ECLI:NL:GHSHE:2024:2679

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
20-003530-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. M. van der Horst
  • mr. N.I.B.M. Buljevic
  • mr. H.A.T.G. Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake belaging, bedreiging, diefstal en verduistering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor belaging, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, diefstal en verduistering. De verdachte, geboren in 1970, verbleef op het moment van de uitspraak in P.I. Grave. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast was er een contactverbod opgelegd met de aangeefster, die de ex-partner van de verdachte is. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 1.867,13. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en een contact- en locatieverbod. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd ten aanzien van de straf en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tevens is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende dat de verdachte gedurende achttien maanden geen contact mag opnemen met de aangeefster en zich niet mag ophouden in Munstergeleen, met uitzondering van het bezoeken van zijn moeder in het weekend via een bepaalde route. Het hof heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel bevolen en de tijd die de verdachte in detentie heeft doorgebracht, verrekend met de opgelegde maatregel.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003530-23
Uitspraak : 21 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 december 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-239540-23 en 03-215355-23, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1970,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Grave te Grave.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van
  • ‘belaging’ (parketnummer 03-239540-23, feit 1),
  • ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (parketnummer 03-239540-23, feit 2),
  • ‘diefstal’ (parketnummer 03-239540-23, feit 3) en
  • ‘verduistering’ (parketnummer 03-215355-23, subsidiair feit)
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 5 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Als bijzondere voorwaarde is gesteld dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met aangeefster [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1987, [adres 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Gelet op het bepaalde in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht heeft de politierechter bevolen dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de politierechter gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.867,13, bestaande uit € 1.200,00 immateriële schade en € 667,13 (naar het hof begrijpt: materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf dezelfde datum en voor dezelfde duur.
Voor wat betreft het overige gedeelte van de immateriële schadevordering is deze afgewezen en voor wat betreft het restant van het materiële deel -voor zover deze ziet op de rolluiken en de sloten- is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en is bepaald dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De verdachte is ten slotte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten van de benadeelde partij, tot aan de datum van het vonnis begroot op nihil.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte en de benadeelde partij naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis waarvan beroep te bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, waaronder begrepen de bevolen dadelijke uitvoerbaarheid, en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij in de zaak met parketnummer 03-239540-23 en opnieuw rechtdoende, de verdachter ter zake van de vier feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaren op te leggen, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor Munstergeleen met uitzondering van een op een plattegrond aangegeven route. Voor wat betreft de duur van de vervangende hechtenis die ten hoogste ten uitvoer wordt gelegd voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan heeft de advocaat-generaal gevorderd een (1) week vervangende hechtenis met een maximum van zes (6) maanden.
Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij de gevorderde materiële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 667,13 en de gevorderde immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 1.200,00. Voor het overige verzoekt de advocaat-generaal de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd en ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij verzocht dat dezelfde beslissingen worden genomen als in eerste aanleg.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de straf, waaronder begrepen de bevolen dadelijke uitvoerbaarheid van de aan het voorwaardelijk strafdeel verbonden voorwaarden. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
In aanvulling op de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen, zoals opgesomd op de pagina’s 7 en 8 van het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 21 december 2023 waarin het mondeling vonnis is aangetekend, komt de bewezenverklaring van de vier feiten mede te berusten op de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 7 augustus 2024, inhoudende:
U vraagt mij of ik het eens ben met de bewezenverklaring door de politierechter. Ja, dat ben ik. Ik beken dat ik de door de politierechter bewezenverklaarde feiten heb gepleegd.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
Het hof vult de overwegingen van de politierechter aan met navolgende algemene bewijsoverwegingen die van toepassing zijn op alle bewezenverklaarde feiten.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Op te leggen sancties en dadelijke uitvoerbaarheid
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de politierechter ten onrechte de opgelegde bijzondere voorwaarde bestaande uit het contactverbod met [slachtoffer] dadelijke uitvoerbaar heeft verklaard, nu niet is voldaan aan de eis dat het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid alleen kan worden gegeven indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gelet hierop vordert de advocaat-generaal thans een contactverbod alsmede een locatieverbod als vrijheidsbeperkende maatregel.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het contactverbod gevorderd dat de verdachte wordt bevolen zich te onthouden van iedere vorm van contact met aangeefster [slachtoffer] , tenzij het contact plaatsvindt in overeenstemming met afspraken met de betrokken instanties en/of onder toezicht van de betrokken instanties. Ten aanzien van het locatieverbod heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte wordt bevolen zich niet op te houden in gemeente Munstergeleen, met uitzondering van de woning van de moeder van de verdachte in Munstergeleen die hij uitsluitend zou mogen bezoeken in de weekenden. Om naar zijn moeder te kunnen gaan heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting een route voorgesteld door Munstergeleen waar de verdachte niet vanaf mag wijken. Het hof begrijpt, hoewel niet met zoveel woorden gevorderd, dat de advocaat-generaal met het opleggen van de maatregel beoogt dat tevens wordt bevolen deze uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, daar zij er ernstig rekening mee houdt dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een (of meer) bepaalde perso(o)n(en).
