ECLI:NL:GHSHE:2024:2402

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.337.333_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in een kort geding over voogdij en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingeleid door de man, die de voogdij en omgangsregeling voor zijn kinderen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], wenst te wijzigen. De man, vertegenwoordigd door mr. M. Poort-van der Meeren, heeft in eerste aanleg een vordering ingediend om [de minderjarige 1] voorlopig aan hem toe te vertrouwen en om de vrouw, vertegenwoordigd door mr. C.M.M. Mikkers, te veroordelen tot nakoming van de co-ouderschapsregeling. De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant heeft de vorderingen van de man afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

De zaak is complex, met een achtergrond van een affectieve relatie tussen de ouders en de zorg voor hun kinderen. De man en de vrouw hebben beiden een verschillende nationaliteit en de vrouw heeft de kinderen naar Nederland gebracht vanuit Brazilië. De man stelt dat de vrouw de kinderen onterecht aan hem onttrekt en dat er een reëel risico is op internationale ontvoering. De vrouw daarentegen stelt dat zij de kinderen heeft willen beschermen tegen de onveilige situatie die is ontstaan door de conflicten tussen de ouders.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de communicatie tussen de ouders problematisch is en dat er behoefte is aan hulpverlening om de omgangsregeling te verbeteren. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de huidige regeling voorlopig te handhaven en een hulpverleningstraject te starten. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de vorderingen van de man gedeeltelijk toe te wijzen, waarbij de omgangsregeling is uitgebreid, maar de voogdij niet is gewijzigd. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en de noodzaak van een stabiele omgeving voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.337.333/01
arrest van 23 juli 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. C.M.M. Mikkers te Heeze.
Deze zaak gaat over:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ,
    hierna te noemen: [de minderjarige 1] ;
  • [de minderjarige 2], geboren op 5 [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] ,
    hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
hierna samen te noemen: de kinderen
op het bij exploot van dagvaarding van 23 januari 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 januari 2024, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/399021 / KG ZA 23-601)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van de man tevens memorie van grieven, voorzien van producties;
  • de memorie van antwoord van de vrouw met producties;
  • de akte van de man met producties 55 t/m 88 van 29 mei 2024 (het hof laat de vier pagina lange ‘akte’ die voor de producties is opgenomen buiten beschouwing, alsmede productie 54, omdat dit een eigen relaas van de man betreft met diens reactie op het verweerschrift in hoger beroep. Hetzelfde geldt voor de verklaring behorende bij productie 61);
  • de akte van de vrouw met producties 8 t/m 12 van 4 juni 2024.
2.2.
Op 12 juni 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door mr. Poort- van Meeren;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Mikkers en tolk in de Portugese taal M.D.F. Monteiro de Rosario (tolknummer 1355);
- de raad, vertegenwoordigd door [persoon A] .
2.2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat de raad de stukken van 29 mei 2024 en 4 juni 2024 niet had ontvangen. Gelet op de aard en omvang van deze stukken heeft het hof besloten de mondelinge behandeling voor bepaalde tijd aan te houden, om de raad ten behoeve van zijn adviserende taak in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de stukken.
2.3.
Op 20 juni 2024 heeft de voortgezette mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door mr. Poort- van Meeren;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Mikkers en tolk in de Portugese taal M.D.F. Monteiro de Rosario (tolknummer 1355);
- de raad, vertegenwoordigd door [persoon A] .
2.4.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

3.1.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Braziliaanse nationaliteit.
3.2.
Partijen hebben tot eind augustus 2023 een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze affectieve relatie is [de minderjarige 1] geboren. Partijen zijn belast met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige 1] .
3.3.
