ECLI:NL:GHSHE:2024:2956

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
200.343.228_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking tot ondertoezichtstelling van minderjarigen wegens ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had in eerste aanleg verzocht om de ondertoezichtstelling, maar de rechtbank Oost-Brabant had dit verzoek afgewezen. De Raad is hiertegen in hoger beroep gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, onder andere door de opvoedingssituatie bij hun ouders. De vader heeft een verleden van alcoholmisbruik en er zijn zorgen over de schoolgang van beide kinderen. Het hof heeft de ouders en de betrokken gecertificeerde instelling gehoord en geconcludeerd dat er een noodzaak is voor een ondertoezichtstelling om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar toegewezen, met de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, om hen de nodige ondersteuning en begeleiding te bieden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 september 2024
Zaaknummer : 200.343.228/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/403559/ JE RK 24-539
in de zaak in hoger beroep van:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009, hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
hierna ook te noemen: de kinderen.
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
-
[de moeder], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de moeder;
-
[de vader], wonende [woonplaats] , hierna te noemen: de vader.
Het hof merkt als informant aan:
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 15 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2024, heeft de raad verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de raad om te komen tot een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van één jaar in te willigen met benoeming van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot gecertificeerde instelling.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
- de moeder;
- de vader;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter en de griffier hebben enkele dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met hen gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 mei 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geboren tijdens de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader. De vader heeft de kinderen erkend en de vader en de moeder zijn samen belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. [minderjarige 1] woont bij de vader en [minderjarige 2] woont sinds medio december 2023 (weer) bij de moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben nog een halfbroertje, [halfbroertje] (7 jaar) die ook bij de moeder woont.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen, afgewezen.
3.3.
De raad kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De raad voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat - het volgende aan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] groeien zodanig op dat zij nog altijd, ook na afwijzing van het verzoek in eerste aanleg, in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. Recentelijk heeft er een escalatie plaatsgevonden waarbij [minderjarige 1] slachtoffer en getuige is geweest van verbaal en fysiek huiselijk geweld door de vader, waarbij de vader onder invloed van alcohol was. Er zijn zorgen over het welbevinden en het toekomstperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , temeer nu [minderjarige 1] onveiligheid heeft ervaren bij de vader en hij niet bij de moeder kan wonen.
Er zijn ook nog steeds zorgen over de schoolgang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 2] is maar af en toe op school en als hij er is, is hij negatief aanwezig, komt niet tot leren en heeft hij zijn spullen niet op orde. Hij veroorzaakt onrust in de klas en ondermijnt het gezag van de docenten. Volgens de school is er sprake van aanhoudende problematiek. [minderjarige 1] gaat in het geheel niet naar school. Hij werkt op dit moment maar heeft (nog) geen ontheffing van de leerplicht.
Het baart de raad zorgen dat de moeder het voornemen heeft om met haar partner en [minderjarige 2] (en [halfbroertje] ) naar België te verhuizen. Dit brengt immers met zich dat bestaande hulpverlening overgedragen zal moeten worden. Het is nodig dat er een ondertoezichtstelling komt zodat met de centrale autoriteit kan worden afgestemd. Bovendien neemt een verhuizing naar België de zorg over het bestaande schoolverzuim en de zorgen omtrent het welbevinden en het toekomstperspectief van de kinderen niet weg.
Er is hulp vanuit het gedwongen kader nodig ter garantie van de continuering van hulp en het inzetten van andere noodzakelijke hulp voor zowel de ouders als voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Alleen op die manier kan de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden weggenomen. De ouders accepteren de noodzakelijke hulp echter niet en zijn daartoe niet intrinsiek gemotiveerd. Indien nodig kan de GI de ouders schriftelijke aanwijzingen geven.
3.5.
De moeder voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan. [minderjarige 2] start binnenkort op een nieuwe school in België en de moeder hoopt dat hij deze kans grijpt. Ze ziet dit als een laatste kans voor hem. Er is nog de mogelijkheid dat hij, als het niet goed gaat, intern gaat verblijven op het terrein van de school. Zodra de woning in België klaar is zal [minderjarige 2] met de moeder, haar partner en zijn halfbroertje [halfbroertje] naar België verhuizen. De jeugdcoach van [minderjarige 2] is bereid met hem contact te houden wanneer ze in België wonen.
Met [minderjarige 1] gaat het niet goed. De thuissituatie bij de vader maakt hem niet gelukkig. [minderjarige 1] heeft hulp nodig, desnoods in het gedwongen kader.
3.6.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan. Een ondertoezichtstelling is niet nodig. [minderjarige 1] woont bij de vader en het gaat op dit moment goed met [minderjarige 1] . Hij is in positieve zin veranderd en deze positieve lijn heeft zich de afgelopen tijd voortgezet.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat een ondertoezichtstelling meerwaarde kan hebben, met name om de ingezette hulp te continueren. Een gedragsverandering bewerkstelligen is immers lastig. Ook heeft de GI zorgen over de schoolgang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat is voldaan aan artikel 1:255 lid 1 BW. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] liggen met name in de opvoedingssituaties. Het hof zal dat hierna toelichten.
3.8.3.
