ECLI:NL:GHSHE:2024:2479

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
20-000660-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. S. Riemens
  • mr. C.A. van Roosmalen
  • mr. K.J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mensensmokkel, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 februari 2019. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van mensensmokkel, gepleegd op of omstreeks 25 maart 2016. De rechtbank had de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een gevangenisstraf van 9 maanden. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het helpen van drie personen bij hun toegang tot Nederland, terwijl hij wist dat deze toegang wederrechtelijk was. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000660-19
Uitspraak : 14 maart 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 februari 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-702593-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1988,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van ‘medeplegen van mensensmokkel’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd bewezen zal verklaren en hem daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2016, in ieder geval in de maand maart 2016, in de gemeente Nuth, in elk geval in Nederland en/of Frankrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) ander(en), te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of Frankrijk, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hem/hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) voornoemde personen vanuit Frankrijk naar Nederland gebracht, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de maand maart 2016 in Nederland en Frankrijk, tezamen en in vereniging met anderen, anderen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en een andere lidstaat van de Europese Unie, immers heeft hij, verdachte en zijn medeverdachten voornoemde personen vanuit Frankrijk naar Nederland gebracht, terwijl verdachte wist dat die toegang of doorreis wederrechtelijk was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 maart 2016 (p. 352-353), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 1] :
Op 25 maart 2016, omstreeks 13.00 uur, kwam ik met de trekker met oplegger aan op de [straat] te Nuth. Toen ik achterwaarts de laad-losplaats opreed, zag ik voor me een afgekoppelde oplegger staan. Ik zag de oplegger van de achterzijde en zag toen rond die oplegger vier personen lopen. Ik zag dat de jongen met de grijze broek aan, samen met een ander, de beide achterdeuren van de oplegger openden. Ongeveer een minuut later zag ik van voor de oplegger een kleine rode Peugeot wegrijden en linksaf de Spoorstraat inrijden.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 maart 2016 (p. 348-349), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
[medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 2] 1990 in [geboorteplaats 2] .
[medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 3] 1982 in [geboorteplaats 3] .
[medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 4] 1996 in [geboorteplaats 4] .
Op 25 maart 2016, omstreeks 13.30 uur, kregen wij, verbalisanten, een melding om te rijden naar de [straat] te Nuth. Op het moment dat wij over de Spoorstraat te Nuth
reden ter hoogte van de [straat], zagen wij ter hoogte van het scoutinggebouw een
rode Peugeot 106 staan.
Hier bracht ik, verbalisant [verbalisant 2] , het dienstvoertuig tot stilstand. Op datzelfde moment kwam een man aangelopen vanuit de richting van de [straat] te Nuth. Wij, verbalisanten, zagen dat de man was gekleed in een donkere jas en een grijze broek. Tevens zagen wij, verbalisanten, dat de man een getinte huidskleur had. Dit betrof de later aangehouden verdachte [medeverdachte 4] . De persoon liep op dat moment in de richting van de rode Peugeot 106. Op het moment dat de persoon ons zag, zagen wij dat hij schichtig in onze richting keek. Wij zagen dat hij een mobiele telefoon vast had in zijn linkerhand en kennelijk met iemand belde. Wij zagen en hoorden dat de man een ons onbekende taal sprak. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat op de achterbank van de genoemde Peugeot drie voor mij onbekende mannen zaten. Aangezien volgens de getuige de rode Peugeot betrokken was bij de inklimming in de trailer vorderde ik, verbalisant [verbalisant 2] , in de Engelse taal inzage in een geldig legitimatiebewijs van alledrie. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat de drie mannen (
het hof begrijpt: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]) niet reageerden op mijn vordering. Ik, [verbalisant 1] , sprak met de drie Sri Lankese personen in de Engelse taal. Ik, [verbalisant 1] , hoorde dat twee van hen zeiden: We zouden in de trailer naar Londen worden vervoerd’.
3.