De vrouw heeft nog een zoon uit een eerdere relatie: [de minderjarige 2] . De vrouw is belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige 2] . Begin 2021, kort voor de geboorte van [de minderjarige 1] , is de vrouw met [de minderjarige 2] vanuit Brazilië naar Nederland gekomen en is ze samen gaan wonen met de man. Partijen hebben vanaf dat moment gezamenlijk voor beide kinderen gezorgd.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De man heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd:
[de minderjarige 1] voorlopig toe te vertrouwen aan de man en de vrouw te bevelen toe te staan dat de man [de minderjarige 1] ophaalt van zijn huidige verblijfsadres, zodat de man hem kan meenemen naar de woning van de man;
en om daarbij de vrouw te veroordelen tot nakoming van de overeengekomen co-ouderschapsregeling, op grond waarvan [de minderjarige 1] om en om een week bij de man en de vrouw zal verblijven, althans, indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat er geen sprake is van een overeengekomen co-ouderschapsregeling, de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van een voorlopige regeling inzake de verdeling van de zorg en opvoedingstaken, waarbij [de minderjarige 1] om en om een week bij de man en de vrouw zal verblijven:
althans om de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan een door de voorzieningenrechter te bepalen voorlopige zorgverdeling voor [de minderjarige 1] ;
om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de overeengekomen co-ouderschapsregeling, op grond waarvan [de minderjarige 2] om en om een week bij de man en de vrouw zal verblijven, althans, indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat er geen sprake is van een overeengekomen co-ouderschapsregeling, de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan een voorlopige omgangsregeling waarbij [de minderjarige 2] om en om een week bij de man en de vrouw zal verblijven;
althans om de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan een door de voorzieningenrechter te bepalen voorlopige zorgverdeling voor [de minderjarige 2] ;
de vrouw te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 250,00 per dag dat zij in gebreke blijft de veroordelingen na te komen;
e vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd.
4.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter:
  • “6.1. de vrouw veroordeeld om mee te werken aan een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , uit te voeren via een nader te bepalen locatie, waarbij:
  • 6.2. de man veroordeeld om aan de vrouw een eenmalige dwangsom te betalen van € 5.000,- en vervolgens € 500,- per uur in het geval hij de kinderen, na afloop van de omgangsdag of het omgangsweekend niet bij de vrouw terugbrengt;
  • 6.3. bepaald dat de vrouw tijdig, uiterlijk een dag voor de momenten waarop volgens 6.1 omgang tussen de man en de kinderen plaats vindt, al dan niet via derden, aan de man laat weten waar de kinderen worden opgehaald en weer terug gebracht, en wie (de man of de vrouw) de kinderen ophaalt en weer terug brengt;
  • 6.4. de vrouw veroordeeld om aan de man een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere keer dat zij niet aan de in 6.1 of 6.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet
  • 6.5. het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • 6.6. de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • 6.7. afgewezen het meer of anders gevorderde.
4.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen, en opnieuw rechtdoende:
I. [de minderjarige 1] toe te vertrouwen aan de man, tot in de nog te entameren bodemprocedure een oordeel is gegeven over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] ;
II. de vrouw te veroordelen tot nakoming van de overeengekomen co-ouderschapsregeling, op grond waarvan [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] om en om een week bij de man en de vrouw zullen verblijven met wisseldag op maandag 9.00 uur, althans, voor het geval het gerechtshof zou oordelen dat geen sprake is van een tussen partijen gemaakte afspraak, om de vrouw te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van een voorlopige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, op grond waarvan [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] om en om een week bij de man en de vrouw zullen verblijven met wisseldag op maandag 9.00 uur, althans om de vrouw te veroordelen, om haar medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van een door het hof in goede justitie te bepalen voorlopige zorgregeling voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , waarbij tevens een (gelijke) verdeling van de vakanties in aanmerking dient te worden genomen;
III. de vrouw te veroordelen om aan de man een eenmalige dwangsom te betalen van € 5.000,- en vervolgens € 500,- per uur in het geval zij de kinderen niet terug brengt bij de man na afloop van de zorgregeling, dan wel een dwangsom aan de vrouw op te leggen die het gerechtshof redelijk en noodzakelijk acht.
