ECLI:NL:GHSHE:2024:3435

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
20-002896-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake bedrieglijke verkorting van rechten der schuldeisers door bestuurders van failliete rechtspersonen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1944, was bestuurder van twee rechtspersonen die in staat van faillissement waren verklaard. Hij werd beschuldigd van het niet voldoen aan de verplichtingen tot het voeren van een deugdelijke administratie en het geven van inlichtingen aan de curator, wat leidde tot bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. De rechtbank had de tenlastegelegde feiten bewezen verklaard, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal in overweging nam, die een gevangenisstraf van 30 weken had geëist, waarvan 20 weken voorwaardelijk. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak of een geheel voorwaardelijke straf. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd, met uitzondering van één feit, waarvoor hij werd vrijgesproken. Het hof legde een geldboete op van € 14.000,00 en 105 dagen hechtenis op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn hoge leeftijd en de schending van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002896-20
Uitspraak : 7 oktober 2024
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-997503-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1944,
blijkens de Informatiestaat SKDB-persoon d.d. 23 september 2024 als huidig adres (status: niet-ingezetene): [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard en die respectievelijk gekwalificeerd als:
  • ‘medeplegen van: het door een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan hebben of niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers als in die artikelen bedoeld, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd’ (feit 1 primair);
  • ‘medeplegen van: het door een rechtspersoon, in staat van faillissement verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden weigeren de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk verkeerde inlichtingen geven, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd’ (feit 2);
  • ‘als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan hebben of niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers als in die artikelen bedoeld, meermalen gepleegd’ (feit 3 primair);
  • ‘medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd’ (feit 4);
  • ‘als bestuurder van een rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk weigeren de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk verkeerde inlichtingen geven, meermalen gepleegd’ (feit 5).
Ter zake van voornoemde feiten is de verdachte door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en – opnieuw rechtdoende – de verdachte zal vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde en de onder 1 primair, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van voornoemde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 weken waarvan 20 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
[bedrijf 1] , hierna te noemen "de B.V.", op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 december 2007 tot 21 januari 2013 in de gemeente(n) Eindhoven en/of 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, terwijl voornoemde B.V. bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 31 mei 2011 in staat van faillissement was verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers niet heeft voldaan en/of niet voldeed aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers heeft/hebben de B.V. en/of (één of meer van) haar medeverdachte(n) toen aldaar – zakelijk weergegeven –
- geen volledige en/of deugdelijke administratie met betrekking tot de B.V. gevoerd en/of niet (geheel) bewaard, immers ontbraken in de administratie van de B.V. de nodige relevante stukken, waaronder de jaarstukken over 2008 en/of 2009 en/of één of meer bankafschrift(en) vanaf (medio) oktober 2010 en/of de overeenkomst van overdracht aandelen en/of het aandeelhoudersregister en/of een volledig bijgewerkt grootboek 2011 en/of een volledig kasboek en/of inkoopboek en/of verkoopboek en/of
- ondanks (herhaalde) mondeling(e) en/of schriftelijk(e) verzoek(en) en/of verzoeken per e-mail daartoe van de (benoemde) curator (Mr. [betrokkene 1] ) d.d. 14 juni 2011 en/of 24 juni 2011 en/of 12 augustus 2011 en/of 13 september 2011, in elk geval in de maand(en) juni 2011 en/of augustus 2011 en/of september 2011 geen (volledige) administratie met betrekking tot de B.V. aan voornoemde curator uitgeleverd/ter beschikking gesteld en/of doen uitleveren/ter beschikking doen stellen, ten gevolge waarvan de rechten en verplichtingen van voornoemde B.V. niet te allen tijde juist en/of volledig konden worden gekend, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
1. subsidiair