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat voor zover ten onrechte de voorlopige tenuitvoerlegging is gelast als gevolg van overtreding van de dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarde als door de politierechter opgelegd in de onderhavige strafzaak, het Openbaar Ministerie al dagen doende is geweest de detentietitel te wijzigen en dat het de bedoeling is dat zulks met ingang van de datum van de terechtzitting, zijnde 7 augustus 2024, geschiedt. De advocaat-generaal heeft toegelicht dat dit wat het Openbaar Ministerie betreft inhoudt dat de duur van de voorlopige tenuitvoerlegging die door de verdachte als veroordeelde is ondergaan, ongeveer zes weken, zal worden verrekend en daarmee in mindering zal strekken op de vervangende hechtenis van recent omgezette taakstraffen alsmede op recent gelaste tenuitvoerleggingen van voorwaardelijke vrijheidsstraffen.
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de actuele tenuitvoerlegging van de in eerste aanleg voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, in verband met het feit dat voor die tenuitvoerlegging geen grondslag was omdat niet aan de wettelijke vereisten voor dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde was voldaan. De raadsman heeft verzocht die bijzondere voorwaarde in onderhavige zaak ook niet opnieuw op te leggen. Ten aanzien van de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel als bedoel in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contact- en locatieverbod heeft de raadsman verzocht deze evenmin op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een contactverbod op te leggen voor wat betreft [slachtoffer] en een locatieverbod voor een straal van 250 meter om haar woonadres als vermeld door de politierechter in het dictum van diens vonnis en daarnaast een locatieverbod voor de straat van de school van de kinderen, zijnde de Burgemeester Smeetsstraat in Munstergeleen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf alsmede na te melden maatregel gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belaging van zijn ex-partner, zijnde tevens de moeder van zijn twee kinderen. Hij heeft bijna vier maanden lang op een intensieve en indringende manier geprobeerd om in contact te komen met aangeefster, terwijl hij wist dat zij dat niet wilde. De verdachte heeft door zijn gedragingen aangeefster beperkt in haar doen en laten. De belaging maakte op aangeefster zodanig veel indruk dat zij leefde in angst, slecht sliep en zich niet meer veilig voelde in haar eigen woning. Eerder was al een gedragsaanwijzing aan de verdachte opgelegd die hem verbood om in contact te komen met aangeefster en zich niet te begeven in de straat van haar woning. Ondanks die gedragsaanwijzing is de verdachte doorgegaan met het opzettelijk en stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Het hof acht het zeer kwalijk dat de verdachte zich kennelijk niet heeft bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor aangeefster en in het verlengde daarvan voor zijn kinderen, maar zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen behoeften en impulsen. Daarnaast heeft de verdachte een deurbel gestolen van aangeefster en getankt zonder te betalen gedurende diverse proeftijden die aan hem in verband met diefstallen waren opgelegd. Deze proeftijden hebben de verdachte kennelijk niet ervan weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.
Blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 31 mei 2024 is de verdachte eerder ter zake van de diefstal en verduistering onherroepelijk veroordeeld. Bij het bepalen van de straf weegt het hof dit in het nadeel van de verdachte mee.
Uit het reclasseringsrapport van 15 december 2023 is het hof gebleken dat het contactverbod door de verdachte voortdurend is overtreden, waarbij de reclassering is gebleken dat ook aangeefster zelf meermaals contact met de verdachte heeft gelegd. Om die reden concludeerde de reclassering destijds dat een contactverbod onuitvoerbaar was en om die reden adviseerde de reclassering niet meer om een contactverbod op te leggen. In het rapport van de reclassering van 23 juli 2024 herhaalt de reclassering dat bij de verdachte op vrijwel alle leefgebieden problemen (in ernstige mate) zichtbaar worden. De verdachte beschikt niet meer over huisvesting, werd afgekeurd en het ontbreekt hem aan een zinvolle dagbesteding. De verdachte heeft daarnaast een schuld van ruim € 74.000,00 en staat thans onder bewind. Op ex-partner niveau is sprake van de nodige problemen. Tijdens de relatie met aangeefster was sprake van huiselijk geweld, waardoor meerdere instanties bij het gezin betrokken zijn geraakt. Ook zijn jeugdbeschermingsmaatregelen opgelegd. Zorgen omtrent de ontwikkeling van hun gezamenlijke twee kinderen van 4 en 5 jaar oud hebben geleid tot een recente, zelfs geheime, uithuisplaatsing van de kinderen. De problematiek die in het gezin speelt is kennelijk zo ernstig dat naast buro jeugdzorg ook het landelijk expertiseteam (LET) is betrokken bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen. De verdachte op zijn beurt zou kampen met alcoholische neuropathie. Hij gebruikte in het verleden cocaïne en thans gebruikt hij speed. Ook is sprake van overmatig medicijngebruik volgens de reclassering. Ook spelen de verdachte psychische problemen parten en zo maakt hij impulsieve keuzes en heeft hij onvoldoende zicht op oorzaak en gevolg. De relatiebreuk van 2023 en alle ontwikkelingen sindsdien hebben de psychische klachten verder aangewakkerd. Zo ervaart de verdachte somberheid en traumagerelateerde klachten.
De reclassering heeft het algemene risico op herhaling als hoog ingeschat evenals het ingeschatte risico op het onttrekken aan voorwaarden. De reclassering adviseert dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden. Hoewel inzet van de reclassering is geïndiceerd, is deze gezien het verloop van eerdere trajecten met een gedragsinterventie, woonbegeleiding en ambulante behandeling niet uitvoerbaar gebleken. Gedragsverandering bij de verdachte is uitgebleven, zodat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De reclassering kan, zonder toezicht zo begrijpt het hof, met de verdachte diens mogelijkheden na detentie onderzoeken, in kaart brengen en opstarten, indien de verdachte na zijn detentie behoefte heeft aan hulpverlening. Voorts meldt de reclassering dat de verdachte in beeld is bij Zorg en Veiligheidshuis Parkstad en vanuit deze organisatie aandacht zal zijn voor het nazorgtraject na verdachtes detentie. Het uitvoeren van een taakstraf acht de reclassering niet haalbaar, gelet op de meermaals voortijdig negatief geretourneerde taakstraffen. Het lukt de verdachte niet zich aan de afspraken in dat verband te houden.
Gelet op de ernst van de feiten, de recidive en de vrees voor herhaling in de toekomst kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, acht het hof een passende afdoening. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Uit hetgeen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken ziet het hof geen aanleiding om deze straf te matigen dan wel te kiezen voor een andere strafmodaliteit.
