ECLI:NL:GHSHE:2024:2919

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
20-001823-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak openlijke geweldpleging in Maastricht

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 2004 en wonende in Maastricht, was eerder vrijgesproken van openlijke geweldpleging tegen een persoon, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het horen van de advocaat-generaal en de verdediging. De advocaat-generaal eiste een veroordeling en een taakstraf van 150 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging pleitte voor vrijspraak of een lagere straf, maar het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk in vereniging geweld had gepleegd. Het hof baseerde zijn oordeel op getuigenverklaringen en camerabeelden die de betrokkenheid van de verdachte bij de geweldsdaad bevestigden. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 80 uren voorwaardelijk. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade die het slachtoffer had geleden, en legde een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001823-23
Uitspraak : 24 juni 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 juni 2023, in de strafzaak met parketnummer
03-048955-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van de hem tenlastegelegde ‘openlijke geweldpleging’ en heeft de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen ter zake van de aan hem tenlastegelegde openlijke geweldpleging en hem zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk en hoofdelijk zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Door en namens de verdediging is primair vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Subsidiair – in geval van een bewezenverklaring – heeft de raadsman bepleit dat aan de verdachte een geslaagd beroep toekomt op (putatief) noodweer. Meer subsidiair heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsman opmerkingen gemaakt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 februari 2023 in de gemeente Maastricht openlijk, te weten aan de [straat 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door hem meerdere malen te slaan, te stompen, te schoppen en/of een kopstoot te geven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 februari 2023 in de gemeente Maastricht openlijk, te weten aan de [straat 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door hem meerdere malen te slaan en te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen [1]
De raadsman heeft ten aanzien van het tenlastegelegde feit, kort gezegd, aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in groepsverband de door de verdachte erkende klap aan aangever [slachtoffer] heeft uitgedeeld. Bij gebrek aan een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte(n), dient de verdachte te worden vrijgesproken van het plegen van openlijk geweld.
Het hof stelt voorop dat van het in vereniging plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Het hof overweegt in dat kader als volgt.
Uit het procesdossier volgt dat aangever [slachtoffer] op 18 februari 2023, omstreeks 02.15 uur ’s nachts, samen met [betrokkene] en getuige [getuige 1] in de binnenstad van Maastricht was om carnaval te vieren. Nadat zij vanuit café [café] naar huis wilden gaan kwamen zij op de hoek van de [straat 1] en de [straat 2] , ter hoogte van [restaurant] , in gesprek met een groep mannen. [2] Ook de verdachte was daarbij aanwezig. [3] Op enig moment is de sfeer omgeslagen en is er een vechtpartij ontstaan waarbij meerdere personen betrokken waren. [4]
Het verweer van de verdediging dat de verdachte tijdens die vechtpartij slechts één klap heeft uitgedeeld en daarbij alleen – en niet in vereniging – heeft gehandeld mist naar het oordeel van het hof feitelijke grondslag en dient reeds daarom te worden verworpen. Het hof licht dat als volgt toe.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij, nadat hij samen met [betrokkene] en [getuige 1] in café [café] was geweest, op de hoek van de [straat 1] en de [straat 2] , ter hoogte van [restaurant] , de geur van wiet rook. Op diezelfde plek stond een groep mannen, met wie het groepje van aangever op enig moment in gesprek is geraakt. Hij kan zich niet alles herinneren en weet niet precies wat er is gezegd en gebeurd, maar wel dat een van de mannen zijn hand vastpakte en deze naar zich toetrok, waardoor hij naar voren werd bewogen. Vanaf dat moment is het gebeuren voor aangever vaag. Hij werd even later wakker in een ambulance, verloor opnieuw het bewustzijn en werd vervolgens wakker werd in een operatiekamer van het ziekenhuis. Daar zijn de twee wonden op zijn gezicht en achterhoofd gehecht en is een CT-scan gemaakt van zijn hoofd in verband met de hersenbloeding die hij zou hebben opgelopen. [5]
De verklaring van aangever vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 1] . Zij heeft verklaard dat zijzelf, aangever [slachtoffer] en [betrokkene] ter hoogte van [restaurant] in gesprek zijn geraakt met een groep mannen. Op enig moment werd het gesprek onrustiger en veranderde de sfeer. [6]
Het hof stelt vast dat die bewuste nacht een gemeentelijke camera op de [straat 1] was gericht en op beeld is vastgelegd hetgeen aldaar die nacht plaatsvond. [7] Verbalisant [verbalisant 1] heeft deze beelden bekeken en heeft het volgende bevonden. Persoon 6
(het hof begrijpt op basis van het dossier hier en hierna telkens: [betrokkene] )en persoon 7 (het hof begrijpt op basis van het dossier hier en hierna telkens: aangever [slachtoffer] ) zijn in gesprek met ‘NN verdachte 3’. Te zien is dat ‘NN verdachte 3’ de hand van [betrokkene] vasthield en dat hij [betrokkene] meermaals naar voren en naar achteren duwde en trok.