[bedrijf 1] , hierna te noemen de "B.V.", op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 december 2007 tot 21 januari 2013 in de gemeente(n) Eindhoven en/of 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, terwijl voornoemde B.V. bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 31 mei 2011 in staat van faillissement was verklaard, de boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee zij ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een administratie gevoerd heeft en/of de boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers die zij ingevolge dat artikel bewaard heeft, niet in ongeschonden staat te voorschijn heeft gebracht, immers heeft/hebben de B.V. en/of (één of meer van) haar medeverdachte(n) toen aldaar – zakelijk weergegeven – ondanks (herhaalde) mondeling(e) en/of schriftelijk(e) verzoek(en) en/of verzoeken per e-mail daartoe van de (benoemde) curator (Mr. [betrokkene 1] ) d.d. 14 juni 2011 en/of 24 juni 2011 en/of 12 augustus 2011 en/of 13 september 2011, in elk geval in de maand(en) juni 2011 en/of augustus 2011 en/of september 2011 geen (volledige en/of deugdelijke) administratie met betrekking tot de B.V. aan voornoemde curator uitgeleverd/ter beschikking gesteld en/of doen uitleveren/ ter beschikking doen stellen, ten gevolge waarvan de rechten en verplichtingen van voornoemde B.V. niet te allen tijde juist en/of volledig konden worden gekend, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[bedrijf 1] , hierna te noemen "de B.V.", welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 31 mei 2011 in staat van faillissement was verklaard, en door de curator wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 24 juni 2011 tot 21 januari 2013 in de gemeente(n) Eindhoven en/of 's-Hertogenbosch en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en/of heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven, immers heeft/hebben de B.V. en/of (één of meer van) haar medeverdachte(n) toen aldaar – zakelijk weergegeven – (telkens) de curator in strijd met de waarheid meegedeeld dat de fysieke administratie en/of het aandeelhoudersregister van de B.V. was/waren overhandigd aan de nieuwe directeur [betrokkene 2] ( [betrokkene 2] ) en/of dat deze zich zou(den) bevinden op het adres [adres 2] en/of (telkens) de curator ten onrechte niet meegedeeld dat er fysieke administratie in het bezit zou zijn van de externe boekhouder, [betrokkene 3] , en/of (telkens) de curator ten onrechte niet op de hoogte gebracht van één of meer bij- en/of afschrijving(en) op de Rabobankrekening ten name van [bedrijf 1] in de periode van 1 december 2010 tot en met 28 april 2011, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
3. primair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 april 2009 tot 30 mei 2012 in de gemeente(n) Houten en/of Rotterdam en/of Veldhoven en/of elders in Nederland, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 2] , hierna te noemen "de B.V.", welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 februari 2012 in staat van faillissement was verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon, niet heeft voldaan en/of niet voldeed aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar – zakelijk weergegeven –
-geen (volledige) administratie met betrekking tot voornoemde B.V. gevoerd en/of
-de administratie van voornoemde B.V. niet (geheel) bewaard en/of
-ondanks (herhaalde) mondeling(e) en/of schriftelijk(e) verzoek(en) en/of verzoeken per e-mail daartoe van de (benoemde) curator (Mr. [betrokkene 4] ) en/of namens deze door Mr. [betrokkene 5] , d.d. 28 februari 2012 en/of 29 februari 2012 en/of 29 mei 2012, in elk geval in de maand(en) februari 2012 en/of mei 2012 geen administratie met betrekking tot voornoemde B.V. aan de curator uitgeleverd/ter beschikking gesteld en/of doen uitleveren/ter beschikking doen stellen, ten gevolge waarvan de rechten en verplichtingen van voornoemde B.V. niet te allen tijde juist en/of volledig konden worden gekend;
3. subsidiair
het aan hem, verdachte, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 2] , hierna te noemen "de B.V.", welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 februari 2012 in staat van faillissement was verklaard, te wijten is dat op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 april 2009 tot 30 mei 2012 in de gemeente(n) Houten en/of Rotterdam en/of Veldhoven en/of elders in Nederland, (telkens) niet is voldaan aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen en/of dat de boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd is, en/of de boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat tevoorschijn zijn gebracht, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar – zakelijk weergegeven –
-geen (volledige) administratie met betrekking tot voornoemde B.V. gevoerd en/of
-de administratie van voornoemde B.V. niet (geheel) bewaard en/of
-ondanks (herhaalde) mondeling(e) en/of schriftelijk(e) verzoek(en) en/of verzoeken per e-mail daartoe van de (benoemde) curator (Mr. [betrokkene 4] ) en/of namens deze door Mr. [betrokkene 5] , d.d. 28 februari 2012 en/of 29 februari 2012 en/of 29 mei 2012, in elk geval in de maand(en) februari 2012 en/of mei 2012 geen administratie met betrekking tot voornoemde B.V. aan de curator uitgeleverd/ter beschikking gesteld en/of doen uitleveren/ter beschikking doen stellen, ten gevolge waarvan de rechten en verplichtingen van voornoemde B.V. niet te allen tijde juist en/of volledig konden worden gekend;