In hetgeen de reclassering recent nog heeft gerapporteerd en geadviseerd ziet het hof een contra-indicatie voor het opleggen van opnieuw een reclasseringstoezicht. Hoewel de verdachte bij hulpverlening baat lijkt te hebben, is naar het oordeel van het hof nu ook het moment aangebroken voor de verdachte om een pas op de plaats te maken. Eerst dient hij de openstaande sancties (omgezette taakstraffen en tenuitvoergelegde vrijheidsstraffen waarvoor hij zich thans in detentie lijkt te bevinden) te ondergaan en daarnaast dient rust te komen in de relationele sfeer, zowel in de relatie tussen de verdachte en zijn ex-partner als in de relatie tussen de verdachte en zijn kinderen en mogelijk zelfs in de relatie tussen de moeder en de kinderen. Hoewel de verdachte buiten twijfel het beste voor heeft met zijn kinderen, is het niet langer aan de verdachte om te bepalen wat thans in het belang is van een voorspoedige ontwikkeling van de kinderen. Niet voor niets zijn ingrijpende jeugdbeschermingsmaatregelen opgelegd waarbij de belangen van de kinderen voor alle betrokkenen prominent bovenaan dienen te staan. Wil de verdachte kans maken op contactherstel met de kinderen, zal hij de afspraken die in het kader van de jeugdbeschermingsmaatregelen worden gemaakt, moeten nakomen. Datzelfde zal gelden voor de moeder van hun kinderen, verdachtes ex-partner, zijnde aangeefster [slachtoffer] . Maar ook geldt evenzeer ten aanzien van aangeefster [slachtoffer] dat de verdachte het contact met haar niet kan en mag forceren, ook niet indien zij degene is die met hem contact zoekt en evenmin indien de verdachte meent in het belang van de kinderen te handelen.
Het hof ziet, ten behoeve van het voorkomen van nieuwe strafbare feiten en indachtig de omstandigheid dat een aantal van de bewezenverklaarde feiten plaatsvonden in de relationele sfeer, aanleiding om over te gaan tot oplegging van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] en dat hij zich niet zal ophouden in Munstergeleen, met uitzondering van de weekenden (zaterdagen en zondagen) ten behoeve van het bezoeken van zijn moeder via de op een aan dit arrest gehechte route, zoals die ook ter terechtzitting in hoger beroep is besproken. Dit contact- en locatieverbod zal, anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, worden opgelegd voor de duur van achttien (18) maanden teneinde niet teveel vooruit te lopen op alle ontwikkelingen waarbij contact op termijn tussen de verdachte en in ieder geval de kinderen niet geheel lijkt uitgesloten. Juist de omstandigheid dat hier kinderen in het spel zijn maakt het ook lastig om ieder contact op de langere termijn trachten te voorkomen. Het ligt dan ook op de weg van de betrokken jeugdbeschermers en overige hulpverleners om op termijn een en ander in goede banen te leiden en met de verdachte duidelijke afspraken te maken waar de verdachte zich op zijn beurt aan moet houden, zonder dat daarvoor nog een strafrechtelijk kader nodig is. Het hof acht, alles overwegende, een locatie- en contactverbod voor de duur van achttien (18) maanden noodzakelijk en proportioneel ter voorkoming van strafbare feiten jegens de aangeefster. Het hof zal daarbij bepalen dat indien deze verboden worden overtreden, per overtreding 7 dagen vervangende hechtenis zal worden toegepast, waarbij de totale duur van de vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. Indien en voor zover contact- en locatieverbod in tijd en plaats samenvallen zal het hof bepalen dat per overtreding 14 dagen vervangende hechtenis wordt toegepast.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende naar voren gekomen dat de verdachte de aangeefster daadwerkelijk heeft lastiggevallen bij haar woning aan [adres 1] en dat hij haar heeft gevolgd als zij de kinderen van de bassischool ophaalde aan [adres 2] . Zoals hiervoor is weergegeven heeft de reclassering het algemene risico op herhaling als hoog ingeschat. Het hof acht dan ook een verhoogd recidiverisico ten aanzien van relationeel geweld aanwezig. Derhalve is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens het slachtoffer. Het hof zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht bevelen.
Voor wat betreft de door de politierechter bevolen dadelijke uitvoerbaarheid overweegt het hof als volgt.
