist, namelijk een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd, omdat de politierechter niet voldeed aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 oktober 2022 in de gemeente Echt-Susteren opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs heeft vervoerd en aanwezig gehad. De verdachte heeft de feiten bekend en er is geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor twee jonge kinderen. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden en een taakstraf van 240 uren, wat een hogere straf is dan eerder opgelegd door de rechtbank.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002196-23
Uitspraak : 25 maart 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 29 juni 2023, in de strafzaak met parketnummer
03-067031-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van de politierechter, maar is uitsluitend een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 oktober 2022 in de gemeente Echt-Susteren opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 2.992,42 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, MDMA, GHB en/of GBL en/of
- ongeveer 10,39 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, MDMA, GHB, GBL en/of metamfetamine en/of
- ongeveer 24,91 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, MDMA, GHB en/of GBL,
zijnde amfetamine, MDMA, GHB, GBL en/of metamfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 15 oktober 2022 in de gemeente Echt-Susteren opzettelijk heeft vervoerd,
- ongeveer 2.992,42 gram van een materiaal bevattende amfetamine, MDMA en GHB en
- ongeveer 10,39 gram van een materiaal bevattende amfetamine, MDMA, GHB en metamfetamine en
- ongeveer 24,91 gram van een materiaal bevattende amfetamine, MDMA en GHB,
zijnde amfetamine, MDMA, GHB en metamfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Nu de verdachte het bewezenverklaarde ter zitting in hoger beroep heeft bekend en er geen vrijspraakverweer dienaangaande is gevoerd, zal het hof in geval van cassatie overeenkomstig artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte in hoger beroep.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte niet zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe is – kort gezegd – het volgende aangevoerd. De verdachte ziet de ernst in van wat hij heeft gedaan en hij zal het niet opnieuw doen. Hij is ook niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Het is de eerste keer dat de verdachte zich schuldig maakt aan een strafbaar feit op grond van de Opiumwet. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte over het tenlastegelegde feit een bekennende verklaring afgelegd. Bovendien dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met het tijdsverloop sinds het plegen van dit strafbare feit en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij twee jonge kinderen heeft, voor wie hij een deel van de tijd zorgt, aldus de verdediging.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder acht geslagen op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten dienen als startpunt bij de beslissing over de straftoemeting. Het totale gewicht aan harddrugs-bevattende vloeistoffen bedraagt hier ongeveer 3.028 gram. Voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid van 3.000 tot 4.000 gram harddrugs luidt het oriëntatiepunt in een ‘standaard’-geval, zoals het onderhavige, reeds een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Voor het vervoeren van een dergelijke hoeveelheid, zoals bewezenverklaard, luidt in dit geval het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid van een materiaal, te weten alcohol vermengd met verschillende soorten harddrugs. Deze harddrugs waren mede bestemd voor de verspreiding aan derden, hetgeen het hof strafverzwarend acht. Door aldus te handelen heeft de verdachte het gebruik van harddrugs bevorderd en in stand gehouden. Dat gebruik kan ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers. In dit geval geldt dat des te meer, gelet op het vermengen tot wat lijkt een cocktail van verschillende soorten harddrugs op een basis van alcohol. De verdachte heeft zich van voornoemd belang van de volksgezondheid kennelijk niets aangetrokken.
Wel heeft de verdachte ter terechtzitting van het hof de feiten bekend en zijn verantwoordelijkheid daarvoor genomen. Dit zal het hof in strafmatigende zin meewegen bij het bepalen van de straf.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk zijn geworden. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een baan heeft waarbij hij auto’s inkoopt, repareert en verkoopt, dat hij twee kinderen heeft, één van 11 jaar en één van 10 maanden, en dat hij bij zijn moeder woont, die hem helpt en steunt, ook met de zorg voor de kinderen van de verdachte, die bij hun moeder wonen. Ook deze feiten en omstandigheden weegt het hof in strafmatigende zin mee.
Het tijdsverloop vanaf de pleegdatum acht het hof voorts niet zodanig lang, dat dit in strafmatigende zin dient te worden meegewogen.
Gelet op de hiervoor genoemde strafmatigende feiten en omstandigheden, bijeengenomen, alsmede de door de advocaat-generaal geformuleerde strafeis zal het hof in dit geval niet komen tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende acht het hof het passend en geboden aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Daarmee zal het hof een aanmerkelijk hogere straf opleggen dan door de rechtbank aan de verdachte opgelegd en ook een hogere straf dan door de advocaat-generaal in hoger beroep geëist. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank bij de straftoemeting bepaald onvoldoende gewicht gehecht aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde, zoals dit onder meer tot uitdrukking komt in het toepasselijke oriëntatiepunt. Ook de strafeis van de advocaat-generaal doet naar het oordeel van het hof nog onvoldoende recht aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes, griffier,
en op 25 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.N. Brouwer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.