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 mei 2009 tot en met 19 mei 2009 in de gemeente(n) Utrecht en/of Houten en/of Rotterdam en/of Veldhoven en/of elders in Nederland, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 2] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 februari 2012 in staat van faillissement was verklaard, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon, (telkens) één of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed aan de boedel van die rechtspersoon heeft onttrokken, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n) toen aldaar – zakelijk weergegeven – (telkens) van de door [bedrijf 2] aangehouden bankrekening bij de ING-bank, genummerd [rekeningnummer] , (voor in totaal 12.731,10 euro of daaromtrent) één of meer geldbedrag(en) overgeboekt, althans doen of laten overboeken naar hem, verdachte en/of [betrokkene 6] , zijnde verdachtes echtgenote, en/of de aan hem, verdachte, gelieerde vennootschap [bedrijf 1] , althans naar (een) andere (bank)rekening(en) en/of één of meer geldbedrag(en) contant opgenomen/gepind, althans doen of laten opnemen/pinnen en/of ten laste van voornoemde ING-bankrekening één of meer pinbetaling(en) verricht, althans doen of laten verrichten, zonder dat daar een betalingsverplichting, althans een zakelijke verplichting en/of een zakelijke verantwoording voor bestond/tegenover stond en aldus buiten het bereik en beheer van de (te benoemen) curator gesteld en gehouden (D-029);
5.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 februari 2012 tot 30 mei 2012 in de gemeente(n) Houten en/of Rotterdam en/of Veldhoven en/of (elders) in Nederland, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 2] , hierna te noemen "de B.V.", welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 februari 2012 in staat van faillissement was verklaard, en door de curator wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, (telkens) zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en/of heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar - zakelijk weergegeven - de curator in strijd met de waarheid meegedeeld dat er na de datum van aandelenoverdracht binnen de B.V. geen activiteiten meer waren ontplooid en/of op of omstreeks de aankoopdatum van de B.V. geen activa en/of passiva in de vennootschap aanwezig waren en/of de curator ten onrechte niet geïnformeerd over het bestaan van één of meer schuldeiser(s) van de B.V., waaronder de ING-bank, en/of één of meer bij- en/of afschrijving(en) op/van de ING-bankrekening ten name van de B.V. in de periode van 1 mei 2009 tot en met 3 juni 2009.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 2
Onder feit 2 is overtreding van artikel 194 (oud) van het Wetboek van Strafrecht tenlastegelegd. Kort gezegd gaat het om de plicht tot het geven van inlichtingen bij faillissement. Deze verplichtingen zijn voornamelijk vastgelegd in de Faillissementswet (Fw), waaronder in artikel 106 (oud) van die wet. Krachtens artikel 106 (oud) Fw werden de in artikel 105, eerste lid (oud), Fw omschreven inlichtingenverplichtingen bij een faillissement van een rechtspersoon opgelegd aan de bestuurders en commissarissen van die gefailleerde rechtspersoon als ‘de eenige personen die deze verplichtingen uit den aard der zaak kunnen vervullen’ (MvT, Van der FeltzII, p. 70). De plicht tot het geven van inlichtingen rust – voor zover hier van belang – derhalve op de bestuurders van [bedrijf 1] die daartoe ook wettelijk door de curator waren opgeroepen. Onder feit 2 is evenwel tenlastegelegd dat [bedrijf 1] als degene die daartoe wettelijk was opgeroepen, zelf de inlichtingenplicht zou hebben geschonden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde niet kan worden bewezen. De verdachte zal derhalve van het onder 2 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring 1 primair, 3 primair, 4 en 5
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
[bedrijf 1] , hierna te noemen "de B.V.", in de periode van 1 oktober 2010 tot 21 januari 2013 in Nederland, terwijl voornoemde B.V. bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 31 mei 2011 in staat van faillissement was verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers heeft de B.V. toen aldaar – zakelijk weergegeven –
- geen volledige en/of deugdelijke administratie met betrekking tot de B.V. gevoerd en/of niet (geheel) bewaard, immers ontbraken in de administratie van de B.V. de nodige relevante stukken, waaronder bankafschrift(en) vanaf (medio) oktober 2010 en een volledig bijgewerkt grootboek 2011 en een volledig kasboek en inkoopboek en verkoopboek en
- ondanks (herhaalde) mondeling(e) en/of schriftelijk(e) verzoek(en) en/of verzoeken per e-mail daartoe van de (benoemde) curator (Mr. [betrokkene 1] ) d.d. 14 juni 2011 en 24 juni 2011 en 12 augustus 2011 en 13 september 2011 geen (volledige) administratie met betrekking tot de B.V. aan voornoemde curator uitgeleverd/ter beschikking gesteld en/of doen uitleveren/ter beschikking doen stellen,
ten gevolge waarvan de rechten en verplichtingen van voornoemde B.V. niet te allen tijde juist en/of volledig konden worden gekend,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3. primair
hij in de periode van 29 april 2009 tot 30 mei 2012 in Nederland, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 2] , hierna te noemen "de B.V.", welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 februari 2012 in staat van faillissement was verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar
– zakelijk weergegeven –
- geen (volledige) administratie met betrekking tot voornoemde B.V. gevoerd en
- de administratie van voornoemde B.V. niet (geheel) bewaard en/of
- ondanks (herhaalde) mondeling(e) en/of schriftelijk(e) verzoek(en) en/of verzoeken per e-mail daartoe van de (benoemde) curator (Mr. [betrokkene 4] ) en/of namens deze door Mr. [betrokkene 5] , d.d. 28 februari 2012 en 29 februari 2012 en 29 mei 2012, geen administratie met betrekking tot voornoemde B.V. aan de curator uitgeleverd/ter beschikking gesteld en/of doen uitleveren/ter beschikking doen stellen,
ten gevolge waarvan de rechten en verplichtingen van voornoemde B.V. niet te allen tijde juist en/of volledig konden worden gekend;
4.
