In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2020, en de zorgregeling tussen de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige zijn vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de minderjarige bij de vader zou verblijven, met een zorgregeling die de moeder niet beviel. De moeder stelde dat zij een stabiele en veilige thuissituatie voor de minderjarige kon bieden, terwijl de vader volgens haar niet in staat was om de nodige zorg te bieden. De vader daarentegen verdedigde dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige was en dat de moeder niet voldoende onderbouwde waarom een wijziging van de hoofdverblijfplaats noodzakelijk was. Het hof heeft de zaak op 19 september 2024 behandeld, waarbij de raad voor de kinderbescherming ook betrokken was. Na het horen van beide partijen en het raadsonderzoek, concludeerde het hof dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader moest blijven. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, omdat de moeder niet voldoende had aangetoond dat een wijziging in het belang van de minderjarige zou zijn. Het hof benadrukte het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van de minderjarige en dat de ouders zich aan de zorgregeling moesten houden.