Het proces-verbaal aanvullend d.d. 26 maart 2016 (p. 350), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Naar aanleiding van het door ons opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (
het hof begrijpt: het proces-verbaal van bevindingen op pagina 348 en 349 van het politiedossier) wordt het navolgende door ons aangevuld:
  • wij hoorden portofonisch van de dienstdoende meldkamercentralist op het moment van de staandehouding van verdachte [medeverdachte 4] dat een andere onbekende persoon was weggerend vanaf de locatie waar de trailer stond. Deze persoon zou zijn weggerend en vervolgens de aangrenzende bosschages zijn ingerend;
  • na de aanhoudingen werd het voertuig voornoemd door ons doorzocht, hierbij werden in de kofferbak een mobiele telefoon van het merk Samsung aangetroffen.
Wij zagen dat deze mobiele telefoon op een kopie van een Nederlands paspoort lag met hierop de naam: [verdachte] . Wij zagen dat naast deze kopie een proces-verbaal vermissing identiteitsbewijs lag eveneens op naam van [verdachte] . Daarnaast werden er nog een schrift met teksten aangetroffen en diverse pasjes van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 3] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ),zijnde een van de aangetroffen Sri Lankese personen.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen illegaliteit d.d. 25 mei 2016 (p. 443-445), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Naam: [medeverdachte 3]
Voornaam: [medeverdachte 3]
Geboren op: [geboortedag 2] 1990
Geboren te: [geboorteplaats 2]
Nationaliteit: Sri Lankaanse
Vreemdeling [medeverdachte 3] was tijdens de staandehouding niet in het bezit van enig Srilankaans paspoort of identiteitsbewijs.
[medeverdachte 3] heeft kennelijk de Srilankaanse nationaliteit. Inwoners uit Sri Lanka dienen in bezit te zijn van een geldig grensoverschrijdingsdocument met daarin een visum voor de Europese landen, waaronder Nederland. Uit voornoemde blijkt dat [medeverdachte 3] zich in Nederland bevond terwijl hij niet in het bezit was van een geldig visum. Hieruit bleek dat hij derhalve illegaal in Nederland verbleef.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen illegaliteit d.d. 25 mei 2016 (p. 446-448), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Naam: [medeverdachte 1]
Voornaam: [medeverdachte 1]
Geboren op: [geboortedag 3] 1982
Geboren te: [geboorteplaats 3]
Nationaliteit: Sri Lankaanse
Vreemdeling [medeverdachte 1] was tijdens de staandehouding niet in het bezit van enig Srilankaans paspoort of identiteitsbewijs.
[medeverdachte 1] heeft kennelijk de Srilankaanse nationaliteit. Inwoners uit Sri Lanka dienen in bezit te zijn van een geldig grensoverschrijdingsdocument met daarin een visum voor de Europese landen, waaronder Nederland. Uit voornoemde blijkt dat [medeverdachte 1] zich in Nederland bevond terwijl hij niet in het bezit was van een geldig visum. Hieruit bleek dat hij derhalve illegaal in Nederland verbleef.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen illegaliteit d.d. 25 mei 2016 (p. 449-451), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Naam: [medeverdachte 2]
Voornaam: [medeverdachte 2]
Geboren op: [geboortedag 4] 1996
Geboren te: [geboorteplaats 4]
Nationaliteit: Sri Lankaanse
Vreemdeling [medeverdachte 2] was tijdens de staandehouding niet in het bezit van enig Srilankaans paspoort of identiteitsbewijs.
[medeverdachte 2] heeft kennelijk de Srilankaanse nationaliteit. Inwoners uit Sri Lanka dienen in bezit te zijn van een geldig grensoverschrijdingsdocument met daarin een visum voor de Europese landen, waaronder Nederland. Uit voornoemde blijkt dat [medeverdachte 2] zich in Nederland bevond terwijl hij niet in het bezit was van een geldig visum. Hieruit bleek dat hij derhalve illegaal in Nederland verbleef.
7.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 mei 2016 (p. 245-251), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: Hoe noemen jouw vrienden je?
A: Gewoon [verdachte] .
Op de dag dat [medeverdachte 4] is aangehouden (
het hof begrijpt: 21 maart 2016) heeft [medeverdachte 4] mij opgehaald in Echt. In de auto zaten drie mensen en [getuige 2] . Wij zijn toen naar Nuth gereden.
