ECLI:NL:GHSHE:2024:3031

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
200.341.873_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van gezagsbeëindigende maatregel voor intellectueel beperkte ouders met kinderen met hoge zorgbehoefte

In deze zaak gaat het om de bekrachtiging van een gezagsbeëindigende maatregel voor de ouders van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders, die intellectueel beperkt zijn, hebben in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Limburg aangevochten, die op 2 april 2024 het ouderlijk gezag over hun kinderen had beëindigd. De ouders zijn van mening dat zij in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen, ondanks hun beperkingen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden, vooral gezien de complexe medische situatie van [minderjarige 1]. De ouders hebben geprobeerd de beslissing aan te vechten door te verzoeken om een contra-expertise, maar het hof heeft geoordeeld dat dit verzoek niet kan worden ingewilligd. De ouders hebben slechts beperkt contact met hun kinderen en de zorg voor hen is overgedragen aan de gezinshuisouders. Het hof heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om verantwoorde beslissingen te nemen over de verzorging van hun kinderen en dat de aanvaardbare termijn voor het herstel van het gezag is verstreken. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het hof de belangen van de kinderen vooropstelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 26 september 2024
Zaaknummer : 200.341.873/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/325014 / FA RK 23-4585
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader en de moeder, gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
- [de gezinshuisouders] , hierna te noemen: de gezinshuisouders.
In het kort
De ouders zijn het er niet mee eens dat de rechtbank hun ouderlijk gezag over de 2-jarige [minderjarige 1] en de 1-jarige [minderjarige 2] heeft beëindigd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 2 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 mei 2024, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, naar het hof begrijpt:
  • primair: het verzoek van de raad alsnog af te wijzen;
  • subsidiair: een contra-expertise van het raadsrapport van 1 december 2023 te gelasten, waarbij het hof een deskundige benoemt en een nieuw onderzoek wordt gedaan naar het perspectief van de kinderen alvorens een definitieve beschikking te wijzen onder aanhouding van de zaak in afwachting van de contra-expertise.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 28 juni 2024, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de gezinshuismoeder.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 maart 2024;
  • het V-formulier van de advocaat van de ouders van 19 augustus 2024 met één bijlage.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de ouders zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen:
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen:
Tot het moment waarop de bestreden beschikking werd gegeven, waren de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2.
[minderjarige 1] staat sinds 10 juni 2022 (aanvankelijk: voorlopig) onder toezicht van de GI. Vanaf die dag is zij onafgebroken uit huis geplaatst geweest in een voorziening voor pleegzorg. [minderjarige 1] is op 23 september 2022 geplaatst in het huidige gezinshuis van de familie [de gezinshuisouders] .
[minderjarige 2] staat sinds 3 maart 2023 onder toezicht van de GI en zij verblijft sinds deze datum in hetzelfde gezinshuis als [minderjarige 1] .
De ouders hebben één uur per week begeleid contact met [minderjarige 1] en één uur per week begeleid contact met [minderjarige 2] .
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot voogd.
Verder heeft de rechtbank het verzoek van de ouders om een nader onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a Rv, afgewezen.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissingen niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. In hun beroepschrift, voeren zij – samengevat en voor zover relevant – het volgende aan.
Gezag
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat het ouders niet lukt om beide kinderen de meest basale zorg te geven. De rechtbank constateert ten onrechte dat aan de vereisten die de Nederlandse wet aan artikel 8 EVRM stelt aan gezagsbeëindiging, is voldaan. Ten
onrechte is de rechtbank van oordeel dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd (grief 1).
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat er bij de ouders geen sprake is van onwil, maar van onmacht (grief 2).
Ten onrechte concludeert de rechtbank dat de ouders hun gezag weliswaar niet misbruiken, maar vanaf het moment dat de kinderen niet meer thuis verblijven, de ouders een strijd voeren (grief 3).
Ten onrechte geeft de rechtbank aan dat nu duidelijk is dat de ouders niet kunnen accepteren dat zij de zorg voor hun kinderen niet kunnen dragen, de spanning die dit meebrengt gevoeld wordt door de kinderen en dat zij ook reageren op die onzekerheid (grief 4).
Ten onrechte is de rechtbank van oordeel dat de aanvaardbare termijn van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] is verstreken.
810a Rv onderzoek
Ten onrechte stelt de rechtbank dat de ouders de bevindingen van de raad op zichzelf niet in twijfel hebben getrokken en dat daarmee het verzoek om contra-expertise moet worden afgewezen (grief 5).
Ten onrechte is de rechtbank van oordeel dat het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich tegen het verzochte deskundigenonderzoek verzet (grief 6).
Ouders bieden uitdrukkelijk aan al hun stellingen te bewijzen met alle middelen rechtens, voor zover volgens de wet bewijslast op hen mocht rusten (grief 7).