hij in de periode van 6 mei 2009 tot en met 19 mei 2009 in Nederland, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 2] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 februari 2012 in staat van faillissement was verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon, een of meer geldbedragen aan de boedel van die rechtspersoon heeft onttrokken, immers heeft verdachte toen aldaar – zakelijk weergegeven – van de door [bedrijf 2] aangehouden bankrekening bij de ING-bank, genummerd [rekeningnummer] , één of meer geldbedrag(en) overgeboekt, althans doen of laten overboeken naar hem, verdachte en [betrokkene 6] , zijnde verdachtes echtgenote, en de aan hem, verdachte, gelieerde vennootschap [bedrijf 1] , althans naar en andere bankrekening, en geldbedragen contant opgenomen en ten laste van voornoemde ING-bankrekening één pinbetaling verricht zonder dat daar een betalingsverplichting, althans een zakelijke verplichting en/of een zakelijke verantwoording voor bestond/tegenover stond en aldus buiten het bereik en beheer van de (te benoemen) curator gesteld en gehouden (D-029);
5.
hij in de periode van 28 februari 2012 tot 30 mei 2012 in Nederland, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 2] , hierna te noemen "de B.V.", welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 februari 2012 in staat van faillissement was verklaard, en door de curator wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, (telkens) heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar – zakelijk weergegeven – de curator in strijd met de waarheid meegedeeld dat er geen activa en/of passiva in de vennootschap aanwezig waren en de curator ten onrechte niet geïnformeerd over het bestaan van één of meer schuldeiser(s) van de B.V., waaronder de ING-bank, en bij- en/of afschrijvingen op/van de ING-bankrekening ten name van de B.V. in de periode van 1 mei 2009 tot en met 3 juni 2009.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een bijlage bij dit arrest. Deze bijlage wordt aan het arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene overwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat sprake is geweest van een gebrekkige boekhouding. De omvang van de openstaande vorderingen die aan het faillissement ten grondslag lagen, maakt ook dat niet valt in te zien dat de verdachte op de hoogte moet zijn geweest van een op handen zijnd faillissement. Nadat het faillissement was ontstaan, heeft de verdachte gereageerd op de oproepingen die hij kreeg en was de curator op de hoogte van het feit dat er een boekhouder was, in het bezit van een deel van de boekhouding en dat [betrokkene 2] de verdere boekhouding had. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat hij zijn plicht had vervuld. De verdachte heeft niet de aanmerkelijke kans doen ontstaan dat de rechten van de schuldeisers werden verkort. Evenmin kan worden bewezen dat hij die kans bewust heeft aanvaard, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte feitelijk bestuurder en zijn dochter, [betrokkene 7] , formeel bestuurder was van [bedrijf 1] Op 13 mei 2011 heeft de dochter zich met terugwerkende kracht per 1 april 2011 als formeel bestuurder laten uitschrijven en is [betrokkene 2] met terugwerkende kracht als formeel bestuurder ingeschreven. Het dossier bevat echter geen enkele aanwijzing dat deze [betrokkene 2] enige rol binnen de B.V. heeft gespeeld en/of zou gaan spelen. Uit het dossier volgt dat de verdachte aanvankelijk op 18 november 2014 heeft verklaard dat
" [betrokkene 2] (…) een paar maanden vóór 1 april 2011, ik denk november/december 2010, bij [bedrijf 1] (is) binnen gelopen. Hij was een Frans sprekende Belg uit Brussel, die aangaf dat hij interesse had in de telecomactiviteiten van [bedrijf 1].