Ik ben met [medeverdachte 4] gaan kijken in die oplegger. Ik heb [medeverdachte 4] geholpen met het verplaatsen van dozen in die aanhanger. [medeverdachte 4] is toen even weggelopen. Ik zat nog in de oplegger. [medeverdachte 4] probeerde mij te bellen, maar ik kon niet oppakken. Daarna belde hij een tweede keer naar mij. [medeverdachte 4] zei toen: ‘Ren weg!’ Ik zag toen politie en ben weggerend.
V: Waarom moest je dozen in de oplegger verplaatsen?
A: Omdat die mensen in die oplegger moesten, moesten die dozen verplaatst worden.
8.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 mei 2016 (p. 252-264), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: Waar moesten die mensen (
het hof begrijpt: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]) opgehaald worden?
A: In Parijs.
V: Met welke auto zijn jullie gegaan?
A: Met die rode Peugeot van [getuige 2] (
het hof begrijpt: [getuige 2] )of was het een Mitsubishi? Jullie hebben die auto in beslag genomen. [getuige 2] heeft mij verteld dat het haar auto was.
V: Wat waren dat voor mensen die je opgehaald hebt?
A: Sri Lankanen.
V: Hoe weet je dat?
A: Omdat ze mijn taal spraken.
V: Waar waren de identiteitspapieren gedurende de reis?
A: Weet ik niet. Ik heb ze niet gezien.
V: Waar zijn jullie naar toe gegaan toen jullie uit Frankijk terug kwamen?
A: Naar Den Haag, naar de woning van [medeverdachte 4] . Dat is in de wijk “Moerdijk”.
Ik ben toen drie dagen in Den Haag geweest.
V: Je treft [medeverdachte 4] in Echt. Met welke auto was hij?
A: De rode weer, de Peugeot van [getuige 2] .
V: Wie zaten er allemaal in de auto toen jij door [medeverdachte 4] in Echt werd opgehaald?
A: Drie mannen, [getuige 2] achter het stuur en [medeverdachte 4] als bijrijder. Dat waren dezelfde mannen die [getuige 2] en ik in Frankrijk hadden opgehaald.
O: Jullie zijn daarna naar Nuth gereden zei je.
V: Toen jullie daar aankwamen, waar parkeerde [medeverdachte 4] de auto?
A: Voor de trailer.
V: We willen met jou nog even op de tijdlijn terugkomen.
A: Ik herinnerde me net dat ik op de dag dat ik aangifte heb gedaan van vermissing van mijn paspoort, ik direct na het doen van de aangifte naar Frankrijk ben vertrokken.
Opmerking verbalisanten
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op maandag 21 maart 2016 aangifte deed van vermissing van zijn paspoort.
A: Ik heb een klein stukje gereden en dat was in België.
V: Wie heeft de rest van de tijd gereden?
A: [getuige 2] .
9.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, d.d. 8 februari 2019, welk proces-verbaal is gevoegd in de zaak van de verdachte, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ):
Ik heb mij schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Ik heb het samen met [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte) gedaan. Hij ging naar Frankrijk om de mensen op te halen. [verdachte] wijst nu naar mij, maar wij hebben het samen gedaan. Hij weet er alles van. Die mensen hadden geen papieren. We hebben het samen gedaan. Het was inderdaad de bedoeling om de drie mensen in de trailer te stoppen. Het was duidelijk dat de mannen geen papieren hadden en dat zij hier niet mochten zijn. Zij werden door [verdachte] en [getuige 2] opgehaald in Frankrijk. Daar was ik niet bij. Ik heb de auto van [getuige 2] geregeld. [verdachte] heeft ze naar mijn woning in Den Haag gebracht. In de tijd dat de mannen in mijn huis waren, was ik er niet. [verdachte] heeft voor ze gezorgd. [verdachte] was erbij aanwezig toen ik met mijn oom belde.