Het hof constateert dat van de voorwaarden in eerste aanleg opgelegd ten onrechte de dadelijke uitvoerbaarheid is bevolen, nu niet is voldaan aan de eisen die artikel 14e Wetboek van Strafrecht daaraan stelt. Immers, uit het procesdossier noch anderszins is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Uit het reclasseringsadvies van 15 december 2023, opgemaakt ten behoeve van de terechtzitting in eerste aanleg, volgt dat het risico op geweld als laag werd ingeschat. Hierdoor was niet voldaan aan het vereiste van artikel 14e Wetboek van Strafrecht. Gelet daarop zal het hof de dadelijke uitvoerbaarheid van de in eerste aanleg opgelegde voorwaarden per direct opheffen.
Als gevolg van de door de politierechter dadelijk uitvoerbaar verklaarde voorwaarden en de omstandigheid dat de verdachte zich vervolgens niet aan die voorwaarden heeft gehouden, is de voorlopige tenuitvoerlegging van de in eerste aanleg opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gelast. Zoals hiervoor overwogen is die dadelijke uitvoerbaarheid naar het oordeel van zowel de advocaat-generaal, de verdediging als het hof ten onrechte gelast. Dit betekent dat de verdachte in dat verband ten onrechte in detentie heeft verbleven als gevolg van die voorlopige tenuitvoerlegging.
Omwille van de duidelijkheid bij de tenuitvoerlegging van het onderhavige arrest is het hof van oordeel dat de door de verdachte reeds ondergane detentie kan en dient te worden verrekend met de vrijheidsbeperkende maatregel die bij dit arrest wordt opgelegd en dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
Dit betekent dat het hof zal bevelen dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit arrest onderworpen is geweest aan een dadelijk uitvoerbaar verklaarde voorwaarde met als gevolg ondergane detentie in het kader van een voorlopige tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf, bij de uitvoering van de thans op te leggen en dadelijk uitvoerbaar te verklaren vrijheidsbeperkende maatregel in mindering wordt gebracht.
Het hof acht, alles afwegende, aldus een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daarnaast oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel, die dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard, met aftrek van de tijd die de verdachte ten onrechte in het kader van de voorlopige tenuitvoerlegging van de in eerste aanleg opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf in detentie heeft verbleven, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 285, 285b, 310 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf, waaronder begrepen de bevolen dadelijke uitvoerbaarheid van de aan het voorwaardelijk strafdeel verbonden voorwaarden, en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de ten uitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het door de politierechter gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de aan het voorwaardelijk strafdeel verbonden voorwaarden.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van achttien (18) maanden op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1987, en zich niet zal ophouden in Munstergeleen, met uitzondering van de weekenden (zaterdagen en zondagen) ten behoeve van het bezoeken van zijn moeder die woonachtig is aan [adres 3] via de volgende bepaalde route, een en ander zoals aangewezen op de als bijlage aan dit arrest gehechte plattegrond.
Bepaalt de toegestane route voor het binnenkomen en het verlaten van Munstergeleen ten behoeve van het bezoeken van de moeder in de weekenden als volgt (bij het binnenkomen):
- via de Sittarderweg naar de Houben Eindstraat;
- rechtsaf naar de Peterstraat;
- linksaf naar de Haagstraat;
- linksaf naar de Pastoor Mullendersstraat;
- rechtstaf naar de Kerkstraat,
en bij het verlaten vice versa, een en ander zoals weergegeven op de als bijlage aan dit arrest gehechte plattegrond.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Bepaalt dat indien en voor zover overtreding van het contact- en locatieverbod in tijd en plaats samenvallen per overtreding 14 dagen vervangende hechtenis wordt toegepast.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit arrest onderworpen is geweest aan een dadelijk uitvoerbaar verklaarde voorwaarde met als gevolg ondergane detentie in het kader van een voorlopige tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf door de politierechter, bij de uitvoering van de thans opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel in mindering wordt gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. M. van der Horst, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier,
en op 21 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N.I.B.M. Buljevic is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.