(dossierpagina 127). Nadat de verdachte op 27 november 2014 werd geconfronteerd met het feit dat hij samen met [betrokkene 2] in de gevangenis van Brugge had gezeten, verklaarde de verdachte:
"Ik heb hem daar leren kennen op de luchtplaats.”(dossierpagina’s 12-13). Verder zou [betrokkene 2] volgens de verdachte op 18 november 2014 na overname “
na circa 6 maanden, bij gebleken rendement, aan ons ongeveer aan bedrag van € 25.000,- betalen. Hiervan is een verkoopovereenkomst opgemaakt. Dat moet er nog zijn. Ik vermoed dat de curator die verkoopovereenkomst in zijn bezit heeft of misschien bij [betrokkene 7] . De verkoopovereenkomst hield eigenlijk de overdracht van aandelen in.
(dossierpagina 127).
In een e-mailbericht van 12 augustus 2011 aan de (medewerker van de) curator zegt de verdachte toe dat hij de (intentie)overeenkomst overdracht aandelen zou ophalen en toezenden (dossierpagina 337). Deze is echter nimmer overgelegd, terwijl de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat er nog geen afspraak lag over het bedrag dat [betrokkene 2] voor de B.V. zou betalen en dat het ging over de waarde van de onderneming
zonderover aandelen te praten. Feit is dat per datum van de bestuurderswissel, 1 april 2011, de activiteiten van de B.V. werden gestaakt en dat kort daarna op 9 april 2011 het kantoor werd verlaten (dossierpagina’s 298 en 707). Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn talloze pogingen gedaan [betrokkene 2] op te sporen: vergeefs. Het hof gaat daarom ervan uit dat deze [betrokkene 2] een katvanger is zonder enige relevante feitelijke rol en dat in het feitelijke bestuurderschap van de verdachte na 1 april 2011 geen wijziging is opgetreden. De curator had in het gesprek met de verdachte en diens dochter op 24 juni 2011 ook de sterke indruk dat de verdachte precies wist wat er binnen de B.V. gebeurde en dat hij degene was die samen met zijn dochter [betrokkene 7] alles regelde. Het vorenstaande is in onderling verband en samenhang, naar het oordeel van het hof, redengevend de gedragingen van de verdachte en diens wetenschap in het kader van (en in de sfeer van) de (afwikkeling van het faillissement van de) B.V. (ook na 1 april 2011) aan de B.V. toe te rekenen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt tevens dat de verdachte en diens dochter in ieder geval vanaf oktober 2010 moeten hebben geweten van het naderende faillissement van de B.V. De boekhouder [betrokkene 3] weigerde vanaf die tijd de administratie nog te verzorgen omdat haar facturen reeds lange tijd niet werden betaald (dossierpagina 319), er waren veel betalingsachterstanden, aanmaningen (zie onder andere dossierpagina’s 311 e.v. (al uit december 2009)) en er liepen vanaf 2010 incassoprocedures terwijl zelfs in december 2010 sprake was van de openbare verkoop van de boedel (dossierpagina 318).
In de tijd dat [betrokkene 3] voor hen de administratie verzorgde, was die niet op orde. De verdachte en diens dochter reikten haar daarvoor niet de benodigde stukken/gegevens aan en zij kreeg niet de gevraagde antwoorden op openstaande vraagposten. Het ontbrak meestal aan achterliggende stukken, zoals in- en verkoopfacturen. Er werd ook geen kasboek bijgehouden. [betrokkene 3] verklaarde onder meer: “
Er is afgesproken dat ik de administratie zal verwerken en dat Accent mij daarvoor de stukken zal geven. Die afspraken waren gemaakt “met [betrokkene 7] en Frans [verdachte] (…) ik kan zeggen dat er nooit een volledige administratie door het bestuur van Accent aan mij is aangeleverd. Wat aangeleverd werd, verwerkte ik, maar wat er niet is, kan ik niet verwerken.” [betrokkene 7] heeft verklaard dat ze de administratie heeft gevoerd met de boekhouder (
hof, [betrokkene 3] : dossierpagina 171). Het hof begrijpt hieruit dat ook na de bemoeienis van de boekhouder met de administratie van de B.V. (vanaf oktober 2010) geen deugdelijke administratie van de B.V. meer is gevoerd. [betrokkene 3] heeft de fysieke administratie onder zich gehouden. De verdachte en diens dochter waren nog bij haar aan de deur geweest om die op te halen. Dat had ze geweigerd vanwege de betalingsachterstanden. Door en namens de curator is herhaalde malen (mondeling op 24 juni 2011, per mail op 12 augustus 2011 en 13 september 2011) aan de verdachte en zijn dochter gevraagd de gehouden (fysieke) administratie aan hem uit te leveren. Dat is niet gebeurd. Zij hebben de curator ook niet gezegd dat de fysieke administratie bij de boekhouder, [betrokkene 3] , lag. Nadien heeft de curator zelf contact opgenomen met [betrokkene 3] , die hem op 27 september 2011 de fysieke administratie overhandigde (dossierpagina 332). Aldus hebben de verdachte en [betrokkene 7] de bewaarde administratie niet aan de curator ter beschikking gesteld.