De zestienjarige [minderjarige 1] is lang niet structureel naar school gegaan en momenteel gaat hij in het geheel niet meer naar school. Hij heeft delictgedrag laten zien en had geen gezag voor autoriteit. In maart 2024 heeft [minderjarige 1] een werkstraf van 20 uur opgelegd gekregen vanwege belediging van een leerplichtambtenaar. Daarnaast heeft hij vanwege het schoolverzuim een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur opgelegd gekregen met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de Jeugdreclassering. [minderjarige 1] was aan het werk als tegelzetter maar dat was voor hem fysiek te zwaar. Hij is op dit moment zoekende naar een baan en heeft mogelijk een betaalde baan gevonden, maar niet is komen vast te staan dat hij is ontheven van zijn leerplicht.
Er is geen sprake van een stabiele, veilige opvoedingssituatie. [minderjarige 1] woont bij de vader maar krijgt daar niet de benodigde structuur en begrenzing. Bij de moeder kan hij niet wonen, omdat zij vindt dat hij een slechte invloed heeft op [halfbroertje] . Dit alles heeft tot gevolg gehad dat [minderjarige 1] zich niet goed heeft kunnen ontwikkelen en zelfbepalend gedrag vertoonde en wellicht nog vertoont. Door het gemis aan dagbesteding en structuur in zijn leven had [minderjarige 1] een omgekeerd dag- en nachtritme.
Een andere zorg is dat [minderjarige 1] recentelijk, twee dagen nadat de rechtbank het verzoek tot ondertoezichtstelling had afgewezen, slachtoffer en getuige is geweest van verbaal en fysiek geweld door de vader. De vader was daarbij onder invloed van alcohol. Tijdens de mondelinge behandeling is dit incident met de vader besproken en is gesproken over zijn eerdere alcoholverslaving. De vader heeft weliswaar gesteld dat het incident door de raad is aangedikt en dat hij zijn alcoholgebruik thans onder controle heeft, maar het hof vindt het feit dat de vader nog steeds alcohol gebruikt een zorgelijk gegeven., gelet op de eerdere alcoholverslaving van de vader. Voorts is de stelling dat het alcoholgebruik thans “onder controle” zou zijn niet onderbouwd door de vader. Het hof acht gelet hierop het risico op een terugval aanwezig en dus ook het risico op incidenten, waarvan [minderjarige 1] getuige of slachtoffer kan zijn. Het is in het algemeen zo dat alleen volledige onthouding van alcohol een dergelijke verslaving kan inperken.
Hoewel [minderjarige 1] hulp krijgt van een jeugdcoach en van de jeugdreclassering, acht het hof het van belang dat er begeleiding komt vanuit het dwingend kader. Vanuit dit kader kunnen immers aan de ouders zo nodig aanwijzingen worden gegeven; dat is vanuit de thans betrokken hulpverlening niet mogelijk. In het verleden is namelijk gebleken dat het een terugkerend patroon is dat de vader en de moeder regelmatig uit contact treden met de hulpverlening. Het is van belang dat de vader en de moeder hulpverlening accepteren om zodoende de kinderen een meer passende opvoedingsomgeving te kunnen bieden.
3.8.4.
Uit de stukken is verder gebleken dat er ook ten aanzien van de veertienjarige [minderjarige 2] in het verleden al veelvuldig sprake is geweest van ongeoorloofd schoolverzuim en dat zijn scholing niet meer goed op gang is gekomen nadat hij in december 2023 in het ziekenhuis heeft gelegen. De moeder heeft hem vanuit haar opvoedsituatie daarin niet kunnen sturen. Hij is maar af en toe naar school gegaan en wanneer hij aanwezig was veroorzaakte hij onrust in de klas en ondermijnde hij het gezag van de docenten. Met ingang van het nieuwe schooljaar 2024-2025 gaat hij in België naar school. Het is voor [minderjarige 2] belangrijk dat hij zijn schoolritme weer oppakt. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij dit als zijn laatste kans ziet. Zolang de nieuwe woning in België nog niet gereed is zal [minderjarige 2] met de auto naar school gebracht en van school opgehaald moeten worden. Met de raad deelt het hof de zorgen over de vraag of [minderjarige 2] , gelet op zijn achtergrond, het nieuwe schooljaar voltijds onderwijs zal gaan volgen en dit zal kunnen volhouden. Hij zal vanwege zijn leeftijd immers nog langere tijd onderwijs moeten blijven volgen.
Voorts hecht het hof belang aan het feit dat [minderjarige 2] op dit moment een jeugdcoach heeft die hem motiveert en hem op een andere manier aanstuurt dan de vader en de moeder doen. Volgens verklaring van de moeder is deze jeugdcoach bereid contact met [minderjarige 2] te houden nadat hij naar België is verhuisd. De vraag is echter of dit geformaliseerd kan worden als dat in het vrijwillig kader zou plaatsvinden. Het hof acht het op grond van voormelde problematiek ook van belang dat de voor [minderjarige 2] ingezette hulpverlening gecontinueerd kan worden na diens verhuizing. Dat vereist echter betrokkenheid van de GI zodat er afstemming met de Centrale Autoriteit in België kan plaatsvinden.
3.8.5.
Al het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar noodzakelijk is om de respectievelijke ontwikkelingsbedreigingen af te wenden.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de raad alsnog dient te worden toegewezen met ingang van heden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2024;
en in zoverre opnieuw recht doende:
wijst alsnog toe het inleidend verzoek van de raad en stelt de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008, en
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009;
onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 19 september 2024 tot 19 september 2025;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.C.E. Ackermans en H.J. Witkamp en is op 19 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.