Getuige 2
(het hof begrijpt telkens: getuige [getuige 1] )trok [betrokkene] naar achteren en tegelijkertijd stapte aangever [slachtoffer] tussen [betrokkene] [8] en ‘NN verdachte 3’ in. ‘NN verdachte 3’ pakte vervolgens de hand van aangever [slachtoffer] en begon ook hem naar voren en naar achteren te duwen en trekken. Tegelijkertijd bewogen de medeverdachte [medeverdachte] en getuige [getuige 2] in de richting van ‘NN verdachte 3’ en aangever [slachtoffer] . Vervolgens nam ‘NN verdachte 3’ een vechthouding aan en sloeg hij aangever [slachtoffer] in het gezicht, waardoor het hoofd van aangever [slachtoffer] naar links bewoog. Aangever [slachtoffer] nam vervolgens ook een vechthouding aan en maakte een slaande beweging in de richting van ‘NN verdachte 3’. Verdachte [verdachte] stond vervolgens in vechthouding naast aangever [slachtoffer] en sloeg aangever [slachtoffer] met zijn rechterhand met kracht tegen het hoofd. Medeverdachte [medeverdachte] bewoog vervolgens ook in de richting van aangever [slachtoffer] . Hierop liepen NN verdachte 3, verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] in een hoog tempo en in dezelfde richting weg. [9]
Ook het hof heeft de camerabeelden ter terechtzitting in aanwezigheid van alle procesdeelnemers en in de beslotenheid van de raadkamer nauwkeurig bekeken en neemt hierop het volgende waar. Verdachte [verdachte] staat in de directe nabijheid/naast het groepje waartoe ook ‘NN verdachte 3’ en medeverdachte [medeverdachte] behoren en kijkt in ieder geval vanaf seconde 00.06 in de richting van ‘NN verdachte 3’, [betrokkene] , [getuige 1] en aangever [slachtoffer] . Dat is het moment dat ‘NN verdachte 3’ de pols van [betrokkene] vast heeft en hem heen en weer duwt en trekt. Hierdoor wordt [betrokkene] op seconde 00.07 en 00.08 tegen de persoon naast verdachte [verdachte] geduwd. Vanaf diezelfde seconde is te zien dat aangever [slachtoffer] tussen ‘NN verdachte 3’ en [betrokkene] stapt. Op seconde 00.09 stapt verdachte [verdachte] in de richting van ‘NN verdachte 3’ en aangever [slachtoffer] . Op seconde 00.10 duwt ‘NN verdachte 3’ aangever [slachtoffer] tegen de verdachte aan. Op seconde 00.14 is te zien dat ‘NN verdachte 3’ aangever [slachtoffer] tegen het hoofd slaat en dat aangever [slachtoffer] vervolgens in de vechthouding gaat staan. Aangever [slachtoffer] slaat op seconde 00.16 in de richting van ‘NN verdachte 3’. Op seconde 00.17 slaat verdachte [verdachte] aangever [slachtoffer] tegen het hoofd en loopt dan weg. Bijna op hetzelfde moment, een fractie later dan de verdachte, stapt ook medeverdachte [medeverdachte] in de richting van aangever. Vervolgens loopt verdachte [verdachte] weg, gevolgd door ‘NN verdachte 3’ en medeverdachte [medeverdachte] .
