Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
manzien op de verdeling van de opbrengst van de woning in Frankrijk (grief I), een vergoedingsrecht inzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (grief II), de verdeling van de aan de woning in Frankrijk verbonden kosten (grief III), schenkingen van de moeder van de vrouw (grief IV), de bankrekening van de vrouw met nummer [nummer 8] .
vrouwin voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ziet op de verdeling van de opbrengst van de woning in [woonplaats] voor het geval grief I van de man slaagt.
manverzoekt dat het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de gronden en met inachtneming van het vorenstaande, de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
vrouwconcludeert in principaal hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot afwijzing van de grieven van de man en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
manconcludeert in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep dat het hof de vrouw niet-ontvankelijk zal verklaren in haar incidentele grief, dan wel de daaruit voortvloeiende verzoeken zal passeren.
hofzal de grieven per onderwerp bespreken.
5.De motivering van de beslissing
mankan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank (r.o.v. 4.9.), dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan de man 70% en de vrouw 30% toekomt van de opbrengst van de woning in Frankrijk en dat de verkrijging van de eigendom van de woning in de verhouding 70% voor de man en 30% voor de vrouw niet met zich brengt dat de vrouw heeft afgezien van haar aanspraak op de helft van de waarde van de eenvoudige gemeenschap en dat de man niet heeft aangetoond dat hij uit privévermogen substantieel meer investeringen heeft gedaan in de woning te [woonplaats] dan de vrouw.
vrouwbetwist dat de man het merendeel van de kosten voorafgaand aan de aankoop van de woning heeft voldaan. De vrouw betwist ook de uiteenzetting van de man daarover in eerste aanleg (randnummers 32 tot en met 47), de juistheid van de onderbouwing en de juistheid van de door de man gestelde investeringen. De vrouw heeft onder druk van de man meegewerkt aan het opnemen van een afwijkende eigendomsverhouding in de notariële akte maar daarmee niet haar aanspraak op de helft van de overwaarde van de woning prijsgegeven. De e-mail van de zwager van de vrouw kan niet worden opgevat als een wilsuiting van de vrouw zelf. Ook de communicatie met de heer [betrokkene] moet worden bezien vanuit de dominante houding van de man ten aanzien van de vrouw. Verder wijst zij erop dat de woning in [woonplaats] ieder voor de helft in eigendom toebehoorde en dat de man eigenmachtig de opbrengst daarvan heeft verdeeld in de verhouding 70% voor de man en 30% voor de vrouw. Daarover hebben partijen geen afspraak gemaakt. Voor het geval het hof de stelling van de man volgt dat de opbrengst van de woning in Frankrijk moet worden verdeeld aldus dat aan de man 70% en aan de vrouw 30% toekomt, stelt de vrouw incidenteel hoger beroep in. Zij wil in dat geval een verklaring voor recht dat de opbrengst van de eenvoudige gemeenschap van het woonhuis [adres] te [woonplaats] bij helfte moet worden verdeeld. De vrouw weerspreekt dat de man de waarborgsom uit privévermogen heeft voldaan. Het bedrag is voldaan van de bankrekening van de man die is gevoed met overgespaard inkomen.
hofoverweegt als volgt. Als al wordt aangenomen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen over de eigendomsverhouding van de woning te Frankrijk en de verdeling van de opbrengst, zoals de man stelt en de vrouw gemotiveerd betwist, dan nog is de gevorderde verklaring voor recht van de man niet toewijsbaar. De vrouw heeft namelijk in eerste aanleg als verweer aangevoerd (randnr 54 van het verweer van de vrouw op het zelfstandig verzoek van de man) dat de verkoopopbrengst van de woning in Frankrijk bij helfte moet worden verdeeld als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd.
manstelt in zijn tweede grief, onder meer kort gezegd, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet heeft aangetoond uit privévermogen substantieel meer investeringen te hebben gedaan in de woning te [woonplaats] dan de vrouw en dat de saldi van de bankrekeningen van de man in de verrekening moeten worden betrokken. De rechtbank heeft een onjuiste uitleg gegeven van de zinsnede ‘al wat daarvoor in de plaats is gekomen’ in het finale verrekenbeding.
vrouwvoert verweer. Het hof zal voor zover van belang bij de beoordeling op haar stellingen ingaan.
hofliggen in verband met deze tweede grief de volgende vragen voor;
‘alsof tussen partijen de wettelijke (algehele) gemeenschap van goederen had bestaan’echter uitgezonderd: ‘alle aanbrengsten ten huwelijk en al wat daarvoor in de plaats is gekomen’.
mankan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat de saldi van de bankrekeningen (inclusief de Oranjerekening (Bouw) bij helfte moeten worden verdeeld en dat de facturen van “ondernemen-Frankrijk” bij helfte moeten worden voldaan.
vrouwvoert verweer.
hofoverweegt als volgt. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen volgt dat de grief van de man faalt. De Oranjespaarrekening (Bouw) met nummer [nummer 7] is geen aanbrengst en valt niet onder “al wat daarvoor in de plaats is getreden”. Op grond van het finale verrekenbeding dient het saldo te worden verrekend alsof tussen partijen de algehele (wettelijke) gemeenschap van goederen had bestaan. Het aankoopbedrag is op 15 december 2021 en derhalve voor de peildatum van verrekening teruggestort op de rekening, zodat het teruggestorte bedrag al onderdeel vormt van de verrekening. Aan de eisvermeerdering komt het hof dan ook niet toe. Al hetgeen de man in dit kader heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
manricht zijn grief IV tegen het oordeel dat tussen partijen niet in geschil is dat buiten de verrekening vallen de schenking van de man ter hoogte van € 9.500,-- en de schenking en de nalatenschap van de moeder van de vrouw (€ 5.300,-- en € 4.163,35). De man heeft aanwijzingen ontvangen dat de bedragen zijn geïnvesteerd in de woning in Frankrijk. In eerste instantie ging de man ervan uit dat het gehele bedrag nog liquide bij de vrouw aanwezig was. Nu dat niet het geval is, heeft de vrouw privévermogen, dat is geïnvesteerd in eenvoudige eigendom van partijen. Zij heeft dan een recht op een vergoedingsrecht voor de helft van het geïnvesteerde bedrag.
vrouwvoert onder meer aan dat zij de genoemde bedragen in 2016 en 2017 als schenking/erfdeel heeft ontvangen op een op haar naam staande bankrekening en aan diverse uitgaven heeft besteed en dat partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben erkend dat dit onderdeel niet in geschil is.
hofoverweegt als volgt. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling gevraagd of niet in geschil is dat de schenking en de nalatenschap van de moeder onder de uitzondering op de finale verrekening vallen. Deze vraag heeft de advocaat van de man met klopt bevestigend beantwoord. Feitelijk beroept de man zich in hoger beroep op een verkeerde voorstelling van zaken, zonder daaraan een duidelijke grondslag te verbinden. Hij heeft dan ook onvoldoende gesteld om te oordelen dat de man niet (langer) aan zijn instemming kan worden gehouden. De grief faalt.
6.De slotsom
7.De beslissing
- dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de ontvangen aanslag gemeentelijke belastingen van in totaal € 2.739,--;
- dat de rekening van de vrouw bij de ABN AMRO Bank met rekeningnummer [nummer 8] met een saldo op de peildatum van € 838,20 bij helfte moet worden verdeeld alsof sprake is van een gemeenschap van goederen;