ECLI:NL:GHSHE:2024:3072

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
20-003007-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1955, werd beschuldigd van het plegen van ontucht met een minderjarige die aan zijn zorg was toevertrouwd. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de minderjarige, die verklaarde dat de verdachte hem had ingezeept en zijn geslachtsdelen had betast tijdens een douchebeurt. De advocaat-generaal vorderde een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 2.345,00. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak en betwistte de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ontuchtige handelingen en verklaarde het primair ten laste gelegde bewezen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde de verdachte een taakstraf op van 120 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 1.845,00, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003007-22
Uitspraak : 31 mei 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 december 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-135958-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis vanwege de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bewezen zal verklaren hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, gelijk aan de bewezenverklaring van de rechtbank, en hem daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze, eveneens overeenkomstig de beslissing van de rechtbank, zal toewijzen tot een bedrag van € 2.345,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, met niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het overige deel van de vordering en met bepaling dat de verdachte de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Door en namens verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit en in verband daarmee de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in de vordering tot schadevergoeding.
Subsidiair, in het geval het hof tot een bewezenverklaring mocht komen, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Tevens is verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de partiële vrijspraak door de rechtbank van het primair tenlastegelegde, voor zover het betreft de periode van 29 april 2018 tot en met 21 juli 2018 en de pleegplaats Goedegereede.
Het hof is, met de verdediging en anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat deze partiële vrijspraak op onderdelen als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dat tegen die beschermde vrijspraak is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog van belang en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 april 2018 tot en met 28 april 2018, althans in de periode van 16 april 2018 tot en met 28 april 2018, te Arnemuiden, gemeente Middelburg, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , hebbende verdachte het ontblote lijf van die [slachtoffer] ingezeept en/of de geslachtsdelen van die [slachtoffer] betast;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 april 2018 tot en met 21 juli 2018, althans in de periode van 16 april 2018 tot en met 28 april 2018, te Arnemuiden, gemeente Middelburg, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte het ontblote lijf van die [slachtoffer] ingezeept en/of de geslachtsdelen van die [slachtoffer] betast.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 16 april 2018 tot en met 28 april 2018 te Arnemuiden, gemeente Middelburg, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , hebbende verdachte het ontblote lijf van die [slachtoffer] ingezeept en de geslachtsdelen van die [slachtoffer] betast.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 29 april 2020 (pagina 10 tot en met 19), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [slachtoffer] :
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord aangever
(p. 12)
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: [verdachte] .
V: Wanneer ben je voor het eerst met hem in aanraking gekomen? Hoe ging dat?
A: Ik was toen samen met mijn broer [getuige 3] . We waren toen in Zeeland, in Arnemuiden, om mijn opa te helpen met het onderhoud van zijn boot. Mijn opa was met ons naar [verdachte] gegaan om met elkaar kennis te maken. Ik kon gelijk goed met [verdachte] opschieten. Mijn opa stelde toen voor dat wij bij [verdachte] konden slapen. Mijn opa had het aan de Stichting (het hof begrijpt: [stichting] ) gevraagd en toen had [verdachte] gezegd dat wij wel bij hem konden blijven slapen.
(p. 13)
Na de voorjaarsvakantie
(het hof begrijpt: in 2018)zag ik [verdachte] weer van 26 april tot 29 april 2018. Ik moest toen ’s avonds met [verdachte] douchen. [verdachte] ging me inzepen, van top tot teen. Echt alles. Hij stond achter me. Hij zeepte me ook in op de verkeerde punten, mijn geslachtsdelen.
(p. 14)
Dat van die voet was in dezelfde week, op de 28ste.
(p. 15)
Wij zijn toen gaan varen. Ik kreeg toen mijn voet in de schroef. Ik had toen twee dikke sneden in mijn voet. Ik ben met mijn voet toen bij een huisartsenpost in Vlissingen geweest om mijn voet te laten verbinden. We zijn weer teruggereden en hebben samen bij een kampvuurtje gezeten.
[verdachte] had me toen ingezeept en raakte mij overal aan.
(p. 16)
Ik heb later een seksueel getint berichtje van [verdachte] ontvangen. Dat was in 2019.
(Het hof begrijpt verdachte, [verdachte] ):
Zat net te kijken naar jongens worstelen in zwembroek! best wel g...
[slachtoffer] : Tief op man je bent toch niet homo
[verdachte] 30-03-2019 07.15 uur: Nee, nog niet maa wel lekker. Is wel wat voor ons.
