ECLI:NL:GHSHE:2024:2951

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
200.339.907_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van minderjarige en zorgregeling tussen ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2020, en de zorgregeling tussen de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige zijn vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de minderjarige bij de vader zou verblijven, met een zorgregeling die de moeder niet beviel. De moeder stelde dat zij een stabiele en veilige thuissituatie voor de minderjarige kon bieden, terwijl de vader volgens haar niet in staat was om de nodige zorg te bieden. De vader daarentegen verdedigde dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige was en dat de moeder niet voldoende onderbouwde waarom een wijziging van de hoofdverblijfplaats noodzakelijk was. Het hof heeft de zaak op 19 september 2024 behandeld, waarbij de raad voor de kinderbescherming ook betrokken was. Na het horen van beide partijen en het raadsonderzoek, concludeerde het hof dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader moest blijven. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, omdat de moeder niet voldoende had aangetoond dat een wijziging in het belang van de minderjarige zou zijn. Het hof benadrukte het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van de minderjarige en dat de ouders zich aan de zorgregeling moesten houden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 september 2024
Zaaknummer : 200.339.907/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/316346 / FA RK 23-1196
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.R.J.W. Delsing,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Y.W.A.M. van der Koelen.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 april 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzoeken van de moeder in de bodemprocedure alsnog toe te wijzen. Deze verzoeken houden in, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder is;
- te bepalen dat [minderjarige] één keer per week van zaterdag 11.00 uur tot zondag 11.00 uur bij de vader zal verblijven.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 mei 2024, heeft de vader verzocht de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar haar verzoeken te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Delsing;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van der Koelen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het concept-raadsrapport d.d. 9 oktober 2023 namens de moeder, ontvangen op 15 augustus 2024.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend en partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.3.
Partijen hebben op 12 april 2023 bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) afgesproken dat [minderjarige] van zondag tot en met zondag bij de moeder verblijft en de daaropvolgende week bij de vader verblijft, met een wisselmoment op zondag tussen 15.00 uur en 17.00 uur.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank:
  • de tussen partijen overeengekomen zorgregeling gewijzigd en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders als volgt bepaald:
  • [minderjarige] verblijft in de even weekenden van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 18.00 uur (na etenstijd) bij de moeder. De vader haalt [minderjarige] op zondagavond op bij de moeder;
  • [minderjarige] verblijft in de oneven weekenden bij de vader;
  • [minderjarige] verblijft op donderdagmiddag na school tot vrijdagochtend voor school bij de moeder. In het weekend dat [minderjarige] bij de vader verblijft haalt de vader hem na schooltijd op vrijdagmiddag op;
  • [minderjarige] is op zijn eigen verjaardag het komend jaar bij de moeder ( [geboortedatum] 2024) en het daaropvolgend jaar bij de vader ( [geboortedatum] 2025);
  • [minderjarige] is op de verjaardag van de moeder en op Moederdag bij de moeder;
  • [minderjarige] is op de verjaardag van de vader en op Vaderdag bij de vader;
  • de andere feestdagen en schoolvakanties worden in onderling overleg bij helfte verdeeld;
  • tijdens de zomervakantie verblijft [minderjarige] de eerste twee weken bij de moeder, vervolgens verblijft hij twee weken bij de vader, daarna weer een week bij de moeder en tot slot nog een week bij de vader;
  • zolang [minderjarige] niet naar school gaat gelden de tijden van het kinderdagverblijf als het moment van halen en brengen.