4.5.
De vrouw heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het betreden vonnis.

5.De beoordeling

De standpunten
5.1.
De man voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter de vordering van de man tot toevertrouwing van [de minderjarige 1] aan hem afgewezen. [de minderjarige 1] heeft zijn hoofdverblijf in [plaats] en voor wijziging hiervan had de vrouw geen toestemming. In het ambulante spoedhulp (ASH) traject dat partijen hebben doorlopen is aan de vrouw meermaals uitgelegd dat zij niet met [de minderjarige 1] mocht vertrekken uit de woning in verband met het gezamenlijk gezag. Verder is voor beide kinderen door de hulpinstanties aangegeven dat wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in hun belang was. De vrouw had immers geen inkomen, geen werk, geen eigen woning en spreekt geen Nederlands, waarmee sprake was van een instabiele situatie. Met de beslissing van Veilig Thuis dat de kinderen in [plaats] moesten blijven, is duidelijk dat er geen enkele reden was dat de kinderen weg moesten op basis van onveiligheid of iets dergelijks. Ook als de vrouw een reden heeft gehad om te vertrekken, geldt dat niet tevens voor de kinderen.
De vrouw is op 9 oktober 2023 niet door tussenkomst van de hulpverlening op een veilige verblijfplaats ondergebracht. Zij is zelfstandig naar een vriendin gegaan en heeft daar een aantal dagen met de kinderen verbleven. Zij is vervolgens pas op 13 oktober 2023 bij NEOS terechtgekomen. De man heeft de vrouw de dag nadat zij was vertrokken aangezegd dat [de minderjarige 1] terug moest worden gebracht. De vrouw heeft hier niet aan meegewerkt waarmee vanaf dat moment sprake is van opzettelijke onttrekking aan het gezag. De man heeft de kinderen vervolgens ruim drie maanden niet gezien.
Er bestaat een reëel internationaal ontvoeringsgevaar voor [de minderjarige 1] omdat de vrouw haar toekomst niet in Nederland ziet. De man heeft geen controle, zicht op en informatie over zijn verblijfplaats en status. De vrouw kan ieder moment vertrekken bij NEOS. De veiligheid van [de minderjarige 1] is in het geding om welke reden [de minderjarige 1] aan de man dient te worden toevertrouwd en bij hem dient te worden ingeschreven. Het is erg belangrijk dat [de minderjarige 1] een sterke band behoudt met de man, [plaats] als ‘thuis’ ervaart en de Nederlandse taal leert. De man en de vrouw hebben tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg aangegeven dat het in principe de voorkeur heeft dat beide kinderen samen bij de man en de vrouw verblijven. Dit kan bij een co-ouderschapsregeling, waarbij [de minderjarige 1] aan de man toevertrouwd wordt en [de minderjarige 2] aan de vrouw. De kinderen kunnen samen een week heen en weer. Bovendien gaat [de minderjarige 2] inmiddels naar school en [de minderjarige 1] niet, waardoor de kinderen feitelijk al niet de hele week samen doorbrengen.
