In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om het gezamenlijk gezag te handhaven en om een regeling voor de omgang met de kinderen vast te stellen. De moeder, verweerster in hoger beroep, had verzocht om het eenhoofdig gezag en een wijziging van de omgangsregeling. De rechtbank Limburg had in januari 2024 de beschikking gegeven dat het gezamenlijk gezag werd beëindigd en dat de moeder alleen het gezag over de kinderen zou uitoefenen. De vader was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 15 augustus 2024 was de vader niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft zijn standpunt toegelicht. De moeder heeft verzocht om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) ook een verzoek heeft ingediend om het hoger beroep van de vader af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de vader niet in staat is om noodzakelijke gezagsbeslissingen in het belang van de kinderen te nemen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd en het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen afgewezen.
Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat de GI de regie over de omgangsregeling blijft voeren, gezien de spanningen tussen de ouders en het gebrek aan communicatie. De beslissing van het hof houdt in dat de moeder het eenhoofdig gezag over de kinderen behoudt en dat de omgang tussen de vader en de kinderen onder begeleiding van de GI zal plaatsvinden. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft de vader aangespoord om samen te werken met de GI voor het herstel van het contact met zijn kinderen.