Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
- [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ; - [de minderjarige 2], geboren op 5 [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/399021 / KG ZA 23-601)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van de man tevens memorie van grieven, voorzien van producties;
- de memorie van antwoord van de vrouw met producties;
- de akte van de man met producties 55 t/m 88 van 29 mei 2024 (het hof laat de vier pagina lange ‘akte’ die voor de producties is opgenomen buiten beschouwing, alsmede productie 54, omdat dit een eigen relaas van de man betreft met diens reactie op het verweerschrift in hoger beroep. Hetzelfde geldt voor de verklaring behorende bij productie 61);
- de akte van de vrouw met producties 8 t/m 12 van 4 juni 2024.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
en om daarbij de vrouw te veroordelen tot nakoming van de overeengekomen co-ouderschapsregeling, op grond waarvan [de minderjarige 1] om en om een week bij de man en de vrouw zal verblijven, althans, indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat er geen sprake is van een overeengekomen co-ouderschapsregeling, de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van een voorlopige regeling inzake de verdeling van de zorg en opvoedingstaken, waarbij [de minderjarige 1] om en om een week bij de man en de vrouw zal verblijven:
althans om de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan een door de voorzieningenrechter te bepalen voorlopige zorgverdeling voor [de minderjarige 1] ;
althans om de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan een door de voorzieningenrechter te bepalen voorlopige zorgverdeling voor [de minderjarige 2] ;
- “6.1. de vrouw veroordeeld om mee te werken aan een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , uit te voeren via een nader te bepalen locatie, waarbij:
- 6.2. de man veroordeeld om aan de vrouw een eenmalige dwangsom te betalen van € 5.000,- en vervolgens € 500,- per uur in het geval hij de kinderen, na afloop van de omgangsdag of het omgangsweekend niet bij de vrouw terugbrengt;
- 6.3. bepaald dat de vrouw tijdig, uiterlijk een dag voor de momenten waarop volgens 6.1 omgang tussen de man en de kinderen plaats vindt, al dan niet via derden, aan de man laat weten waar de kinderen worden opgehaald en weer terug gebracht, en wie (de man of de vrouw) de kinderen ophaalt en weer terug brengt;
- 6.4. de vrouw veroordeeld om aan de man een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere keer dat zij niet aan de in 6.1 of 6.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet
- 6.5. het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- 6.6. de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- 6.7. afgewezen het meer of anders gevorderde.
5.De beoordeling
6.De uitspraak
- [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] éénmaal per twee weken van vrijdag na school (dan wel vrijdag van 9:30 uur indien er op vrijdag geen school is) tot maandag voor school (dan wel maandag tot 9.30 uur indien er op maandag geen school is) bij de man verblijven, waarbij de man de kinderen haalt en terugbrengt naar de vrouw of van of naar school;
- [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] éénmaal per twee weken, in de week waarbij zij op maandagochtend bij de man zijn geweest, van woensdag na school (dan wel woensdag van 15.00 uur indien er op woensdag geen school is) tot donderdag voor school (dan wel donderdag van 9.30 uur indien er op donderdag geen school is) bij de man verblijven, waarbij de man de kinderen haalt en terugbrengt naar de vrouw of van of naar school.