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter de vordering om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de overeengekomen co-ouderschapsregeling afgewezen en is ten onrechte voorbijgegaan aan de gevorderde vakantieregeling. Partijen hadden wilsovereenstemming bereikt over een 50/50 co-ouderschapsregeling. Dit is vastgelegd in het ASH-rapport en de vrouw heeft de regeling daarna bevestigd via whatsapp. De overweging van de voorzieningenrechter dat er op korte termijn een onderzoek door de raad zal worden gestart en dat daarom de 50/50-regeling dient te worden afgewezen is onbegrijpelijk, omdat de raad alleen een beschermingsonderzoek zal doen. Wat betreft de overweging dat partijen niet kunnen communiceren merkt de man op dat hij dit steeds wilde, maar dat de vrouw dit onmogelijk maakte. De communicatie tussen partijen is niet slecht. Het is wel van belang dat er hele duidelijke afspraken zijn, zodat er geen discussies kunnen ontstaan. Bovendien is goede communicatie geen voorwaarde voor co-ouderschap. De co-ouderschapsregeling is in het belang van de kinderen. Er zijn geen praktische bezwaren tegen een dergelijke regeling. De kinderen zijn niet gebaat met een verblijf bij NEOS. Zij zitten daar in een sociaal isolement. De kinderen kunnen de helft van de tijd bij de man verblijven waarmee hun sociale levens doorgang kunnen vinden. De man hoeft overdag niet te werken en kan dus voor beide kinderen zorgen, waarbij zij automatisch Nederlands leren. Ook is gelet op de leeftijd van [de minderjarige 1] een goede hechting met zowel de man als de vrouw van belang. De vrouw wil Nederlands leren en kan dus niet fulltime voor de kinderen zorgen. De vrouw heeft bovendien geen auto waardoor zij [de minderjarige 2] niet naar voetbal of zwemles kan brengen. De vrouw heeft inmiddels ingestemd met het ophalen en brengen bij NEOS, waar dit reeds diverse malen probleemloos is uitgevoerd. Daar is niemand van NEOS bij aanwezig geweest. Om het weekend zijn de kinderen van vrijdag 14:30 tot zondag 18:00 uur bij de man. Daarnaast is er spontaan belcontact met de kinderen.
Tot slot heeft de voorzieningenrechter ten onrechte een hoge dwangsom aan de man opgelegd. Niet de man is ontvoeringsgevaarlijk maar de vrouw. Het is onbegrijpelijk dat de man een buitenproportioneel hoge dwangsom is opgelegd die sterk afwijkt en een veelvoud is van de dwangsom die aan de vrouw is opgelegd. De man heeft hierbij een gevoel van vooringenomenheid bij de rechter.
5.2.
De vrouw voert – samengevat – het volgende aan. De vrouw heeft begin oktober 2023 in samenspraak met de politie en Veilig Thuis de woning met de kinderen verlaten. Zij is naar een vriendin gegaan. Dat adres was bekend bij de man en hij is, hoewel de vrouw dat niet wilde en niet had verteld dat zij hier verbleef, op dit adres verschenen. De vrouw vermoedde dat de man ook een ander adres in de gaten hield, aangezien de man nog een vriendin van de vrouw benaderde. Als gevolg van deze acties kreeg de vrouw met de kinderen een veilige plek aangeboden. Omdat de kinderen getuige zijn geweest van de vele ruzies tussen de ouders, heeft de vrouw zich genoodzaakt gezien om, ter bescherming, met de kinderen bij de man weg te gaan. Tijdens het verblijf in het opvanghuis stuurde de man de vrouw talloze berichten met de mededeling dat hij wist waar zij zich bevond. Op advies van het opvanghuis heeft de vrouw de man vervolgens geblokkeerd. In november 2023 heeft de vrouw de man en zijn auto gezien in de straat van het opvanghuis. Hij liet ook cadeautjes voor de kinderen achter bij het opvanghuis. Kennelijk heeft hij haar verblijfadres kunnen achterhalen. Het gedrag van de man heeft veel invloed op de vrouw en de kinderen. De maatregelen die de vrouw noodgedwongen heeft moeten nemen zijn niet te kwalificeren als het onttrekken van [de minderjarige 1] aan het gezag. De vrouw heeft [de minderjarige 1] in veiligheid willen brengen en zij heeft te allen tijde geprobeerd om met de man (ook via de hulpverlening) in contact te blijven. De vrouw vindt het in het belang van de kinderen dat er contact is met de man. De regeling die er nu is leidt alleen nog steeds tot discussies.