[slachtoffer] 30-03-2019 08.01 Niet. Ik kijk geen porno meer.
[verdachte] 30-03-2019 08.26 uur: Niet kijken wij n beetje stoeien.
[slachtoffer] : ik zit niet aan jou en jij niet aan mij je weet dat dus
[verdachte] : "Ja ok".
Ik zal deze smsjes toesturen
V: Zie bijlage 3.
(p. 18)
V: Heb jij wel eens bij [verdachte] porno gezien?
A: Ja, dat was toen ik met mijn voet zat en ik bij [verdachte] was. Dat was voordat ik ging douchen. Dat was op de computer. [verdachte] ging toen porno kijken op zijn computer. [verdachte] 'zwoor' bij 1 site. Volgens mij was het een Belgische site. Je zag man en vrouw onder de douche. [verdachte] zei toen tegen mij, we kunnen eerst wel even porno kijken en dan kunnen we daarna douchen.
2.
De volgende in het politiedossier gevoegde sms-berichten d.d. 30 maart 2019 (als bijlage 3 gevoegd bij het proces-verbaal van aangifte, p. 22), voor zover inhoudende:
Zat net te kijken naar jongens worstelen in zwembroek! best wel g...
Tief op man je bent toch niet homo
30-03-2019 7:15
Nee, nog nie maar wel lekker. IS wel wat voor ons.
30-03-2019 8:01
Niet.
Ik kijk geen porno meer.
30-03-2019 08:26
Zonde.
Niet kijken wij n beetje stoeien.
Ik zit niet aan jou en jij niet aan mij je
weet dat dus
3.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 10 november 2023, voor zover inhoudende als verklaring van voornoemde [slachtoffer] :
U vraagt mij wat er gebeurde toen wij samen in de douche stonden. Hij heeft mij gewassen. U vraagt mij of dat van top tot teen was. U vraagt mij of hij aan mijn geslachtdelen heeft gezeten. Ja. Aan mijn penis en mijn ballen inderdaad als u mij dat zo vraagt.
U vraagt mij of het douchen één keer is gebeurd. Ja.
Ik weet dat hij aandrong om samen te gaan douchen.
U, raadsman, vraagt mij of ik toen iets om mijn voet had. Ja, verband.
U vraagt mij of ik op beide voeten kon steunen. Ja.
U vraagt mij of ik hulp nodig had in de douche. Nee.
4.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, d.d. 8 februari 2022, voor zover inhoudende als verklaring van getuige ( [getuige 1] ) [getuige 1] :
U vraagt mij of ik [slachtoffer] (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer] ) ken. Ik ben met hem in contact gekomen omdat wij aan een schip werkten. Het was een schip van de opa van [slachtoffer] . Ik ken [verdachte] uit hetzelfde wereldje. Hij werkte namelijk ook aan het schip. Toen ik met [slachtoffer] sprak zei hij dat hij bij [betrokkene] (het hof begrijpt: [betrokkene] ) logeerde omdat hij daar niet werd aangeraakt. Toen het schip een tijdje in Arnemuiden had gelegen logeerde hij bij [verdachte] . Dit is het verhaal wat ik van [slachtoffer] heb gehoord.
U houdt mij voor dat ik tegen de politie gezegd zou hebben dat [verdachte] tegen mij heeft gezegd dat hij met [slachtoffer] had gerotzooid. Dat klopt.
[slachtoffer] kwam in 2018 niet meer zo vaak op het schip en ik heb aan [verdachte] gevraagd waarom dat was. Toen zei hij dat hij met [slachtoffer] had gerotzooid.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, d.d. 28 februari 2022,met als bijlage het proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 april 2021 (genummerd p. 41-48) en de daarbij gevoegde (ongenummerde) opgestelde schriftelijke verklaring van de verdachte waarin hij antwoord geeft op eerder in het politieverhoor aan hem gestelde vragen (ongenummerd),voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
U vraagt mij naar het incident onder de douche (punt 19). Ik heb aangeboden hem (het hof begrijpt: aangever) te helpen. Ik heb zijn rug gewassen en hem afgespoeld.
En uit de bijlage:
(opmerking hof: uit het proces-verbaal politie volgen de door de politieambtenaren gestelde vragen (V:) en uit de door de verdachte opgestelde verklaring volgen de antwoorden op die genummerde vragen, telkens aangeduid met ‘punt (…)’)
(p. 44) V: Waarom kwam [slachtoffer] bij jou?
(punt 8) Om bij mij te logeren voor die paar dagen dat hij hier was om te helpen.