Op de mondelinge behandeling heeft de moeder hieraan toegevoegd dat ze momenteel niet op hetzelfde adres woont als de vader, dat dit een tijdelijke situatie is en dat de ouders nog steeds een affectieve relatie met elkaar hebben. De ouders zijn in verwachting; de moeder is nu zeven weken zwanger. De moeder kan zelf thuis voor beide kinderen zorgen. [minderjarige 1] heeft veel verzorging nodig, maar de moeder kan dat zelf. De moeder heeft als kind dezelfde aandoening gehad als [minderjarige 1] ; ook zij had namelijk als kind een sonde. De moeder moest zelfs maandenlang in het ziekenhuis liggen en dat hoeft [minderjarige 1] niet.
3.5.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Op basis van de inhoud van het beroepschrift en de actuele informatie van de GI, zijn de gronden voor de gezagsbeëindiging nog onverminderd aanwezig. Ondanks dat de ouders hun best doen en leuk contact maken met de kinderen tijdens het uur begeleide omgang, blijven de ouders continu aansturing nodig hebben bij de basale zorgtaken en missen ze inzicht in de betekenis van de signalen die de kinderen laten zien. Vanwege de persoonlijke problemen van de ouders, is er sprake van een groot risico op onveiligheid en verwaarlozing als de kinderen teruggeplaatst zouden worden bij de ouders. De aanvaardbare termijn is verstreken vanwege de hechtingsontwikkeling van de kinderen. [minderjarige 1] heeft zich goed gehecht aan de gezinshuisouders en [minderjarige 2] laat adequaat hechtingsgedrag zien in het gezinshuis. De ouders kunnen niet accepteren dat de kinderen verder opgroeien in het gezinshuis, terwijl [minderjarige 1] en [minderjarige 2] er juist bij gebaat zijn dat ze kunnen vertrouwen op voortzetting van de veilige hechtingsrelatie die binnen het gezinshuis is opgebouwd. Ze hebben recht op duidelijkheid over hun opvoedingsperspectief. Het baart de raad zorgen hoe weinig leerbaar de ouders zijn. Gezagsbeslissingen moeten door GI worden genomen, want de ouders kunnen niet zelfstandig beslissingen nemen. De ouders geven vaak wel hun toestemming, maar niet altijd. Als de ouders aansluiten bij besprekingen met artsen van [minderjarige 1] , gaat er veel tijd zitten in het uitleggen aan de ouders wat er aan de hand is en dan begrijpen de ouders het vaak nog niet.
Een contra-expertise is niet noodzakelijk en heeft geen meerwaarde. De raad heeft voldoende onderzoek gedaan en in het raadsrapport is goed in kaart gebracht wat de ouders en de gezinshuisouders de kinderen kunnen bieden. Uit een contra-expertise zal niks anders blijken.
3.6.
De GI heeft op de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende verklaard.
De moeder is momenteel opnieuw zwanger, dus de situatie gaat weer veranderen. De GI maakt zich zorgen, ook omdat de ouders nu niet op hetzelfde adres wonen en de vader niet aanwezig was bij het laatste omgangsmoment met de kinderen en ook niet bij het laatste Ronde Tafel Overleg. Sinds de gezagsbeëindigende maatregel is uitgesproken, richt de GI zich op een leuk en ontspannen bezoek van de ouders met de kinderen en worden er geen zorgtaken meer bij de ouders neergelegd. Dat is de reden dat de bezoeken nu beter gaan dan voorheen. Er wordt nog steeds stress gezien bij de kinderen tijdens de omgangsregeling, daarom is de gezinshuismoeder sinds kort ook bij de bezoeken aanwezig zodat de kinderen een vertrouwd persoon bij zich hebben
.Toen [minderjarige 2] net was geboren en nog thuis woonde, was er veel hulpverlening in huis bij de ouders aanwezig met 24/7 toezicht van de oma (mz). De hulpverlening had ernstige zorgen en moest veel taken overnemen. De hulpverlening kon eigenlijk niet weg, anders zou het gevaarlijk worden voor [minderjarige 2] . [minderjarige 1] heeft een andere aandoening dan de aandoening die de moeder heeft gehad als kind. [minderjarige 1] kan nooit voeding via de mond binnenkrijgen, mogelijk heeft zij een volledige maagverlamming. Het is de vraag of de sondevoeding haalbaar blijft voor de toekomst, want [minderjarige 1] kan niet méér voeding dan dit verdragen. De GI heeft vaak geprobeerd om de ouders bepaalde zaken over [minderjarige 1] ’s gezondheid op een eenvoudige manier uit te leggen. Als de GI echter aan de ouders vraagt om te herhalen wat er is uitgelegd, lukt dat de ouders niet. Dat is absoluut geen onwil, maar wel onmacht.
3.7.