Het hof stelt op basis van de camerabeelden vast dat de verdachte al die tijd, dus vanaf seconde 00.06 tot en met seconde 00.17, in de richting van ‘NN verdachte 3’ en aangever [slachtoffer] heeft gekeken. [10]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij aangever [slachtoffer] twee keer met een vuist heeft geslagen en dat aangever vervolgens op de grond viel en knock-out ging. [11]
Verdachte [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij met een vriend was en dat het deze vriend was die werd geslagen. Voorts heeft hij verklaard dat die vriend van hem een onderonsje had dat uitliep op een duw- en treksituatie met iemand anders. De verdachte heeft verder verklaard dat hij, toen het verder uit de hand liep, aangever [slachtoffer] een klap heeft gegeven. Hij heeft niet willen zeggen wie die vriend was. [12]
Gelet op de verklaringen van aangever, verdachte [verdachte] en de camerabeelden stelt het hof vast dat deze vriend van de verdachte de man is die in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] wordt beschreven als ‘NN verdachte 3’.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij samen was met een vriend van hem die hij pas die avond had leren kennen, dat zijn vriend bij de arm werd gepakt, dat de situatie op enig moment uit de hand begon te lopen en dat zijn vriend dat niet leuk vond. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de Nederlandse jongen
(hof: uit het procesdossier en de camerabeelden leidt het hof af dat dit aangever [slachtoffer] is)twee keer heeft geslagen. [13]
Het hof stelt, gelet op het procesdossier en de hiervoor beschreven camerabeelden, vast dat ‘NN-verdachte 3’ ook de vriend is die medeverdachte [medeverdachte] bedoelt in zijn verklaring.
Terwijl verdachte [verdachte] aldus zonder meer meekreeg dat er gedoe was dat hij zelf omschrijft als ‘mijn vriend had een onderonsje dat uitliep in een duw- en treksituatie met iemand’, kreeg hij ook mee dat er op een gegeven moment werd geslagen tussen ‘NN-verdachte 3’ en aangever [slachtoffer] . Daar heeft hij vervolgens een bijdrage aan geleverd door aangever [slachtoffer] te slaan, gevolgd door medeverdachte [medeverdachte] die aangever vloerde. Vervolgens hebben deze drie verdachten, aangever [slachtoffer] gewond achterlatend, de benen genomen.
Anders dan de politierechter is het hof van oordeel dat door te handelen als hiervoor vermeld, de verdachte [verdachte] het opzet heeft gehad op de tenlastegelegde geweldshandeling en daaraan een meer dan voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee is het verweer verworpen.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
De verdediging heeft (subsidiair) ter terechtzitting bepleit dat aan de verdachte een geslaagd beroep op (putatief) noodweer toekomt en dat de verdachte aldus, zo begrijpt het hof de verdediging, ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van een ander waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Immers, de verdachte zag dat aangever [slachtoffer] een gevechtshouding aannam en vervolgens uithaalde naar de onbekend gebleven vriend van de verdachte ‘NN-verdachte 3’. De NN-persoon had op dat moment geen mogelijkheid om zich aan de situatie te onttrekken. Onder die omstandigheden was het gerechtvaardigd dat de verdachte aangever [slachtoffer] heeft geslagen om zo een einde te maken aan de noodweersituatie en te voorkomen dat aangever [slachtoffer] de NN-persoon nogmaals zou slaan. Indien het hof van mening is dat geen sprake was van een noodweersituatie komt de verdachte een geslaagd beroep op putatief noodweer toe, nu – zo begrijpt het hof de verdediging – de verdachte niet heeft waargenomen dat de NN-persoon voorafgaand aan de klap door aangever [slachtoffer] in de richting van de aangever had geslagen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor het slagen van een beroep op noodweer is vereist dat de handeling is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of de onmiddellijke dreiging daarvan. Hierin ligt besloten dat de verdedigingshandeling moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Bij een beroep op noodweer gaat het om de ‘verdediging’ van bepaalde rechtsgoederen tegen een wederrechtelijke aanranding. Dit betekent dat een beroep op deze strafuitsluitingsgrond niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdediging, maar – naar de kern bezien – als aanvallen, bijvoorbeeld gericht op confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Voor het slagen van een beroep op het zogenoemde putatieve noodweer dient onderzocht te worden of er sprake is van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Aan de hand van de verklaringen van aangever, getuige [getuige 1] en de camerabeelden stelt het hof vast dat ‘NN verdachte 3’ de persoon was die begon met duwen en trekken, en dat hij ook degene was die de eerste klap uitdeelde aan aangever. Daaruit kan het hof niet anders concluderen dan dat de gedragingen van ‘NN verdachte 3’ als aanvallend moesten worden beschouwd. Er was derhalve in het geval van ‘NN verdachte 3’ geen sprake van een noodweersituatie op het moment dat verdachte [verdachte] aangever [slachtoffer] aanstalten zag maken zichzelf te verdedigen. Dat betekent dat ook het slaan door de verdachte niet kan worden aangemerkt als verdedigingshandelingen, maar in de kern moet worden beschouwd als aanvallend. Gelet hierop komt de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe.