10.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [medeverdachte 4] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 22 februari 2022, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige:
De mededader, [verdachte] , noem ik [verdachte] of [verdachte] . Wij waren door iemand benaderd die ons vroeg om mensen in het buitenland op te halen die geen paspoort hadden. [verdachte] en ik bespraken vervolgens onderling wie wat zou doen en hij vroeg aan mij of ik een chauffeur en een auto en een woning kon regelen. De persoon die ons benaderde deed dat telefonisch. Het was een kennis van ons. Ik was samen met [verdachte] toen ik werd gebeld door die kennis die vroeg of ik mensen zonder paspoort vanuit het buitenland kon vervoeren. Ik heb dat vervolgens met [verdachte] besproken om te doen. Wij hadden samen verantwoordelijkheid hiervoor. Wij hebben samen besproken wie wat zou uitvoeren. U vraagt mij waarom wij daarvoor een chauffeur nodig hadden en waarom ik bijvoorbeeld niet zelf naar het buitenland ging. Ik wilde niet gaan. Ik had een verbod. Ik had ooit een drugszaak gehad in Frankrijk, daardoor had ik een paar jaar een verbod om Frankrijk in te komen. [verdachte] had geen rijbewijs en daarom moest ik een chauffeur en een auto regelen. Alles werd op mij afgeschoven en het leek alsof ik de opdracht had gegeven. De medeverdachte, [verdachte] , heeft echter net zoveel gedaan als ik. Er is gewoon tussen ons besproken wie wat zou doen. U vraagt mij wat ik tegen [getuige 2] heb gezegd, waarvoor zij naar Frankrijk moest rijden. Ik heb haar gevraagd of zij naar Frankrijk wilde gaan. Toen die drie mannen in Nederland werden afgezet, was ik daar volgens mij niet bij aanwezig. Ik kan mij dat in ieder geval niet herinneren. Ik moest mijn woning afgeven zodat zij daar in konden verblijven. Ik ben toen naar mijn ouders gegaan. [verdachte] regelde voor de rest alles voor die mensen, zoals het eten. Die drie mensen kenden mij alleen van zien van het laatste ritje naar Nuth. Alles was via één persoon geregeld. U vraagt of dat de persoon was die in mijn contactenlijst stond als ‘Londen’. Ja. U vraagt mij wie de trailer en de oplegger heeft geregeld in Nuth. Dat ging via hen. [verdachte] en ik moesten naar een bepaalde plek gaan en daar was dat. Nadat wij met de man die ons benaderde hadden gesproken, zijn [verdachte] en ik nog naar die plek gaan kijken. Toen stonden daar nog geen trailer en oplegger. Wij gingen daar kijken nog voordat [verdachte] en [getuige 2] naar Frankrijk gingen. Later zijn wij daar aangehouden. Dat kijken in Nuth deed ik alleen samen met [verdachte] . De dag van de aanhouding ben ik vanuit Den Haag met [getuige 2] en de drie personen naar Nuth gereden. [verdachte] had alles al geregeld. Ik moest hem ophalen bij het station in Echt. Mijn deel was het regelen van een chauffeur en een auto. [verdachte] regelde bijvoorbeeld het laden en het lossen en wie waar en hoe laat moest komen. Op een gegeven moment had iedereen contact met iedereen. [verdachte] hoefde hierover niet alleen contact met mij te hebben. Die kennis die mij had benaderd, is een oom van mij. U houdt mij voor dat ik op 8 februari 2019 een bekennende verklaring heb afgelegd bij de rechtbank. U vraagt mij of ik daar de waarheid heb gesproken. Ja.
11.
Het proces-verbaal van derde verhoor verdachte d.d. 15 juni 2016 (p. 324-331), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik ben door [medeverdachte 4] benaderd of ik mijn auto kon uitlenen en hij vroeg mij of ik de auto een paar dagen kon missen. [verdachte] zou met mijn auto familie gaan ophalen in Frankrijk. Ik heb [verdachte] opgehaald in Limburg. Wij zijn toen nog gestopt bij het politiebureau, omdat [verdachte] daar iets moest doen. Het was voor mij ook allemaal logisch: [verdachte] kende de weg naar waar wij moesten zijn, hij wist precies waar hij moest zijn. Toen zijn we weer teruggereden naar Nederland en heb ik iedereen afgezet bij [medeverdachte 4] thuis in Den Haag.
V: [verdachte] heeft verklaard dat jullie met jouw rode Peugeot naar Frankrijk reden en terug, dat jij hoofdzakelijk de auto bestuurder en dat hij zelf ook een stuk in jouw auto reed in België. Wat kun jij hierop verklaren?