De zinsnede “ter bedrieglijke verkorting…” vereist een handelen met het opzet, inclusief voorwaardelijk opzet, op de verkorting van de rechten (benadeling) van de schuldeisers. Een daadwerkelijke benadeling is niet vereist, maar wel is voor het bewijs van dat opzet tenminste vereist dat de gedraging de aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers heeft doen ontstaan. Voor zover het een gedraging betreft begaan vóór het faillissement van [bedrijf 1] is daarvoor vereist dat er ten tijde van de gedraging tenminste ook een aanmerkelijke kans was op het faillissement (en daarmee op het benadelende gevolg van de gedraging) en dat deze kans bewust is aanvaard (HR 9 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BI4691, NJ 2010/104).
Dit betekent dat indien door de bestuurder(s) geen fatsoenlijke administratie wordt gevoerd en/of bewaard waaruit de rechten en verplichtingen van de schuldenaar kunnen worden gekend op een moment dat de B.V. op een faillissement (met een tekort) afstevent en daar door de bestuurder(s) ook rekening mee werd gehouden, er sprake is van voormeld bijkomend oogmerk. Hetzelfde geldt voor het niet bewaren van de gehouden administratie nadat het faillissement is uitgesproken en/of het niet terstond aan de curator ter beschikking stellen van de op dat moment gehouden en bewaarde administratie. De curator in het faillissement zou immers zonder deugdelijke administratie niet in staat zijn om binnen redelijke termijn overzicht te krijgen van de rechten en de plichten van de rechtspersoon. Ook zou de curator bij gebreke van een deugdelijke administratie geen, althans slecht, zicht hebben op eventuele onttrekkingen aan de boedel of andere onregelmatigheden voorafgaand aan het faillissement en aldus aanmerkelijk zijn beperkt in zijn mogelijkheden om door middel van een Actio Pauliana, acties uit onrechtmatige daad of ingevolge de Wet Bestuurdersaansprakelijkheid ingeval van faillissement de daaruit ontstane schade voor de schuldeisers te beperken. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke (min of meer grove) nalatigheden in het voeren, bewaren en/of ter beschikking stellen van de administratie aan de curator leiden tot tenminste een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers in het faillissement. Dit betekent dat indien een bestuurder ondanks de dreiging en de aanvaarding van een faillissement (met een tekort) geen fatsoenlijke administratie voert (inclusief het nemen van maatregelen om de administratie op orde te krijgen) en/of bewaart en/of in faillissement zijn bewaarplicht niet nakomt en/of de gevoerde en bewaarde administratie desgevraagd niet terstond aan de curator ter beschikking stelt, hij – behoudens contra-indicaties – heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers
De verdachte heeft in de fase van het naderende faillissement – waarvan hij bij gebrek aan enige tegen-indicatie wordt geacht op de hoogte te zijn geweest – als feitelijk bestuurder geen deugdelijke administratie gevoerd en/of administratieve bescheiden (zoals achterliggende stukken als in- en verkoopfacturen) niet deugdelijk bewaard en de curator desgevraagd niet de wel gehouden en bewaarde administratie ter beschikking gesteld (door afgifte van bewaarde administratieve bescheiden en/of verwijzing naar de boekhouder). Dit betekent bij gebrek aan contra-indicaties dat hij daarbij heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers. Deze gedragingen en dit opzet kunnen aan [bedrijf 1] worden toegerekend, waarmee de B.V. als pleger kan worden aangemerkt en de verdachte als feitelijk leidinggever kan worden gekwalificeerd.
Voor zover de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij niet kon reageren op verzoeken van de curator, omdat hij de e-mailberichten van 12 augustus 2011 en 13 september 2011 niet heeft ontvangen van de curator omdat het mailaccount [e-mailadres] waaraan die e-mailberichten waren gericht was opgeheven overweegt het hof het navolgende. Een uur voordat Maurice Winkels namens de curator op 12 augustus 2011 (om 14:21 uur) een emailbericht naar het emailadres [e-mailadres] werd verstuurd (dossierpagina 336), heeft de verdachte vanaf datzelfde e-mailadres (om 13:41 uur, dossierpagina 337) een emailbericht gestuurd naar diezelfde Maurice Winkels. Voormeld e-mailbericht van 14.21 uur was ook mede een reactie op de mail van de verdachte van 13.41 uur. Dat in de tussentijd het e-mailadres van de verdachte zou zijn opgeheven, acht het hof – evenals de rechtbank – hoogst onwaarschijnlijk.