Ook het verweer van de verdediging dat verdachte [verdachte] zich kon beroepen op verschoonbaar handelen omdat hij aangever [slachtoffer] heeft geslagen ter verdediging nadat de aangever zijn, verdachtes, vriend ‘NN-verdachte 3’ had geslagen en [slachtoffer] opnieuw voornemens zou zijn, zijn vriend te slaan, mist feitelijke grondslag. Het hof heeft, zoals hiervoor beschreven, op de camerabeelden waargenomen dat de verdachte zich steeds op korte afstand en in de directe nabijheid van ‘NN-verdachte 3’ en aangever [slachtoffer] heeft bevonden en dat hij ook steeds in die richting heeft gekeken. Hij kreeg mee wat er gebeurde, zo heeft hij feitelijk zelf verklaard en zo is ook te zien op de camerabeelden. Daarmee staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte heeft gezien dat het ‘NN-verdachte 3’ was – en niet aangever [slachtoffer] – die zich agressief opstelde door eerst [betrokkene] vast te pakken en te duwen en te trekken, en vervolgens – toen aangever [slachtoffer] de situatie probeerde te sussen – hetzelfde te doen bij aangever [slachtoffer] en die [slachtoffer] daarna, schijnbaar zonder enkele aanleiding, een klap tegen het gezicht te geven, een aanval waarop aangever [slachtoffer] reageerde. Op grond van het voorgaande acht het hof het bestaan van een putatief noodweer-situatie niet aannemelijk geworden. De lezing van de verdachte, inhoudende dat hij slechts zag dat zijn vriend werd aangevallen door de aangever en hij aangever wilde tegenhouden, wordt terzijde geschoven. Daarop stuit het verweer af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd om aan de verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 150 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf gematigd dient te worden tot een taakstraf voor de duur van 100 uren en dat een proeftijd niet passend is aangezien verdachte geen stok achter de deur nodig heeft. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte zijn leven op orde heeft, dat hij een eigen bedrijf heeft, dat hij gesteund wordt door zijn ouders en dat hij geen relevante documentatie heeft. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat de rol van de verdachte in het tenlastegelegde feit zeer klein is geweest. Mocht het hof daarentegen wel een voorwaardelijke staf willen opleggen dan zou dat uit de 100 uur taakstraf moeten komen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tijdens het uitgaan. Daarbij is het slachtoffer [slachtoffer] meermalen geslagen en gestompt, ten gevolge waarvan het slachtoffer op de grond is gevallen. Het slachtoffer heeft door het geweld hersenletsel en letsel aan zijn gezicht opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer [slachtoffer] . Het is algemeen bekend dat een gebeurtenis als deze naast lichamelijke gevolgen, een grote emotionele impact heeft op het slachtoffer. Bovendien ondermijnt uitgaansgeweld de gevoelens van veiligheid in de openbare ruimte en levert het een uiterst onaangename ervaring op voor degenen die daarvan ongewild getuige zijn. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en de hoogte van de straf gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS ter zake van openlijke geweldpleging tegen personen met lichamelijk letsel. Deze oriëntatiepunten indiceren als vertrekpunt in een geval als het onderhavige een taakstraf voor de duur van 150 uren.