A: Ja, hij heeft een stukje van België naar Nederland gereden. Ik was vermoeid en [verdachte] had ook gevraagd of hij een stukje mocht rijden.
12.
Het proces-verbaal van videoverhoor van de getuige [getuige 2] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 22 februari 2022, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige:
U houdt mij voor dat ik destijds voor [medeverdachte 4] mensen heb opgehaald in Frankrijk. Hij had mij gevraagd of hij mijn auto kon lenen. U houdt mij voor dat degene die naast mij in dat auto zat meneer [verdachte] was. De naam [verdachte] zegt mij wel wat. Ik kan mij herinneren dat [verdachte] ergens naar binnen is gegaan toen wij aankwamen bij de bestemming in Frankrijk. [verdachte] ging naar binnen in een huis. [verdachte] kwam samen met de mannen naar buiten. Volgens mij kwamen zij meteen naar de auto toe.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de tenlastegelegde mensensmokkel. De verdachte kan namelijk niet in verband worden gebracht met de situatie bij de oplegger op 25 maart 2016. Ook de telefoon die in de achterbak is aangetroffen, kan niet voldoende met hem in verband worden gebracht. Bovendien verklaren de drie personen die naar Engeland zouden reizen niet over betrokkenheid van de verdachte en bij het tonen van een foto van de verdachte aan die drie personen geven zij aan hem niet te kennen c.q. herkennen. Voor zover die personen hebben verklaard over het afgeven van een telefoon, heeft de verdediging de getuigen daar (onder andere) niet over kunnen bevragen, zodat eventueel belastende elementen uit de afgelegde verklaringen van die getuigen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Voorts heeft [medeverdachte 4] onbetrouwbare verklaringen afgelegd, onwaarheden verklaard en zijn eigen belangen voorop gesteld, terwijl de verdachte direct een inhoudelijke verklaring heeft afgelegd, welke verklaring op punten verifieerbaar juist is gebleken. Hij heeft oprecht verklaard over het ontbreken van wetenschap dat de personen illegaal waren. Nu hij de auto ook niet heeft bestuurd, kan hem ook geen strafrechtelijk verwijt – in de zin van medeplegen of medeplichtigheid – worden gemaakt, aldus de verdediging.
Oordeel van het hof
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Op basis van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat [medeverdachte 4] bij de rechtbank en ten overstaan van de raadsheer-commissaris een bekennende verklaring heeft afgelegd. Hij heeft daarbij niet alleen een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd, maar hij heeft ook zichzelf uitdrukkelijk belast. Anders dan de verdediging, ziet het hof geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van die verklaringen. Hierbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat [medeverdachte 4] bij de rechtbank en ten overstaan van de raadsheer-commissaris in de kern gelijkluidend heeft verklaard. Bovendien vinden zijn verklaringen op onderdelen steun in andere bewijsmiddelen, onder meer in de verklaringen van [getuige 2] , de bevindingen van de politie dat de in de tenlastelegging genoemde drie personen illegaal in Nederland verbleven en de verklaring van de verdachte zelf dat hij deze drie personen met en in de auto van [getuige 2] in Parijs heeft opgehaald en naar Den Haag heeft gebracht en dat deze personen in de oplegger moesten. Gelet hierop schuift het hof verdachtes verklaring – inhoudende dat hij geen wetenschap had dat de toegang of doorreis van de in de tenlastelegging genoemde personen wederrechtelijk was – als ongeloofwaardig terzijde. Het hof komt aldus tot de conclusie dat ook de verdachte wist dat die toegang of doorreis wederrechtelijk was.
Het hof acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Het hof neemt in dit verband ook weer als uitgangspunt de verklaringen van [medeverdachte 4] waaruit blijkt dat er vooraf over het feit is gesproken en dat vervolgens onderling afspraken zijn gemaakt wie wat zou doen. Ook op dit punt vinden de verklaringen van [medeverdachte 4] steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier, zoals onder meer in de verklaringen van [getuige 2] en in die van de verdachte zelf dat hij de drie personen op maandag 21 maart 2016 met de auto heeft opgehaald in Parijs en naar de woning van [medeverdachte 4] in Den Haag heeft gebracht, dat hij daar vervolgens in diezelfde woning een aantal dagen heeft verbleven en op vrijdag 25 maart 2016 samen met [medeverdachte 4] en de drie personen naar Nuth is gereden, daar waar de oplegger (trailer) stond, en dat hij in die oplegger dozen heeft verplaatst, omdat de in de tenlastelegging genoemde personen die oplegger in moesten.