Het hof verwerpt het verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 3 en feit 4
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. In dit verband is – kort gezegd – aangevoerd dat niet kan worden geconcludeerd dat het niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht heeft plaatsgevonden ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. Het door de verdachte niet verder voeren van een administratie heeft – gelet op de korte periode en de omstandigheden dat er geen werkzaamheden meer plaatsvonden in de onderneming – geen aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat de rechten van schuldeisers werden verkort. Evenmin kan worden geconcludeerd dat de verdachte een dergelijke kans bewust heeft aanvaard.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt met de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte de formele bestuurder was van [bedrijf 2] en dat de administratie van deze B.V. niet op orde was. De verdachte voerde als bestuurder van de vennootschap geen (volledige) administratie die voldeed aan de eisen van artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van het Boek van Burgerlijk Wetboek. Tevens heeft de verdachte de van de vorige bestuurder, Holthaus, ontvangen administratie niet fatsoenlijk bewaard en/of de wel bewaarde administratie op verzoek daartoe door of namens de curator niet aan deze ter beschikking gesteld. Door het ontbreken van een deugdelijke administratie kon de curator niet de rechten en de plichten van de onderneming vaststellen.
De verdachte heeft verklaard dat hij de administratie wel heeft ontvangen van de vorige bestuurder, maar dat hij die niet meer kan vinden dan wel dat de administratie abusievelijk elders is opgeslagen (dossierpagina 401). Gelet hierop staat vast dat de verdachte de administratie niet deugdelijk heeft bewaard conform het bepaalde in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of wat hij wel heeft bewaard en toch nog heeft gevonden (in zijn e-mailbericht van 14 maart 2012 schrijft de verdachte aan [betrokkene 5] dat hij enkele documenten heeft gevonden die hij die dag zou komen afgeven, wat vervolgens niet is gebeurd (dossierpagina’s 401-402) evenmin aan de curator heeft afgegeven. Bovendien heeft de verdachte van zijn eigen onttrekkingen van de bankrekening van [bedrijf 2] geen administratie bijgehouden, zoals hij heeft verklaard.
Naar het oordeel van het hof is hierbij steeds minst genomen sprake geweest van voorwaardelijk opzet op de benadeling van de schuldeisers. Door in de situatie van een dreigend faillissement geen deugdelijke administratie te voeren, te bewaren en/of ter beschikking te stellen aan de curator, heeft de verdachte immers bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de rechten van de schuldeisers hierdoor zouden worden verkort.
Verdachtes stelling dat hij het faillissement van [bedrijf 2] niet zag aankomen volgt het hof net als de rechtbank niet. Er werden geen activiteiten meer verricht in de B.V. en er kwamen derhalve geen nieuwe inkomsten binnen. Bovendien heeft de verdachte de B.V. overgenomen met de volledige administratie, waaronder een overzicht van de rechten en plichten, waaruit blijkt dat er meer schulden waren dan er aan activa tegenover stonden. De verdachte heeft ook verklaard: “
Als ik een bv overneem (…), ik ken de regels en risico's.
Daarom controleer ik de administratie.” (dossierpagina 124). De verdachte moet derhalve op de hoogte zijn geweest van de financiële situatie van [bedrijf 2] en het onontkoombare faillissement.
De verdachte heeft in die nijpende situatie geldbedragen aan de boedel van [bedrijf 2] onttrokken door ten laste van het bancaire krediet van de B.V. geldbedragen over te maken naar bankrekeningen van hem, van zijn echtgenote, relaties van [bedrijf 1] , alsmede door contante bedragen op te nemen en een pinbetaling te doen. Door deze onttrekkingen in het zicht van het faillissement, heeft de verdachte het faillissementstekort willens en wetens vergroot.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte onder andere verklaard dat hij geld heeft opgenomen van de ING-bankrekening van [bedrijf 2] , alsmede dat hij geld van die rekening heeft overgemaakt naar andere rekeningen. Voor zover de verdachte heeft verklaard dat zijn onttrekkingen later nog verrekend zouden worden met een schuld van de beoogde koper van de B.V., acht het hof die verklaring ongeloofwaardig. In dit verband heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte die verkoop niet aannemelijk heeft gemaakt. Bovendien spreekt de verdachte over een onmogelijke verrekening van een schuld van de beoogd koper van de B.V. aan hemzelf in privé met een door verdachtes onttrekkingen ontstane schuld van de verdachte aan de B.V.
Het hof acht met de rechtbank het onder 3 primair en 4 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen en verwerpt de verweren strekkende tot vrijspraak van deze tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 5
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de verdachte van het onder 5 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat – kort gezegd – de omstandigheid dat de verdachte verschillende onjuiste verklaringen jegens de curator heeft afgelegd onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen acht het hof het onder 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
het door een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan hebben of niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers als in dat artikel bedoeld, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan hebben of niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers als in die artikelen bedoeld.