  • het verzoek van de moeder met betrekking tot de hoofdverblijfplaats afgewezen;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen is ten onrechte afgewezen en er is ten onrechte een ruime zorgregeling voor de vader bepaald. Uit het raadsrapport blijkt dat de moeder hulp aanvaardt en in samenwerking met hulp van derden en haar echtgenoot een stabiele en veilige thuissituatie heeft gecreëerd voor [minderjarige] . Bij de vader is daar in het geheel geen sprake van. De conclusies van de raad, die door de rechtbank zijn gevolgd, zijn onbegrijpelijk. Er zijn meerdere zorgelijkheden geconstateerd in de thuissituatie bij de vader, terwijl de raad geen zicht krijgt op deze thuissituatie. Zo heeft [minderjarige] astmatische klachten maar roken de vader en de overgrootvader binnen. De kinderopvang heeft geconstateerd dat [minderjarige] ernstig vervuild was. Ook bleef de vader structureel rondrijden met [minderjarige] zonder rijbewijs. De vader werkt fulltime waardoor de overgrootouders (vz) verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de verzorging van [minderjarige] . De overgrootouders mogen en kunnen echter niet meer zo veel zorg op zich nemen.
De moeder kan [minderjarige] de rust en stabiliteit bieden die hij nodig heeft en zij heeft een netwerk om op terug te vallen. Bij de vader is er onrust in de zorgregeling en [minderjarige] is vaak buiten de regeling om bij de moeder. De moeder heeft een hulpvraag uitgesproken, dit geeft aan dat zij een verantwoordelijke ouder is. De vader zegt dat hij geen hulp nodig heeft terwijl er zorgen zijn over zijn thuissituatie.
5.2.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Na de relatiebreuk hebben partijen in onderling overleg afspraken gemaakt over [minderjarige] en zijn zij overeengekomen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader zou hebben en dat er een week-op-week-af-regeling zou gelden. Die regeling is meermaals opnieuw opgestart en [minderjarige] verbleef zolang het de moeder beter uitkwam voornamelijk bij de vader. Nu wil de moeder wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] en een weekendregeling voor de vader. Het wijzigen van de hoofdverblijfplaats is ingrijpend en vormt niet de oplossing voor het bestaande probleem. De raad heeft de ouders er immers op gewezen dat de grootste belasting voor [minderjarige] is gelegen in de aanhoudende spanningen en ruzies tussen de ouders onderling, hetgeen zich uit in negatief gedrag bij [minderjarige] . Het raadsonderzoek heeft niet aan het licht gebracht dat er een verband bestaat tussen de gedragsverandering bij [minderjarige] en het wonen bij de vader en ook niet dat de vader zou tekortschieten in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat zijn hoofdverblijf bij de vader blijft en dat de moeder een structurele zorgregeling met [minderjarige] heeft.
Hiervan is nu soms geen sprake omdat de vader blijft tegemoetkomen aan verzoeken van de moeder om contact met [minderjarige] buiten de regeling om. Bij de vader is er wel degelijk sprake van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van [minderjarige] . Feit is dat [minderjarige] de meeste tijd bij de vader verbleef en verblijft. Dat de vader op dit moment bij zijn grootouders woont is niet ideaal en hij is op zoek naar eigen woonruimte voor hem en [minderjarige] . Hij heeft een goed netwerk. De overgrootouders zijn altijd de oppas van [minderjarige] geweest en het zou voor hem te ingrijpend zijn om dat te wijzigen. De vader is in het belang van [minderjarige] een dag minder gaan werken zodat de overgrootouders minder zorgtaken op zich hoeven te nemen.
[minderjarige] is inmiddels begonnen op de basisschool in [woonplaats vader] en het is niet in zijn belang om dit te wijzigen. Ook heeft de vader BSO in [woonplaats vader] geregeld zodat [minderjarige] meer contact heeft met andere kinderen. De vader werkt bovendien overal aan mee en heeft iedere week opvoedondersteuning. De ouders gaan daarnaast starten met ambulante thuisbegeleiding. Dit traject is bedoeld om hen te ondersteunen bij opvoedvragen en om het vertrouwen in elkaar te vergroten en zal worden gemonitord door het CJG. De vader is geen zorgmijder. De moeder gaat eraan voorbij dat de vader aan de slag is gegaan met de Veilig Thuis-melding uit het verleden en dat thans het CJG betrokken is.