Daarnaast heeft het hof bij de straftoemeting van de verdachte acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 april 2024, waaruit blijkt dat geen sprake is van relevante recidive. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof acht oplegging van een taakstraf in het onderhavige geval passend en geboden. Het hof ziet echter, met name gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, aanleiding om ten voordele van de verdachte af te wijken van voornoemde oriëntatiepunten.
Alles afwegende acht het hof – met de advocaat-generaal – een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 13.954,27, bestaande uit een bedrag van € 8.954,27 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep, gelet op de vrijspraak ten aanzien van het tenlastegelegde feit, niet-ontvankelijk verklaard in deze vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting in hoger beroep is de vordering naar beneden bijgesteld, in die zin dat de gevorderde vergoeding voor de reiskosten naar de advocaat (post IIIb ad € 20,92) en de terechtzitting (post IIIe ad € 1,65) niet meer worden gevorderd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de materiële schade en de gehele immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Door de raadsman is aangevoerd dat – in geval van bewezenverklaring van het tenlastegelegde – ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij een billijkheidscorrectie dient te worden toegepast gelet op de eigen schuld van aangever en de rol van de verdachte in het geheel. De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de zaak, gelet op die billijkheidscorrectie, naar de burgerlijke rechter moet worden verwezen. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van 10% van de totale vordering naar billijkheid aan de benadeelde partij kan worden toegekend.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De vordering tot vergoeding van materiële schade valt volgens de onderbouwing van het schadeformulier uiteen in:
Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 35,00
Medische kosten € 909,09
a.
Vervoer ambulance € 864,09
b.
Consult huisarts € 45,00
c.
Factuur opvragen medische informatie € 30,00
Reis- en parkeerkosten € 28,62
a.
Reiskosten huisarts € 21,65
b.
Reiskosten bespreking met advocaat € 20,92
c.
Reiskosten Maastricht UMC+ € 3,23
d.
Reiskosten slachtoffergesprek € 2,38
e.
Reiskosten zitting d.d. 19 mei 2023 € 1,65
f.
Parkeerkosten AZM € 1,00
Verlies van inkomsten € 7.739,51
Kapotte jas € 219,84
Het hof stelt vast dat als gevolg van het bewezenverklaarde door de benadeelde partij opgelopen letsel kosten als hiervoor onder I, IIa en IIb en IIIa, IIIc en IIIf genoemd zijn gemaakt door de benadeelde partij. Deze kosten zijn met stukken onderbouwd. Het hof acht deze schadeposten als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade toewijsbaar voor een totaalbedrag van € 969,97, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2023, zijnde de dag waarop de vordering tot schadevergoeding is ingediend. Gelet op de veelheid aan posten en de evenzo grote veelheid aan tijdstippen waarop de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt blijkens de toelichting, beperkt het hof in het belang van de executie de verschillende ingangsdata voor de wettelijke rente van de materiële schade tot die datum.
Het vorenstaande geldt in beginsel evenzeer ten aanzien van post IIc. Echter, door de benadeelde partij is in de optelling van de bedragen ter zake van medische kosten kennelijk een fout geslopen, waardoor een bedrag van € 30,00 (het hof neemt aan de kosten gemoeid met het opvragen van medische informatie) niet is meegenomen in het totaalbedrag. Nu de benadeelde partij haar vordering in hoger beroep wettelijk gezien niet naar boven kan bijstellen, komt het hof aan een beoordeling van deze post niet toe.
