In de periode daarna is [minderjarige] geplaatst bij een pleeggezin in [plaats 1] . Gebleken is dat de moeder de bezoekregeling met [minderjarige] niet structureel nakomt. Zo zijn de wekelijkse door [instantie] begeleide bezoekmomenten van de moeder aan [minderjarige] in [plaats 1] voor de duur van 45 minuten door de moeder met regelmaat afgezegd. Ook is het diverse keren voorgekomen dat de moeder te laat is gekomen en/of voortijds vertrekt. Met ingang van april 2024 zijn de bezoekmomenten verplaatst naar [plaats 2] , om beter tegemoet te komen aan de (financiële) mogelijkheden van de moeder wekelijks af te kunnen reizen naar [minderjarige] . Dit heeft echter niet geleid tot een verbetering. Op deze manier is het erg moeilijk is voor de GI om de opvoedvaardigheden van de moeder te onderzoeken. De moeder heeft daarom op 24 april 2024 een schriftelijke aanwijzing van de GI gekregen, waarin onder meer is opgenomen dat de moeder de bezoekregeling moet nakomen zodat het perspectiefonderzoek kan worden uitgevoerd. Daarnaast dient de moeder iedere dinsdag voor 14.00 uur in de groepsapp aan te geven of de moeder wel of niet naar de bezoekregeling komt.
Tijdens de bezoeken die wel zijn doorgegaan wordt door de omgangsbegeleiding van [instantie] gezien dat de moeder moeite heeft met de basale opvoedvaardigheden. Tips en adviezen worden niet aangenomen. De GI heeft daarom hulpverlening ingezet die de moeder gaat leren hoe zij beter voor [minderjarige] kan zorgen. Er zal met de moeder geoefend worden hoe zij een luier kan verschonen, een fles moet geven en [minderjarige] goed moet vasthouden zodat [minderjarige] niet kan vallen. Hierover heeft [instantie] namelijk ook zorgen geuit. Het feit dat de moeder op dit moment niet beschikt over deze basale verzorgingsvaardigheden maakt ook dat een opname van de moeder en [minderjarige] in een moeder-kind-huis nu niet aan de orde is. Zoals de GI heeft aangegeven kan daar immers niet de 24-uurs begeleiding geboden worden die voor de veiligheid van [minderjarige] noodzakelijk is. Eerst zal er daarom gewerkt moeten worden aan de verzorgingsvaardigheden van de moeder, waarna bekeken kan worden of een moeder-kind-huis de volgende stap kan zijn. Gelet op de huidige hulpvraag is verblijf met [minderjarige] in [huis] geen optie. De moeder woont bovendien bij [huis] op basis van een proefplaatsing van drie maanden. Het is daarbij de vraag of de moeder wel kan blijven in [huis] , omdat zij richting de GI zorgen hebben geuit over mogelijk middelengebruik van de moeder.
Daarnaast blijven er zorgen over de emotieregulatie van de moeder. Uit de stukken blijkt dat [minderjarige] (flink) reageert op de spanningen die dat voor [minderjarige] met zich meebrengt. De GI heeft laten weten dat het moeizaam is gebleken om met de moeder hierover in gesprek te gaan, omdat de moeder haar emoties niet onder controle heeft en boos wegloopt tijdens dergelijke gesprekken. Dit heeft er zelfs in geresulteerd dat de GI aangifte heeft gedaan jegens de moeder, omdat de moeder de medewerker van de GI met de dood heeft bedreigd.
Ook het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling waargenomen dat de spanningen bij de moeder dusdanig hoog op kunnen lopen, dat zij zichzelf niet meer in de hand heeft en agressief wordt richting de medewerkers van de GI. Hoewel het invoelbaar is dat in een situatie als deze de emoties hoog kunnen oplopen, zijn deze emoties geen rechtvaardiging voor agressief gedrag jegens de medewerkers van de GI.
Namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat de moeder inmiddels bij de huisarts is geweest en gesprekken voert met de praktijkondersteuning, om zo een doorverwijzing naar een psycholoog voor een diagnostisch onderzoek te kunnen verkrijgen. Dit traject bevindt zich aldus nog in een opstartende fase.
Dit alles maakt dat er nog altijd veel zorgen zijn over de opvoedsituatie die de moeder [minderjarige] op dit kan bieden. Gelet op het voorgaande is daarom ook de machtiging tot uithuisplaatsing zoals die door de rechtbank is verleend in de bestreden beschikking van 9 februari 2024 noodzakelijk in het belang van [minderjarige] . De bepalingen uit het IVRK, EVRM en de diverse uitspraken van het EHRM waar de moeder in dit verband naar verwijst maken dit niet anders, de inbreuk op het gezinsleven van de moeder en de rechten van [minderjarige] is onder deze omstandigheden gerechtvaardigd.