In een kortgeding procedure moeten ordemaatregelen worden getroffen. De kinderen verblijven bij de ouder die ook tijdens de relatie het meest voor hen heeft gezorgd. Dat is de vrouw. De vrouw heeft geen vertrouwen in de man, omdat zij hem in staat acht met [de minderjarige 1] het land te verlaten en niet meer terug te keren. Voor de rust en stabiliteit van [de minderjarige 1] zal hij bij de vrouw moeten blijven. Naast het beschermingsonderzoek zal de raad ook het hoofdverblijf betrekken in het onderzoek. In afwachting van dat onderzoek moet de huidige situatie gehandhaafd blijven. De voorzieningenrechter heeft terecht geconstateerd dat er de afgelopen maanden heftige gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, dat partijen niet met elkaar kunnen communiceren en dat de raad een onderzoek zal doen. Het is voorbehouden aan de bodemrechter om te beoordelen of het in het belang is van [de minderjarige 1] dat de regeling wordt uitgebreid. Er is nimmer sprake geweest van enige wilsovereenstemming ten aanzien van een co-ouderschapsregeling. De vrouw kan geen weerstand bieden aan de man, zodat een co-ouderschapregeling zou betekenen dat alles bij de man gaat plaatsvinden. De huidige verdeling van de zorg is voor nu het meest in het belang van [de minderjarige 1] .
De man heeft in het verleden zijn dochter uit een eerdere relatie maandenlang bij de moeder vandaan gehouden in het buitenland en deze moeder niet laten weten waar haar dochter verbleef. De vrouw is bang dat de man er ook met [de minderjarige 1] vandoor zal gaan. De opgelegde dwangsom gaf haar enige rust, maar leidt er nog steeds niet toe dat de vrouw de kinderen volledig met een gerust hart aan de man meegeeft. De man heeft in de procedure in eerste aanleg slechts een dwangsom aan de vrouw gevorderd van € 250,- per dag dat zij in gebreke blijft de veroordeling na te komen. Hij heeft bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg zelf aan de voorzieningenrechter laten weten dat aan hem eveneens een dwangsom opgelegd kon worden. Door de man is onvoldoende gesteld waarom aan de vrouw een hogere dwangsom moet worden opgelegd. De vrouw heeft een zeer beperkt inkomen. De man heeft een eigen bedrijf en genereert een veel hoger inkomen. Hier is terecht rekening mee gehouden.
5.3.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. De raad ziet dat de ouders van beide kinderen houden, zij op hun manier alles voor de kinderen willen doen en willen dat de kinderen met beide ouders contact hebben. Wel is er veel verdriet over hoe dingen zijn gelopen. De ouders hebben hier een eigen beleving over.
De communicatie tussen de ouders verloopt niet goed. Er ontbreekt respect naar elkaar en voor elkaars ouderschap. Het is positief dat de ouders een manier hebben gevonden om ook buiten de huidige regeling om te kijken hoe extra beeldbelmomenten gecreëerd kunnen worden of zelfs contactmomenten. De zorg van de raad ligt bij de communicatie tussen de ouders. Die is heel zorgelijk en er moet worden ingestoken op de wijze waarop de ouders hun ouderschap gaan vormgeven. Mogelijk is een Uniform Hulpaanbod (UHA) helpend, gericht op Ouderschap Blijft of solo parallel ouderschap. Hierin kunnen de ouders leren hoe zij in de basis met elkaar moeten communiceren. Aangezien de vrouw een tolk nodig heeft zullen hier in verband met de financiën mogelijk afspraken over gemaakt moeten worden. Wanneer de ouders niet goed met elkaar leren communiceren is de kans groot dat er nog meer procedures gevoerd zullen gaan worden in de toekomst. Dat is niet in het belang van de kinderen, maar ook niet in dat van de ouders. Wanneer de ouders er bij het UHA niet uitkomen, wordt dit teruggekoppeld aan het hof en aan de raad. De raad kan dan onderzoeken wat nodig is in het belang van de kinderen. Het is lastig dat partijen nog geen bodemprocedure aanhangig hebben gemaakt omdat een dergelijk traject zes tot negen maanden zal duren. Wellicht leidt dit zelfs tot belemmeringen in de uitvoerbaarheid van zo’n traject nu. Het ligt dus meer voor de hand dat een dergelijk UHA traject wordt gevolgd in een bodemprocedure.