(p. 44) V: Op het moment dat [slachtoffer] bij jou was, wie droeg er dan de zorg voor hem?
(punt 13) Ik droeg zorg voor hem. Opa vroeg nog: pasje een beetje op m?
(punt 21) Na t eten zei ik: ik ga ff douchen om de smeer en zout water af te spoelen. Ik heb m (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) bij t douchen geholpen.
6.
Een geschrift, te weten een akte van geboorte op [geboortedatum] opgemaakt en ondertekend door de ambtenaar van de burgerlijke stand te [plaats 1] (p. 23), voor zover inhoudende:
Voornamen en geslachtsnaam: [slachtoffer]
Dag van geboorte: [geboortedatum]
7.
Het proces-verbaal van (telefonisch) verhoor getuige d.d. 20 november 2020 (p. 26-27), voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 2] (hof: opa van aangever):
Ik heb een boot, een [type] , dat is een oude houten boot. Mijn boot ligt in [plaats 2] in Arnemuiden. Aan het einde van [plaats 2] is een stuk speciaal voor woonboten. Mijn boot ligt daar vast aan de woonboot van [verdachte] . [verdachte] helpt mee met het onderhoud aan mijn boot. Regelmatig kwam [slachtoffer] naar Arnemuiden om aan de boot te klussen. Hij bleef dan bij [verdachte] op zijn woonboot logeren. Omdat [slachtoffer] bij [verdachte] bleef logeren ging ik er van uit dat [verdachte] op dat moment voor hem zou zorgen. Ik kan mij nog herinneren dat ik tegen [verdachte] heb gezegd: “ Hou hem in de gaten hé”.
8.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 december 2020 (pagina 28-31), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [getuige 3] (hof: broer van aangever):
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
(p. 29)
V: Wij hebben van [slachtoffer] begrepen dat jij degene bent tegen wie [slachtoffer] als eerste zijn verhaal heeft verteld. Hoe zit dat?
A: Dat klopt wel.
V: [slachtoffer] vertelde aan jou dat [verdachte] aan hem zou hebben gezeten?
A: Ja.
V: Wat heeft hij over die aanrakingen verteld?
A: Dat het tijdens het douchen was en dat hij toen aan hem had gezeten.
V: Waar zou dat gebeurd zijn?
A: Dat was bij [verdachte] op de boot of bij die werf eigenlijk. Ik bedenk mij ineens dat dit in Arnemuiden was.
9.
Het proces-verbaal van (telefonisch) verhoor getuige d.d. 4 januari 2021 (pagina 32-34), voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 4] (hof: vader van aangever):
(p. 33)
Mijn zoon [slachtoffer] heeft ongeveer anderhalf jaar geleden aangifte gedaan bij de politie in Ede. Rond augustus 2019 is [slachtoffer] op een zondagavond naar mij toegekomen. [slachtoffer] vertelde mij toen dat [verdachte] aan hem had gezeten en dat zij samen onder de douche waren geweest. [slachtoffer] vertelde ook dat er seksuele handelingen plaatsgevonden zouden hebben.
Eigenlijk gingen bij ons de alarmbellen al eerder rinkelen. [slachtoffer] ging altijd graag naar Zeeland, klussen en varen met en bij de boot van zijn opa. Ineens wilde hij niet meer. Wij vonden dit vreemd.
10.
Het proces-verbaal van de in de zaak gehouden terechtzitting op 17 mei 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik was in april 2018 62 jaar oud. Ik onderhield de boot van de opa van [slachtoffer] . [slachtoffer] was heel handig met zijn handen en ik zag in hem een opvolger om het onderhoud aan de boot van zijn opa over te nemen. Hij kwam bij mij logeren om te helpen bij het onderhoud. Zijn opa vroeg mij of ik voor hem wilde zorgen en dat heb ik gedaan.
[slachtoffer] had een diepe snee in zijn voet opgelopen bij het zwemmen. Hij was aan het spartelen in het water en raakte de schroef van de boot met zijn voet.’
’s Avonds zouden we een kampvuur doen. Volgens mijn agenda was dat op 16 april 2018.Er is één keer gedoucht en ik hielp [slachtoffer] toen vanwege zijn voet. Ik stond al in de douche en was al bijna klaar. [slachtoffer] heeft zich uitgekleed en toen ik klaar was ging hij douchen. Hij was bloot. Ik heb een spons ingezeept en hem daarmee gewassen. Ik heb zijn rug gedaan en zijn borst.