De gezinshuismoeder heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat het gendefect bij [minderjarige 1] groter is dan het defect dat de moeder zelf heeft. Inherent aan [minderjarige 1] ’s gendefect zijn hart- en groeiproblemen. [minderjarige 1] vraagt veel medische verzorging, heeft 24/7 toezicht nodig en zal altijd hulpbehoevend blijven. [minderjarige 1] is afhankelijk van sondevoeding en wordt 20 uur per dag via een gaatje in haar maag direct gevoed op de darm, [minderjarige 1] heeft geen alternatief om vocht toegediend te krijgen. De gezinshuisouders laten [minderjarige 1] oefenen met smaakmomenten. Ze kan zelf een hapje pakken, maar als ze slikt, komt het voedsel door de maag naar buiten. Als [minderjarige 1] teveel binnen krijgt, gaat de sonde lekken of moet ze braken. Binnenkort hebben de gezinshuisouders een medische afspraak over [minderjarige 1] met een screening. Mogelijk krijgt [minderjarige 1] een kastje met parenterale voeding (via een infuus buiten het maag-darmkanaal om). De gezinshuisouders kunnen niet wachten op hulp als er iets misgaat met de sonde. Als er iets gebeurt, moeten de gezinshuisouders dat zelf oplossen. De gezinshuisouders zitten met een arts van het ziekenhuis in een Whatsapp-groep. De lijntjes zijn kort en de gezinshuismoeder maakt vaak gebruik van deze app. [minderjarige 2] is een makkelijke eter. De kinderen delen een grote kamer met een schot ertussen. Het zijn echt zusjes en ze roepen naar elkaar. Op termijn zal [minderjarige 2] [minderjarige 1] gaan inhalen qua ontwikkeling. De gezinshuisouders merken dat er een gezonde hechting tot stand is gekomen met de kinderen. Als bijvoorbeeld de kinderen in bed huilen, kunnen zij zichzelf al geruststellen als zij alleen al horen dat gezinshuisouders eraan komen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Ouderlijk gezag
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
De 2-jarige [minderjarige 1] en de 1-jarige [minderjarige 2] hebben allebei na de geboorte een korte periode thuis gewoond bij de ouders. Ze zijn beiden uit huis geplaatst, omdat de situatie zeer zorgelijk was en het ouders niet lukte de basale zorg te verlenen en gevaarlijke situaties te voorkomen. De hulpverlening heeft veel ingezet om de ouders bepaalde minimale opvoedvaardigheden bij te brengen zodat de kinderen thuis konden blijven wonen, maar dit is zowel bij [minderjarige 1] als bij [minderjarige 2] niet gelukt. Ook de inzet van oma (mz) voor het vierogenprincipe en intensieve hulpverlening na de geboorte van [minderjarige 2] , hebben de zorgen niet weggenomen. Een uithuisplaatsing was noodzakelijk om de veiligheid van de kinderen te garanderen en dat is nog steeds zo.
3.8.3.
De ouders hebben nu wekelijks één uur contact met elk van de kinderen. Hoewel de ouders betrouwbaar zijn in de nakoming en hun best doen voor de kinderen, blijkt uit de omgangsverslagen dat de ouders op meerdere essentiële gebieden (onder andere affectief en pedagogisch) tekort blijven schieten tijdens de omgangsmomenten. Sinds de omgangsregeling zo is aangepast dat de ouders geen zorg- en opvoedtaken meer hoeven te verrichten en de ouders zich kunnen richten op het spelen met de kinderen, gaat het iets beter en is een kleine groei in het contact tussen de ouders en de kinderen te zien. Dit neemt niet weg dat de ouders nooit in staat zullen zijn de verzorging en opvoeding van deze kinderen weer op zich te nemen. Dit komt voornamelijk vanwege de verstandelijke beperking van beide ouders. Uit onderzoek van Veilig Thuis blijkt dat de moeder een IQ heeft van 62 en uit de stukken wordt verder voldoende duidelijk dat ook de vader een cognitieve beperking heeft.
3.8.4.