Voor de tussenliggende periode ziet de raad geen grond om [de minderjarige 1] aan de man toe te vertrouwen. Er zijn geen dusdanig acute zorgen die de voorzieningenrechter niet goed heeft meegewogen.
Op het moment dat de communicatie beter is zou de regeling kunnen worden uitgebreid. Op dit moment is een uitbreiding op woensdagmiddag bijvoorbeeld een mogelijkheid. De raad adviseert nog niet met overnachtingen te gaan werken, vanwege de slechte communicatie.
De motivering van de beslissing
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is met partijen naar aanleiding van het advies van de raad de mogelijkheid besproken om via het UHA een hulpverleningstraject aan te gaan gericht op solo parallel ouderschap. Partijen hebben hiertoe uitdrukkelijk hun bereidheid uitgesproken. Zij staan open voor vrijwillige hulpverlening met betrekking tot hun communicatie en hoe zij het ouderschap los van elkaar moeten vormgeven. Zij hebben daarbij tevens aangegeven bereid te zijn om afspraken te maken over eventuele bekostiging van een tolk voor de vrouw. Partijen zouden daarbij bereid zijn om de resultaten van het hulpverleningstraject in te brengen in een nog te starten bodemprocedure.
5.4.2.
Het hof heeft met partijen besproken dat een UHA in onderhavige procedure, gelet op het feit dat deze procedure een kort geding betreft en er nog geen bodemprocedure aanhangig is noch bekend is welke verzoeken in een bodemprocedure wellicht worden voorgelegd, naar alle waarschijnlijkheid niet uitvoerbaar is. Daar komt bij dat de man wil meewerken aan een UHA, onder de voorwaarde dat er een voorlopige beslissing wordt genomen op zijn vordering tot uitbreiding van de huidige zorg-/omgangsregeling met de kinderen. De vrouw wil meewerken onder de voorwaarde dat de huidige regeling voorlopig blijft voortduren.
Vanwege de aard van onderhavige procedure en de huidige situatie, waarbij voorlopige maatregelen worden gevorderd en partijen nog geen bodemprocedure zijn gestart, heeft het hof na uitvoerig gesprek tijdens de mondelinge behandeling met partijen besloten niet te zullen en kunnen verwijzen naar het UHA. Dat neemt niet weg dat de uitdrukkelijke bereidheid daartoe door beide partijen is uitgesproken.
De advocaat van de vrouw heeft aangegeven naar alle waarschijnlijkheid binnen drie weken na de voortgezette mondelinge behandeling een bodemprocedure aanhangig te zullen maken. Partijen hebben uitgesproken voornemens te zijn bij de rechtbank direct een doorverwijzing naar het UHA te verzoeken, omdat zij het wenselijk vinden om hulpverlening te starten.
5.4.3.
Gelet hierop zal het hof beslissen op de vorderingen van de man als volgt.
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
5.4.4.
Het hof zal de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordelen op grond van artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter). Op grond van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd.
5.4.5.
Omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, zal ingevolge artikel 17 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht worden toegepast.
Spoedeisend belang
5.4.6.
Het hof stelt, alvorens tot beoordeling te komen van de grieven, het volgende voorop. Het hof dient ambtshalve vast te stellen of aan de zijde van de man in hoger beroep sprake is van een spoedeisend belang. Daarbij wordt voorop gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is (zie HR 31 mei 2002, LJN AE3437, NJ 2003/343 m.nt. H.J. Snijders).
