ECLI:NL:GHSHE:2024:288

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
200.330.011_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder, vertegenwoordigd door mr. F.L.I. de Vleesschauwer, verzoekt de bestaande zorgregeling voor haar drie minderjarige kinderen te wijzigen van een week-op-week-af regeling naar een weekendregeling. De vader, vertegenwoordigd door mr. L.A.E. Bregonje-Voermans, verzet zich hiertegen en vraagt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 december 2023, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was.

De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen, geboren in 2012, 2013 en 2018, hun hoofdverblijf bij de moeder hebben, maar dat de zorgregeling is uitgebreid naar een week-op-week-af regeling. De moeder stelt dat deze uitbreiding schadelijk is voor de kinderen en dat zij beter functioneren onder de eerdere regeling. De vader betwist dit en stelt dat de kinderen goed functioneren en dat de huidige regeling stabiliteit biedt.

Het hof overweegt dat er in eerste aanleg een uitgebreid traject heeft plaatsgevonden, inclusief een raadsonderzoek. Ondanks de aanhoudende strijd tussen de ouders, die de kinderen belast, is het hof van oordeel dat de huidige zorgregeling niet gewijzigd hoeft te worden. De kinderen zijn gewend aan de huidige regeling en het hof sluit zich aan bij het advies van de raad om de regeling te handhaven. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 februari 2024
Zaaknummer: 200.330.011/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/400561 /FA RK 22-3676
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.L.I. de Vleesschauwer,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.A.E. Bregonje-Voermans.
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming West Zeeland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012;
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013;
[minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018.
De zaak in het kort: de rechtbank heeft voor alle drie de kinderen de bestaande zorgregeling uitgebreid tot een week-op-week-af regeling. De moeder wil terug naar een weekendregeling.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 25 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juli 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de zorgregeling en alsnog te bepalen dat de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende een weekend per veertien dagen van donderdag na school tot maandagmorgen voor school bij de vader zullen verblijven.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 september 2023, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep ongegrond en onbewezen te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Vleesschauwer;
  • de vader, bijgestaan door mr. Bregonje-Voermans;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.1.
Namens de GI is geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen
.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 28 november 2023;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 1 december 2023;
  • de brief met bijlage van GI van 6 december 2023;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde spreekaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013;
  • [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 20 januari 2021 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 1 februari 2021 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
In het van voornoemde echtscheidingsbeschikking deel uitmakende ouderschapsplan is, voor zover van belang, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben. Verder zijn partijen een zorgregeling overeengekomen waarbij de kinderen gedurende één weekend per veertien dagen bij de vader verblijven.
3.2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 december 2022 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat tussen partijen een
voorlopige zorgregelinggeldt waarbij de zorgregeling met een extra dag zal worden verruimd, inhoudende dat de kinderen gedurende één weekend per veertien dagen bij de vader verblijven van donderdag na school tot maandag voor school. Verder zijn partijen overeengekomen dat het belmoment tussen de vader en de kinderen op de zaterdag komt te vervallen en dat er (alleen) iedere woensdag een belmoment zal plaatsvinden tussen 19:00 uur en 20:00 uur.
De rechtbank heeft verder de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de in die beschikking onder overweging 4.5. vermelde vragen en heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3.
Bij mondelinge uitspraak van de rechtbank van 9 maart 2023zijn de kinderen, overeenkomstig het advies van de raad in het raadsrapport van 2 maart 2023, onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar.
3.4.
Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de beschikking van de rechtbank Overijssel van 20 januari 2021 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling gewijzigd. Het hoofdverblijf van [minderjarige 2] is bij de vader bepaald. Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is bepaald dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de ene week bij de vader verblijven van maandag uit school tot de daaropvolgende maandag naar school, waarbij de vader de kinderen op maandag uit school haalt en de moeder de kinderen maandag naar school brengt, en dat de kinderen de andere week bij de moeder zullen verblijven van maandag uit school tot de daaropvolgende maandag naar school, waarbij de moeder de kinderen op maandag uit school ophaalt en de vader de kinderen op maandag naar school brengt.
Verder heeft de rechtbank een regeling opgenomen inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de vakanties en tijdens de feestdagen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, samengevat, in haar beroepschrift en aangevuld ter mondelinge behandeling het volgende aan. De rechtbank heeft onterecht en op onjuiste en onvolledige gronden geconcludeerd dat een verdere uitbreiding van de zorgregeling zoals is opgenomen in de bestreden beschikking in het belang van de kinderen is. De eerdere uitbreiding van deze regeling, medio 8 december 2022, was voldoende. Ze benadrukt dat zij tijdens het huwelijk het overgrote deel van de zorgtaken op zich nam. Volgens haar functioneren de kinderen door de uitbreiding van de regeling minder goed en heeft dit alleen maar voor meer problemen gezorgd. Er zijn volgens haar veel contra-indicaties in het gezin van de vader.