5.3.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. In het raadsonderzoek zijn bij zowel de moeder als de vader zorgpunten naar voren gekomen. Alles tegen elkaar afgewogen vond de raad het voor [minderjarige] het beste om zijn hoofdverblijf bij de vader te hebben. Dat is een vertrouwde omgeving voor hem, waar hij toen ook naar het kinderdagverblijf ging. De moeder heeft in het verleden vaker aangegeven dat het haar niet lukte en dan verbleef [minderjarige] telkens een langere periode bij de vader. De moeder heeft hulpverlening, maar daar heeft de raad niet mee kunnen spreken omdat de hulpverlener geen informatie over de moeder wilde delen met de raad, in verband met haar vertrouwensband met de moeder. Ook gaf de hulpverlener aan dat zij, als er zorgen zouden ontstaan in de thuissituatie bij de moeder, die zorgen om die reden niet bij Veilig Thuis zou melden. De moeder heeft thuis nog een andere zoon die extra zorg behoeft. Het draagvlak van de moeder is daardoor minder dan het draagvlak van de vader. Al die factoren tezamen hebben ertoe geleid dat is geadviseerd om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen.
De vader moet meewerken aan noodzakelijke hulpverlening en dat doet hij ook. Het is belangrijk dat het traject van de ouders bij [instantie] zo snel mogelijk gaat starten. De ouders moeten leren communiceren. [minderjarige] zal veel meekrijgen van de strijd. Het is van belang dat hij een fijn contact met beide ouders kan hebben. Ook is het belangrijk voor [minderjarige] en voor partijen zelf dat de ouders zich aan de afspraken en de beschikking houden en niet telkens afwijken van de vastgestelde zorgregeling.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het wenselijk is dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
5.4.3.
De raad heeft in zijn rapport van 16 oktober 2023 geadviseerd het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen. Dit advies is gebaseerd op een gedegen onderzoek waarbij de raad de zorgen die bestaan over de thuissituatie bij de vader heeft afgewogen tegen de zorgen die bestaan over de thuissituatie bij de moeder. Op basis van deze afweging is de raad tot de conclusie gekomen dat een hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader in zijn belang is. Het hof kan deze afweging volgen. Vast staat dat [minderjarige] na de relatiebreuk van partijen gedurende langere periodes bij de vader heeft verbleven. De vader heeft iedere week opvoedondersteuning en heeft de in het verleden bestaande zorgen opgepakt en de situatie verbeterd. De stelling dat de vader geen hulpvraag uitspreekt doet hier niets aan af, aangezien gebleken is dat de vader de noodzakelijk geachte hulp accepteert en adviezen opvolgt. Daar komt bij dat [minderjarige] inmiddels is begonnen op een basisschool in de omgeving van de vader en hij daar ook naar de BSO gaat. De vader is minder gaan werken waardoor hij minder zorgtaken voor [minderjarige] hoeft neer te leggen bij de overgrootouders (vz).
De moeder heeft niet voldoende onderbouwd waarom het in [minderjarige] zijn belang is om deze stabiele en vertrouwde situatie te wijzigen of waarom een hoofdverblijf bij de moeder méér in zijn belang zou zijn. De moeder heeft bovendien niet onderbouwd hoe zij invulling zou willen geven aan de rigoureuze verandering van de zorgregeling die zij verzoekt. De moeder heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe zij het grootste deel van de zorg voor [minderjarige] op zich zou willen nemen, met een beperkte zorgregeling voor de vader. Evenmin heeft de moeder inzichtelijk gemaakt waar [minderjarige] , bijvoorbeeld, naar school toe zou gaan of hoe het vervoer zou worden geregeld.
5.5.
Op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof merkt daarbij op dat het van belang is voor [minderjarige] dat de ouders de zorgregeling nakomen zoals is vastgesteld. Het is belangrijk dat het voor [minderjarige] en voor de ouders duidelijk is waar [minderjarige] op welk moment is en dat er rust komt in de regeling. Hierbij merkt het hof tot slot op dat het goed is dat partijen zullen gaan starten met ambulante thuisbegeleiding om het ouderschap samen beter vorm te geven.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 januari 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en G.M. Goes en is op 19 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.