In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met een verbod uit de Opiumwet en voor diefstal. De politierechter had een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 1.898,00 aan de benadeelde partij toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een aangepaste straf. De raadsman van de verdachte heeft zich bij deze eis aangesloten. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de eerdere veroordeling voor het grootste deel kon worden bevestigd, met uitzondering van de kwalificatie van het eerste feit en de beslissing omtrent de schadevergoeding.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat hij ook verantwoordelijk is voor de schade die de benadeelde partij heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij is in hoger beroep opnieuw behandeld, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de schadevergoeding van € 1.898,00 terecht was toegewezen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om deze schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 november 2022. De beslissing van het hof is op 24 juni 2024 openbaar uitgesproken.