De moeder ziet ook een duidelijke gedragsverandering bij de kinderen, met name bij [minderjarige 1] . Er is onvoldoende vertrouwen tussen de ouders om de door de rechtbank bepaalde co-ouderschapsregeling te laten slagen. Daarbij komt dat de vader, ondanks het solo-parallel ouderschap, nog steeds rechtstreeks met de moeder communiceert en haar verwijten blijft maken. De vader neemt zijn verantwoordelijkheid als gezaghebbend ouder niet en hij houdt zich niet aan de afspraken.
De moeder vindt dat de rechtbank het advies van de raad had moeten volgen dat de eerdere uitbreiding van de zorgregeling voldoende rust gaf voor de kinderen en dat een verdere uitbreiding (nog) niet aan de orde was.
3.7.
De vader voert, samengevat, in zijn verweerschrift en aangevuld ter mondelinge behandeling het volgende aan. De moeder grijpt alles aan om tot een wijziging van de regeling te komen. De vader betwist de door de moeder genoemde gedragsveranderingen. Uit de verslagen van de Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT) blijkt niet dat het slecht gaat met de kinderen. De door de moeder overgelegde verslagen geven bovendien geen volledig beeld. Daarbij komt dat de ervaringen van IPT bij hem thuis afwijkend zijn van de ervaringen van IPT bij de moeder thuis. De wijziging van de zorgregeling heeft tijd nodig. Er zijn geen contra-indicaties en de kinderen functioneren nog steeds goed. Medio augustus 2023 is met hulp van [instantie 1] een begin gemaakt om invulling te geven aan het solo parallel ouderschap. De ingezette hulp heeft tijd nodig om effect te hebben.
De loyaliteitsproblematiek bij de kinderen is duidelijk. [minderjarige 1] is zoekende bij beide ouders, zij heeft hulp en begeleiding nodig. Deze hulp is al ingeschakeld en ook dit kost tijd.
De gewijzigde regeling brengt juist meer rust, duidelijkheid en stabiliteit. De vader heeft een nieuwe baan waarbij hij meer bij de kinderen kan zijn. Hij heeft de belangen van de kinderen voorop gezet. Het is zijn wens om een gelijkwaardige verdeling te hebben van de zorgtaken. Daarvan was met de eerdere uitbreiding van één dag per veertien dagen geen sprake. Tussen de ouders spelen nog steeds problemen op het gebied van de financiën. Dit zorgt over en weer ook voor veel irritaties en frustratie.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de door de rechtbank bepaalde zorgregeling te laten voortduren en niet te wijzigen. Weliswaar had de raad na een eerder raadsonderzoek geadviseerd om de destijds bestaande regeling te handhaven, maar de rechtbank heeft vervolgens anders beslist. De raad ziet met het verstrijken van de tijd nu geen reden om in het belang van de kinderen terug te gaan naar de vorige regeling. Het is aan de ouders om zich aan te passen en om te stoppen met elkaar als ouder over en weer te diskwalificeren. Zij dienen hun onderlinge strijd te staken. Teruggaan naar de vorige zorgregeling zal daarbij niet helpend zijn. Het is destijds de keuze van de ouders geweest, niet van de kinderen, om te gaan scheiden en in aparte huizen te gaan wonen. De ouders dienen de kinderen te steunen in het goed houden van de band met de andere ouder. Die opstelling zal op termijn alle kinderen meer lucht geven en de raad hoopt dat de ouders hun verantwoordelijkheid nemen. De raad betreurt het dat de huidige gezinsvoogd door ziekte de ouders niet heeft kunnen helpen. De ouders kunnen misschien aan de GI vragen of er iemand anders kan aansluiten. De ouders hebben echter meerdere keren hulpverlening gehad en zijn al eerder aangesproken op het feit dat zij elkaar blijven diskwalificeren.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
Zorgregeling
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er in eerste aanleg een uitgebreid traject vooraf is gegaan aan de huidige co-ouderschapsregeling van partijen, waarbij er, mede gelet op de ernstige zorgen over de kinderen als gevolg van de echtscheidingsproblematiek tussen de ouders, een raadsonderzoek heeft plaatsgevonden.
Er wordt op dit moment feitelijk uitvoering gegeven aan de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling. Het is voor zowel de ouders als de kinderen duidelijk waar zij aan toe zijn. Ondanks de inzet van hulpverlening (die reeds in een eerder stadium is ingezet) door onder meer [instantie 2], [instantie 3] en meer recent door [instantie 1] is de strijd tussen partijen nog steeds niet gestaakt. De ouders blijven elkaar wantrouwen en diskwalificeren als opvoeder. Hierdoor blijven de kinderen belast met volwassenenzaken en zitten zij klem tussen de ouders. Dit maakt dat het hof zorgen heeft over de ontwikkeling van de kinderen. Het hof is desondanks van oordeel dat deze (aanhoudende) strijd geen aanleiding is om de zorgregeling opnieuw te wijzigen.
Partijen hebben beiden een andere opvoedstijl, die volgens de hulpverlening aan beide zijden goed althans voldoende is. De kinderen zijn graag bij beide ouders en hebben het daar fijn.
Door de moeder is benoemd dat met name [minderjarige 1] moeite heeft met de situatie bij de vader thuis en dat zij zich bij de moeder veiliger voelt. Er is echter geen objectieve aanwijzing dat het slechter gaat met de kinderen of dat de problematiek van de kinderen is toegenomen. Bovendien is gebleken dat er voor [minderjarige 1] inmiddels hulp is ingeschakeld en dat haar individuele traject net is gestart. Dit zal nog de nodige tijd vergen.
De kinderen zijn nu enigszins gewend aan de huidige zorgregeling die ongeveer zeven maanden loopt en het is niet hun belang hier nu weer verandering in aan te brengen. Zoals reeds ter mondelinge behandeling benoemd is het aan de ouders om te stoppen met het diskwalificeren van elkaar als opvoeder, zij moeten de onderlinge strijd staken. Het hof sluit aan bij hetgeen de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft benoemd, namelijk dat er voor de kinderen pas rust zal komen als beide ouders hun verantwoordelijkheid nemen en de kinderen steunen in het goed houden van de band met de andere ouder.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 25 april 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en H. van Winkel en is op 1 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.