5.4.7.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van de man om [de minderjarige 1] voorlopig aan hem toe te vertrouwen, afgewezen op de grond dat er geen spoedeisend belang was. Tegen die overweging en beslissing is geen, althans geen voldoende kenbare grief gericht. Derhalve strekt deze beslissing het hof tot uitgangspunt. Evenmin zijn feiten of omstandigheden gesteld noch aannemelijk geworden op grond waarvan moet worden aangenomen dat dit spoedeisend belang voor wat betreft deze vordering nadien alsnog is ontstaan.
5.4.8.
Voor wat betreft de overige vorderingen van de man is het hof van oordeel dat daar een voldoende spoedeisend belang voor is, gelegen in de aard van de vorderingen. Op deze vorderingen wordt hierna ingegaan.
Zorg-/omgangsregeling
5.4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat er tussen de man en beide kinderen contact moet zijn. Partijen verschillen alleen over de vraag hoe het contact voorlopig moet worden ingevuld.
5.4.10.
De kinderen verblijven momenteel éénmaal in de twee weken van vrijdag na school (14.30 uur) tot zondag 18.00 uur bij de man, waarbij de man [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] haalt en terugbrengt bij de vrouw. Er bestond tussen partijen onenigheid over het aanvangsmoment van het weekend bij de man op vrijdagen dat [de minderjarige 2] geen school heeft. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen hierover afgesproken dat wanneer [de minderjarige 2] geen school heeft, dit contactmoment aanvangt om 9.30 uur. De man haalt [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] op dat tijdstip op bij de vrouw.
5.4.11.
Evenals de voorzieningenrechter zal de vordering om de vrouw te veroordelen tot nakoming van een overeengekomen co-ouderschapsregeling worden afgewezen. De man heeft gesteld dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, die een co-ouderschapsregeling inhoudt. Echter, de vrouw heeft deze overeenkomst gemotiveerd betwist. Aangezien in onderhavige procedure geen plaats is voor nadere bewijslevering, gelet op de aard van deze procedure, is dan ook niet voldoende komen vast te staan dat van een dergelijke overeenkomst sprake is. Op die grond wordt de vordering tot nakoming afgewezen.
5.4.12.
Het hof acht het op dit moment ook niet in het belang van de kinderen om te bepalen dat de kinderen voorlopig om en om een week bij de man en de vrouw zullen verblijven. Er bestaat in onderhavige procedure nog teveel onduidelijkheid over hetgeen in het belang van de kinderen moet worden geacht. Dit klemt te meer nu de raad heeft aangekondigd een beschermingsonderzoek te overwegen. Met de raad is het hof van oordeel dat de communicatie tussen partijen op dit moment niet goed genoeg is voor een co-ouderschapsregeling. Bij een co-ouderschap moeten de ouders zaken op elkaar kunnen afstemmen. Dit vereist een communicatie tussen de ouders over meer dan alleen praktische zaken. Haal- en brengtijden kunnen worden vastgelegd, maar er is meer nodig. Overigens hebben de ouders tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk met elkaar besproken daartoe een hulpverleningstraject te willen ingaan.
5.4.13.
Er is wel aanleiding om de door de voorzieningenrechter bepaalde contactregeling tussen de man en de kinderen enigszins uit te breiden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er momenteel uitvoering wordt gegeven aan een weekendregeling waarbij de man de kinderen haalt en brengt alsmede aan een contact op een doordeweekse dag. Bovendien wordt er op de dagen dat de kinderen bij de vrouw zijn regelmatig met de man gebeld. De man haalt de kinderen steeds bij NEOS op en brengt deze daar ook terug. Bovendien zijn de man en de vrouw in staat gebleken ook elders een overdracht te realiseren. Deze overdrachtsmomenten verlopen, zo is gebleken, zonder bijzonderheden. Evenmin zijn andere feiten of omstandigheden gesteld of aannemelijk geworden die zich tegen uitbreiding verzetten. Weliswaar heeft de vrouw opgemerkt dat er een tracker aan haar fiets is bevestigd, maar de man heeft betwist daarvoor verantwoordelijk te zijn.