De post gevorderde reiskosten in verband met het slachtoffergesprek (post IIId) vormt geen rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het bewezenverklaarde feit. Ook het gevorderde bedrag ter vergoeding van de kapotte jas (post V) komt naar het oordeel van het hof niet voor vergoeding in aanmerking nu deze schadepost niet voldoende is onderbouwd. In zoverre dient de vordering te worden afgewezen. Evenmin acht het hof deze kosten toewijsbaar als proceskosten.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor verlies van inkomsten (post IV) overweegt het hof ten slotte nog als volgt. Hoewel het hof wil aannemen dat de benadeelde partij inkomstenverlies zal hebben gehad, acht het hof de vordering van de benadeelde partij op dit onderdeel onvoldoende onderbouwd met concrete en verifieerbare informatie om te komen tot een begroting van deze schadepost als door de benadeelde partij is gemaakt. De vergelijkingen die door de benadeelde partij zijn gemaakt (uurtarief op basis van inkomen/opleiding dan wel margeverschil 2023/2024) acht het hof onvoldoende onderbouwd om tot die begroting te komen, nu informatie ontbreekt over overige factoren die op de omzet (in een bepaalde periode) van invloed kunnen zijn geweest. Daar komt bij dat geen -objectieve- informatie is verschaft over de overige kwartalen van 2023, anders dan een brief van een belastingadviseur die stelt zich te hebben gebaseerd op de administratie van de benadeelde partij en informatie over de omzetten en kosten van haar accountant. Die administratie en informatie van de accountant ontbreken evenwel en zijn niet overgelegd ter onderbouwing. Naar het oordeel van het hof vormt het alsnog daartoe in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar vordering nader te onderbouwen, een onevenredige belasting van het strafgeding. Immers, indien daartoe al zou worden overgegaan, is niet ondenkbaar dat bij voortdurende betwisting van de vordering, getuigenverhoren en/of een deskundigenbenoeming nodig zou(den) zijn. Voor een begroting/schatting van een (redelijk) voorschot ziet het hof in dit strafproces evenmin ruimte. Het hof zal deze schadepost derhalve niet verder betrekken in dit strafproces en de vordering op dit punt niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan zich voor dit deel wenden tot de burgerlijke rechter.
Immateriële schade
De gevorderde immateriële schade betreft schade als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Er is immers lichamelijk letsel opgelopen door de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde feit. Voor een billijkheidscorrectie vanwege de stelling dat sprake was van eigen schuld bij de benadeelde partij, ziet het hof geen termen aanwezig. Dat verweer gaat aldus niet op. Gelet op de aard en omvang van het letsel dat aangever door het bewezenverklaarde handelen heeft ondervonden, begroot het hof de schade naar billijkheid op een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2023, zijnde de dag waarop deze schade wordt geacht te zijn geleden. Het hof zal de vordering, strekkende tot vergoeding van de immateriële schade, voor het overige afwijzen.
Hoofdelijkheid
Tot vergoeding van de schade zijn naast de verdachte ook de mededader gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook een ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting (voor dat deel).
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 3.469,97. De verdachte en zijn mededader zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2023 voor zover deze ziet op de materiële schade en vanaf 18 februari 2023 voor zover deze ziet op de immateriële schade tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.469,97 (drieduizend vierhonderdnegenenzestig euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 969,97 (negenhonderdnegenenzestig euro en zevenennegentig cent) aan materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 7.739,51 (post IV) niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.469,97 (drieduizend vierhonderdnegenenzestig euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 969,97 (negenhonderdnegenenzestig euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 44 (vierenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
6 juni 2023
en van de immateriële schade op
18 februari 2023.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 24 juni 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2300-2023026583, gesloten d.d. 20 februari 2023, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 48. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 18 februari 2023, dossierpagina’s 1-2.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 19 februari 2023, dossierpagina 42.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 18 februari 2023, dossierpagina 9.
5.Proces-verbaal van aangifte d.d. 18 februari 2023, dossierpagina’s 1-2.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 18 februari 2023, dossierpagina 9.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2023, p. 11,
8.Hoewel verbalisant [verbalisant 1] hier de persoon niet nader heeft geduid met een nummer, begrijpt het hof dat hier persoon 6 en aldus [betrokkene] is bedoeld.
9.Het proces-verbaal van bevindingen voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 19 februari 2023, dossierpagina’s 14-15.
10.De camerabeelden ‘Beelden 2023026387’.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 19 februari 2023, dossierpagina’s 42 en 44.
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 19 februari 2023, dossierpagina 33.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 19 februari 2023, dossierpagina 42.