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen de in de tenlastelegging genoemde personen behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en een andere lidstaat van de Europese Unie, terwijl hij wist dat die toegang of doorreis wederrechtelijk was.
Het verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

medeplegen van mensensmokkel,

meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat het bewezenverklaarde strafbaar is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof – indien het tot een bewezenverklaring komt – de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke straf. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat de redelijke termijn ruimschoots is overschreden, welke overschrijding niet voor rekening van de verdachte komt. Bovendien heeft de verdachte een baan en is het van belang dat hij zijn werk kan behouden. Ook draagt de verdachte de zorg voor zijn gezin. Verdachtes inkomen is van belang voor het kunnen behouden van de woning waar hij met zijn gezin woont. Tot slot blijkt uit de justitiële documentatie dat de verdachte niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de maand maart 2016 samen met anderen schuldig gemaakt aan mensensmokkel van drie personen. Mensensmokkel doorkruist het overheidsbeleid aangaande bestrijding van wederrechtelijk verblijf in en wederrechtelijke doorreis door Europese landen en draagt daarmee bij aan het in stand houden van een illegaal circuit dat allerhande maatschappelijke ongewenste effecten met zich brengt. De handelwijze van de verdachte ondermijnt dit beleid. Bovendien leidt dit feit gemakkelijk tot vormen van misbruik van kwetsbare personen en tot levensgevaarlijke situaties waarbij mensen ook daadwerkelijk overlijden.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Volgens de oriëntatiepunten ter zake mensensmokkel wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden per gesmokkelde in beginsel aangewezen geacht. Dit impliceert voor de onderhavige zaak dat als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden heeft te gelden.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 januari 2024. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld, doch niet ter zake soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde handelen kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een voorwaardelijke straf – zoals door de verdediging is bepleit – acht het hof dan ook niet passend.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 10 mei 2016, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Aan die handeling kon de verdachte namelijk in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van het tenlastegelegde door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank eerst op 22 februari 2019 vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is dan ook niet met een eindvonnis afgerond binnen twee jaar na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. De redelijke termijn is in eerste aanleg dan ook met een periode van ruim negen maanden overschreden. Deze overschrijding valt niet aan de verdachte toe te rekenen.
Van de zijde van de verdachte is op 27 februari 2019 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof wijst het onderhavige arrest op 14 maart 2024. Het hof stelt vast dat het niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. De behandeling van de zaak heeft in hoger beroep ongeveer vijf jaren geduurd, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met een periode van ongeveer drie jaren. Er is aldus sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn is naar het oordeel van het hof mede veroorzaakt door omstandigheden die voor rekening van de verdachte komen. Het hof wijst in dit verband op de door de verdediging gedane getuigenverzoeken, alsmede op het verzoek van de verdediging om de behandeling van de zaak op 24 mei 2023 – op welke terechtzitting de zaak inhoudelijk zou worden behandeld – aan te houden. Tegelijkertijd stelt het hof vast dat de eerste terechtzitting in hoger beroep pas op 23 september 2021 heeft plaatsgehad, dit terwijl van de zijde van de verdachte op 27 februari 2019 hoger beroep was ingesteld, alsmede dat de zaak na de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting van 24 mei 2023 pas op de terechtzitting van 29 februari 2024 is aangebracht. Deze omstandigheden komen niet voor rekening van de verdachte. Gelet op het vorenstaande stelt het hof vast dat het merendeel van de overschrijding van de redelijke termijn niet voor rekening van de verdachte dient te komen.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57, 63 en 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. C.A. van Roosmalen en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting en mr. I.A.M.H. Hermans, griffiers,
en op 14 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel (LB), proces-verbaalnummer LBRCC16003-12, sluitingsdatum 16 december 2017, p. 1 tot en met p. 451.Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.