Het hof ziet dan ook geen belemmering voor uitbreiding van die regeling en acht dit juist vooralsnog in het belang van beide kinderen.
5.4.14.
Het hof zal bepalen dat de kinderen voorlopig éénmaal per twee weken van vrijdag na school (of 9.30 uur indien er op vrijdag geen school is) tot maandag vóór school (of tot 9.30 uur indien er op maandag geen school is) verblijven bij de man, waarbij de man de kinderen haalt en terugbrengt bij de vrouw dan wel op of naar school. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zullen daarnaast in de week waarbij zij op maandagochtend bij de man zijn geweest, voorlopig op woensdag na school (of van 15.00 uur wanneer er op woensdag geen school is) bij de man verblijven tot donderdag vóór school (of tot 9.30 uur indien er op donderdag geen school is). Daarbij wordt overwogen dat het hof, anders dan de raad heeft geadviseerd, onvoldoende aanwijzingen heeft om aan te nemen dat beide kinderen deze extra overnachting niet aan kunnen. Volledigheidshalve wordt daarbij opgemerkt dat de man [de minderjarige 2] naar school zal brengen op maandagochtend respectievelijk donderdagochtend en Bernard naar de huidige verblijfslocatie bij NEOS.
5.4.15.
Het hof zal de vordering tot het bepalen van een voorlopige vakantieregeling afwijzen, reeds omdat deze vordering niet concreet en gespecificeerd is.
Dwangsom
5.4.16.
De man is, zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken, uitdrukkelijk alleen opgekomen tegen de hoogte van de aan de vrouw opgelegde dwangsom. Hij is niet opgekomen tegen de aan hem ambtshalve opgelegde dwangsom. De man beoogt alleen dat de vrouw eenzelfde hoge dwangsom krijgt opgelegd.
5.4.17.
Het enkele feit dat een verschil in de hoogte van de aan de man respectievelijk de vrouw opgelegde dwangsom bestaat, rechtvaardigt niet althans niet zonder meer een verhoging van de aan de vrouw opgelegde dwangsom. Het staat vast staat dat de regeling door de vrouw wordt nagekomen en dat partijen zelfs extra contactmomenten buiten de regeling om hebben bewerkstelligd. Een dwangsom dient als prikkel tot nakoming en reeds gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om de dwangsom aan de vrouw te verhogen. Ook gelet op hetgeen tijdens de mondeling behandeling is besproken is niet aannemelijk dat moet worden verwacht dat de vrouw de contactregeling niet zal blijven nakomen. Daarbij komt dat onbetwist is dat de vrouw slechts een beperkt inkomen heeft, hetgeen evenmin een verhoging van de dwangsom zou rechtvaardigen.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 12 januari 2024 voor zover de vrouw daarbij is veroordeeld om mee te werken aan de onder 6.1 bepaalde contactregeling tussen de man en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ,
en opnieuw rechtdoende;
veroordeelt de vrouw om mee te werken aan een zorg-/omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , waarbij:
  • [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] éénmaal per twee weken van vrijdag na school (dan wel vrijdag van 9:30 uur indien er op vrijdag geen school is) tot maandag voor school (dan wel maandag tot 9.30 uur indien er op maandag geen school is) bij de man verblijven, waarbij de man de kinderen haalt en terugbrengt naar de vrouw of van of naar school;
  • [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] éénmaal per twee weken, in de week waarbij zij op maandagochtend bij de man zijn geweest, van woensdag na school (dan wel woensdag van 15.00 uur indien er op woensdag geen school is) tot donderdag voor school (dan wel donderdag van 9.30 uur indien er op donderdag geen school is) bij de man verblijven, waarbij de man de kinderen haalt en terugbrengt naar de vrouw of van of naar school.
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 juli 2024.
griffier rolraadsheer