Het klopt dat ik in 2019 de berichtjes over het kijken naar jongens die worstelen in zwembroek naar de telefoon van [slachtoffer] heb gestuurd.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het primair bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de aangever niet betrouwbaar is in zijn verklaringen. Zo wijkt de aangifte af van hetgeen de aangever tijdens het oriënterend gesprek met de politie heeft aangegeven en staat deze op diverse punten haaks op de verklaring die aangever bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd. De raadsman stelt dat de aangever het verhaal heeft verzonnen en dat het doen van aangifte hem is opgedrongen door zijn omgeving, terwijl hij zijn omgeving niet of nauwelijks details had gegeven en slechts de suggestie heeft gewekt dat sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag. Een suggestie die hij mogelijk alleen maar deed om positieve aandacht te krijgen.
De verdachte heeft verklaard dat de aangever tijdens het varen inderdaad zijn voet heeft verwond aan een schroef, dat hij de voet van de aangever provisorisch heeft verbonden en dat hij toen erop heeft aangedrongen dat de aangever zou gaan douchen omdat hij met zonnebrand was ingesmeerd. Toen bleek dat de aangever moeite had zich staande te houden zonder zich vast te houden, heeft de verdachte de aangever ingezeept. Daarbij ontkent hij de geslachtsdelen van de aangever te hebben betast of aangeraakt. De verdachte stelt dat hij de aangever enkel de zorg heeft gegeven die hij nodig had. Toen de voet toch bleef bloeden is hij zelfs nog met de aangever naar de huisartsenpost gegaan. De verdachte stelt dat hij nooit een seksueel motief heeft gehad bij zijn handelingen en dat er geen handelingen van seksuele aard hebben plaatsgevonden. De verdediging voert aan dat, voor zover het enkele inzepen van een minderjarige als een ontuchtige handeling zou kunnen worden beschouwd, dat in dit geval zeker niet zo is gezien de omstandigheid dat de aangever hulpbehoevend was en de verdachte enkel die hulp heeft willen bieden.
Voorts heeft de aangever aangegeven dat het douchen heeft plaatsgevonden in de periode van 26 april 2018 tot en met 28 april 2018 maar dit is volgens de verdachte, die heeft verklaard dat volgens zijn agenda het incident met de voet en het douchen op 16 april 2018 heeft plaatsgevonden, niet juist.
Ten slotte is het betasten van de geslachtsdelen een element van de tenlastelegging dat enkel is te herleiden tot louter en alleen de bij herhaling afgelegde eigen verklaringen van de aangever, waarvan vaststaat dat die forse inconsistenties bevatten.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde feit zijn weerlegging vindt in de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof ziet met name geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever te twijfelen, nu deze wat betreft ongeval bij het zwemmen met zijn voet en het daaropvolgende douchen met de verdachte consistent is en tevens steun vindt in de overige bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte zelf.
De verdachte heeft immers verklaard dat de aangever bij het zwemmen zijn voet had verwond aan een schroef, dat de aangever op zijn verzoek of aanraden is gaan douchen, dat de verdachte daarbij aanwezig was en dat hij de aangever toen heeft ingezeept, zowel aan de achterkant als aan de voorkant van zijn lichaam. Feitelijk bevestigt de verdachte met zijn verklaring hetgeen de aangever in zoverre heeft verklaard. Slechts de datum van deze gebeurtenis zou niet juist zijn. Bovendien zou de verdachte bij het douchen niet de genitaliën van de aangever hebben aangeraakt.
Ten aanzien van de datum van de gebeurtenis overweegt het hof dat voorstelbaar is dat de aangever of de verdachte zich vanwege het tijdsverloop kan hebben vergist. In ieder geval wordt door de verdediging niet weersproken dat het incident met de voet en het douchen heeft plaatsgehad in de (na wijziging in hoger beroep) tenlastegelegde periode van 16 april tot en met 28 april 2018. Het hof acht die periode dan ook bewezen.
Dat de verdachte de aangever bij het douchen heeft moeten helpen omdat deze vanwege zijn verwonding niet op zijn benen kon staan, vindt zijn weerlegging in de verklaring van de aangever. Het hof acht de verklaring van de verdachte op dit punt ook niet geloofwaardig nu de aangever een verwonding had aan zijn voet en prima in staat moet worden geacht zichzelf te wassen.
Dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de aangever ook op de andere punten betrouwbaar zijn – waaronder het door de verdachte betasten van de geslachtdelen van de aangever – leidt het hof af uit de inhoud van de overige bewijsmiddelen. Zo hebben de opa en de vader van de aangever verklaard dat het opviel dat de aangever op enig moment niet meer naar de verdachte toe wilde gaan en heeft [getuige 1] verklaard dat hij desgevraagd van de verdachte had vernomen dat de aangever niet meer bij hem wilde komen omdat de verdachte met de aangever, zou hebben “gerotzooid”. Dat dit “rotzooien” te maken had met het plegen van de ontuchtige handelingen door de verdachte waarover de aangever heeft verklaard en niet met het enkele kijken naar porno door de aangever (zoals verklaard door de verdachte), vindt naar het oordeel van het hof steun in de seksueel getinte berichten die de verdachte naar de aangever heeft gestuurd in 2019. Dat deze berichten slechts bedoeld waren als een grapje of als opnaaierij, zoals de verdachte heeft verklaard, vermag het hof niet in te zien. Het sturen van dit soort berichtjes door een toen inmiddels 63-jarige man naar een 17-jarige jongen kan niet worden beschouwd als normaal contact. Bovendien slaat het hof in het bijzonder acht op de inhoud van het appbericht van de aangever naar de verdachte: “
Ik zit niet aan jou en jij niet aan mij je weet dat dus”.
Alles overziende is er naar het oordeel van het hof niet alleen voldoende wettig bewijs, maar heeft het hof ook de overtuiging bekomen dat de verdachte, een destijds 62-jarige man, zich schuldig heeft gemaakt aan zowel het inzepen van het naakte lichaam als (het daarbij) betasten van de genitaliën van de toen 16-jarige aangever en aldus ontuchtige handelingen met deze aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige heeft gepleegd.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat niet is voldaan aan het bewijsminimum voor zover het betreft het betasten van de geslachtsdelen, merkt het hof het volgende op.
Het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bewijsminimum, de zogeheten unus testis, nullus testis-regel, betekent volgens bestendige jurisprudentie dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel; niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden. Het hof heeft hiervoor reeds overwogen waarom het de tot het bewijs gebezigde inhoud van de verklaringen van de aangever betrouwbaar en juist acht. Het hof gaat daarbij uit van één gebeurtenis op een dag in de periode van 16 april tot en met 28 april 2018, waarbij de verdachte het lichaam van de aangever onder de douche heeft ingezeept en de aangever daarbij heeft betast bij zijn geslachtsdelen.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte ter zake – kort gezegd – het plegen van ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uur, subsidiair 20 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft een straf gevorderd gelijk aan die van de rechtbank.
De verdediging heeft, indien het hof tot strafoplegging komt, verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en in het bijzonder met diens leeftijd en medische klachten, het aanmerkelijke tijdverloop en de impact die de zaak op de persoonlijke leefomgeving van de verdachte al heeft gehad en waardoor hij in een sociaal isolement is komen te verkeren.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Voorts houdt het hof rekening met de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte, een destijds 62-jarige man, heeft zich in 2018 schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een minderjarige, die aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd. Dit is een ernstig feit.
Het behoeft geen betoog dat seksueel misbruik van een minderjarige zeer nadelige gevolgen kan hebben (in de zin van psychische, emotionele en lichamelijke schade) voor het slachtoffer en dat deze hierdoor ernstig kan worden geschaad in de verdere ontwikkeling.
Met zijn handelwijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van deze aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige. Verdachte heeft de als volwassene in acht te nemen grenzen jegens een minderjarige overschreden waarbij hij zich enkel door zijn eigen (lust)gevoelens lijkt te hebben laten leiden. Dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid hiervoor niet neemt, rekent het hof de verdachte zeer aan.
Verdachte heeft bovendien niet alleen ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem stelde, maar ook van het vertrouwen dat de opa en de vader van het slachtoffer in hem stelden en ook mochten stellen.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 maart 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk door een strafrechter is veroordeeld (in 2006), maar niet voor een soortgelijk feit als het onderhavige. Het hof weegt die omstandigheid niet ten nadele van de verdachte mee bij de strafoplegging.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte onder beschermingsbewind staat, dat hij niet langer bij de [stichting] werkzaamheden verricht en dat hij lichamelijke klachten heeft.
Met de rechtbank constateert het hof dat er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, ook niet in hoger beroep. Het hof zal echter bij de strafoplegging ten gunste van de verdachte wel rekening houden met de ouderdom van het feit.