Het hof acht beide ouders niet in staat om verantwoorde beslissingen te kunnen nemen over [minderjarige 1] en over [minderjarige 2] . Met name de bijzonder ingewikkelde medische situatie van [minderjarige 1] vergt snel schakelen waarbij voortvarend beslissingen moeten worden genomen. [minderjarige 1] heeft een ernstige chromosoomafwijking en zij heeft 24/7 zorg en toezicht nodig. Op de mondelinge behandeling hebben de GI en de gezinshuismoeder toegelicht hoe ingewikkeld het is om voor een kind als [minderjarige 1] te kunnen zorgen. Dit zal alleen maar gecompliceerder worden als [minderjarige 1] ouder wordt en zij steeds meer voeding nodig zal hebben. De gezinshuismoeder heeft korte lijntjes met het ziekenhuis en er als iets mis is, moet er snel worden gehandeld en moet zij als dat nodig is acuut naar het ziekenhuis. De gezinshuismoeder heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat zij regelmatig gebruik maakt van de app om met de arts te overleggen. Het is nog onzeker of [minderjarige 1] afhankelijk zal blijven van de sondevoeding of dat er meer nodig is, zoals parenterale voeding. De gezinshuismoeder maakt onderdeel uit van een medisch gezinshuis en is een professionele opvoeder met gespecialiseerde kennis over kinderen met een verstandelijke of (meervoudige) beperking. Degene die de verantwoordelijkheid draagt over [minderjarige 1] , moet beslissingen kunnen nemen die zover strekken dat het bij [minderjarige 1] het verschil kan maken tussen leven en dood. De ouders kunnen deze verantwoordelijkheid niet aan. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is voldoende duidelijk geworden dat de ouders geen idee hebben waar ze over moeten beslissen en wat [minderjarige 1] precies mankeert. Kenmerkend voor het gebrek aan inzicht in [minderjarige 1] ’s problematiek is de vraag van de moeder wie [minderjarige 1] op haar long had geslagen toen [minderjarige 1] een klaplong had en de vergelijking die de moeder trekt – die niet opgaat – tussen haar eigen chromosoomafwijking als kind en de aandoening waar [minderjarige 1] mee kampt. Verder is de uitspraak van de moeder op de mondelinge behandeling dat [minderjarige 1] thuis kan komen wonen, want de moeder ‘heeft geen moeite met haar’ veelzeggend voor het gebrek aan inzicht dat de moeder heeft in haar eigen problematiek en de problematiek van [minderjarige 1] .
3.8.5.
Het staat vast dat de ouders niet in staat zijn om binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding kunnen te dragen. Dit geldt voor [minderjarige 1] alsook voor [minderjarige 2] . De intellectuele tekortkomingen van beide ouders vormen een te groot beletsel om zelfstandig voor deze kinderen te kunnen zorgen.
3.8.6.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat voldaan aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 onder a BW. De aanvaardbare termijn is zowel voor [minderjarige 1] als voor [minderjarige 2] verstreken. Zij zijn allebei op zeer jonge leeftijd geplaatst bij de huidige gezinshuisouders. [minderjarige 1] heeft zich goed gehecht aan de gezinshuisouders en [minderjarige 2] laat adequaat hechtingsgedrag zien in het gezinshuis. Van strijd met het EVRM is geen sprake, omdat deze beslissing juist noodzakelijk is ter bescherming van de kinderen. Tot slot gaat het hof voorbij aan het bewijsaanbod dat de ouders hebben gedaan, omdat dit te algemeen geformuleerd is en het bovendien niet voldoende specifiek is wat de ouders proberen te bewijzen en welke middelen zij daarvoor willen inzetten.
Verzoek contra-expertise
3.8.7.
De ouders hebben subsidiair verzocht om een artikel 810a lid 2 Rv onderzoek. Op grond van dat artikel kan de rechter in zaken over beëindiging van het ouderlijk gezag een deskundige benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden (a) en het belang van het kind zich daartegen niet verzet (b).
Het hof is van oordeel dat aan beide voorwaarden niet is voldaan, gelet op het volgende.
De ouders hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit onderzoek tot een ander oordeel zal kunnen leiden.. Voor de ouders geldt dat zij nu niet, en ook niet binnen een afzienbare termijn, in staat zijn om zelf voor de kinderen te zorgen. Dit wordt in overwegende mate veroorzaakt door hun verstandelijke beperking. De ouders kampen door hun verstandelijke beperking met een dermate groot gebrek aan pedagogische leerbaarheid, dat een deskundigenonderzoek niet tot een andere beslissing kan leiden.
Het belang van de kinderen verzet zich bovendien tegen een dergelijk onderzoek. Voor het onderzoek zou het noodzakelijk zijn dat de kinderen vaker en meer contact met hun ouders zouden moeten hebben, omdat anders de opvoedvaardigheden van de ouders en de hechtingsrelatie tussen de ouders en de kinderen niet kunnen worden onderzocht. Een dergelijk onderzoek zou de stabiliteit in het leven van de kinderen teveel verstoren. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat de bezoeken van de ouders de kinderen stress opleveren en dat recent besloten is dat de gezinshuismoeder aansluit bij de omgangsmomenten, zodat er voor de kinderen een vertrouwd persoon aanwezig is. Het is nog ongewis of dit inderdaad een voor de kinderen stressverminderende factor zal opleveren. Alles overwegende zou een 810a-onderzoek te belastend zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Het hof wijst dit verzoek van de ouders daarom af.
3.8.8.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. Al het overige door de ouders aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, E.M.C. Dumoulin en A.M. Bossink en is op 26 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.