Alles overziende acht het hof, ofschoon het tot een bewezenverklaring komt van minder dan waarvan in de vordering van de advocaat-generaal is uitgegaan omdat het hof slechts één incident bewezen acht, toch een straf gelijk aan die welke door de advocaat-generaal is gevorderd, geboden. Een taakstraf van minder dan 120 uur doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Wel ziet het hof aanleiding om een deel daarvan, te weten 40 uur, in voorwaardelijke zin op te leggen. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.745,00, bestaande uit materiële schade ad € 3.245,00 (ter zake inkomensderving à € 2.400,00 en kosten voor consulten bij een psycholoog à € 845,00) en immateriële schade ad € 7.500,00 (ter zake psychische klachten), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.345,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft verweer gevoerd ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding, betreffende de gevorderde inkomstenderving en de kosten voor de consulten bij een psycholoog. Er is geen enkele schriftelijke onderbouwing van de veronderstelde inkomstenderving en de oorzaak daarvan. Voorts zou er bij de benadeelde partij sprake zijn van pre-existente trauma’s die zouden hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van een aandoening (ADHD) die al (lang) manifest was voordat de verweten gedraging zou hebben plaatsgevonden. Er is een (langdurig) behandeltraject geweest vanwege ADHD (EMDR). Evenmin heeft er een diagnostische analyse plaatsgevonden.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich, na raadpleging van de letselschadebundel, op het standpunt gesteld dat deze schade ingeval van een bewezenverklaring ten hoogste voor een bedrag van € 1.000,00 zou kunnen worden toegewezen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof bestaat er voldoende causaal verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de psychische klachten van de benadeelde partij en zijn de gevorderde kosten voor consulten bij de psycholoog voor toewijzing vatbaar. Uit het schrijven van de orthopedagoog d.d. 6 oktober 2021 blijkt dat vooral het doen van aangifte tegen de verdachte de nodige reacties heeft opgeroepen bij de benadeelde partij. Het naar buiten komen met een kwetsbare ervaring op seksueel gebied heeft grote invloed op hem als jongvolwassene, in een periode waar hij zijn eigen persoonlijkheid aan het ontdekken is en zijn eigen pad wil gaan. Deze seksuele ervaring heeft hem geblokkeerd in zijn persoonlijke ontwikkeling. Deze omstandigheden staan naar het oordeel van het hof in rechtstreeks oorzakelijk verband met het primair bewezenverklaarde en daarom is de gevorderde materiële schade, voor zover deze ziet op de kosten voor de consulten, voor toewijzing vatbaar.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat de gevorderde inkomstenderving onvoldoende is onderbouwd. In eerste aanleg heeft de benadeelde partij op deze schadepost enkel een mondelinge toelichting gegeven. In hoger beroep is de benadeelde partij niet verschenen, terwijl ook een schriftelijke onderbouwing ontbreekt. Het hof is van oordeel dat het alsnog in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij tot een nadere onderbouwing van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering is daarom in zoverre niet-ontvankelijk, maar de benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Naar het oordeel van het hof brengen reeds de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen.
Het hof acht de vordering, gelet op de aard en ernst van het handelen van de verdachte, tot een bedrag van € 1.000,00 billijk en niet bovenmatig. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade voor het overige onvoldoende is onderbouwd en dat het alsnog in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij tot een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De vordering is daarom in zoverre niet-ontvankelijk, maar de benadeelde partij kan ook dit deel van de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade ad € 845,00 vanaf 5 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en over de immateriële schade ad € 1.000,00 vanaf 28 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.845,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over de materiële schade ad € 845,00 vanaf 5 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en over de immateriële schade ad € 1.000,00 vanaf 28 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van de rechtbank met betrekking tot de periode van 29 april 2018 tot en met 21 juli 2018 en tegen de pleegplaats Goedegereede.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.845,00 (duizend achthonderdvijfenveertig euro) bestaande uit € 845,00 (achthonderdvijfenveertig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente voor de materiële schade vanaf 5 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening en voor de immateriële schade vanaf 28 april 2018 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.845,00 (duizend achthonderdvijfenveertig euro) bestaande uit € 845,00 (achthonderdvijfenveertig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente voor de materiële schade vanaf 5 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening en voor de immateriële schade vanaf 28 april 2018 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. S.C. van Duijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 31 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie Zeeland-West-Brabant, Unit Zeden, proces-verbaalnummer PL2000-2020113940 / ZBRBC20054 / KUIFALK, sluitingsdatum 20 mei 2021, pg. 1 tot en met 49 (digitaal totaal 51 pagina’s). Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.