Het onder 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken,
meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
als bestuurder van een rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk weigeren de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk verkeerde inlichtingen geven,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 weken waarvan 20 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden zoals verwoord in de overgelegde pleitnota – bepleit dat aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf dient te worden opgelegd. In dit verband heeft de raadsman in het bijzonder gewezen op de schending van de redelijke termijn, alsmede op de leeftijd en de gezondheidssituatie van de verdachte. Oplegging van een onvoorwaardelijke straf is gelet op die omstandigheden niet passend. Nu het financieel gewin minimaal is geweest, bestaat ook ruimte voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf.
Indien en voor zover het hof de raadsman in het voorgaande niet zou volgen, heeft de raadsman verzocht de behandeling van de zaak aan te houden voor het laten opmaken van een reclasseringsrapport. Gelet op het bijzondere tijdsverloop is het noodzakelijk om goed geïnformeerd te worden over de impact van een straf en verdachtes detentiegeschiktheid, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij het bepalen van de op te leggen sanctie neemt het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk gepleegd door [bedrijf 1] Hij heeft verzaakt ervoor te zorgen dat [bedrijf 1] voldeed aan de verplichting om een volledige en/of deugdelijke administratie te voeren en te bewaren en deze voor zover gevoerd en bewaard – ondanks herhaalde verzoeken – ter beschikking te stellen aan de curator. Voorts heeft de verdachte zich als bestuurder van [bedrijf 2] schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk . Ook in dit geval heeft de verdachte verzaakt er zorg voor te dragen dat [bedrijf 2] voldeed aan de verplichting om een (volledige) administratie te voeren, te bewaren en deze voor zover gevoerd en bewaard aan de curator ter beschikking te stellen.
Hij heeft door zijn handelswijze de taak van de curatoren om te zorgen voor een rechtvaardige afwikkeling van de faillissementen ernstig belemmerd en bemoeilijkt. De curatoren waren zonder deugdelijke administratie immers niet in staat de rechten en de verplichtingen van de ondernemingen vast te stellen en ervoor te zorgen dat schade voor de schuldeisers werd voorkomen althans beperkt. Het hof heeft bij de bepaling van de straf voor deze misdrijven gelet op het lichtere regime in de nieuwe strafbaarstellingen van 344a van het Wetboek van Strafrecht.
Ook heeft de verdachte in het zicht van het faillissement van [bedrijf 2] een geldbedrag onttrokken aan de boedel van [bedrijf 2] Op basis van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat het gaat om een totaalbedrag van € 14.731,10. Onder andere zijn geldbedragen overgemaakt naar bankrekeningen van hemzelf, zijn echtgenote en een relatie van [bedrijf 1]
Het hof rekent deze onttrekking aan de boedel van [bedrijf 2] de verdachte zwaar aan. Hij wist immers dat deze onderneming schulden had. Desalniettemin heeft hij op het moment dat er geld beschikbaar was op de rekening van [bedrijf 2] gelden naar zichzelf en naar zijn naasten overgemaakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte het faillissementstekort vergroot ten nadele van de faillissementsschuldeisers. Gelet op het bewezenverklaarde handelen heeft de verdachte kennelijk gehandeld ter veiligstelling van zijn eigen (financiële) belangen en heeft hij zich daarbij niet bekommerd om de (financiële) gevolgen voor andere schuldeisers die door het bewezenverklaarde handelen werden benadeeld.
Evenals de rechtbank weegt het hof bij het bepalen van de op te leggen straf in het nadeel van de verdachte mee dat is gebleken dat de verdachte optrad als adviseur van vennootschappen en zelf als bestuurder was betrokken bij ongeveer dertig besloten vennootschappen, waarvan er ongeveer tien failliet zijn gegaan. Dit impliceert dat hij als geen ander moet hebben geweten van het belang van (het voeren van) een deugdelijke administratie ten behoeve van een juiste en correctie afwikkeling van een faillissement.
Bij de bepaling van de op te leggen sancties heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten met betrekking tot fraudedelicten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt dat ziet op fraude in algemene zin en waarbij sprake is van een benadelingsbedrag van € 10.000,00 tot € 70.000,00 geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee tot vijf maanden/een taakstraf. Het kwalijke van de misdrijven van de feiten 1 en 3 is echter dat de financiële schade en eventuele andere frauduleuze gedragingen van de verdachte binnen deze vennootschappen daardoor niet meer kunnen worden vastgesteld. Vandaar dat op deze misdrijven een maximumstraf van vier jaren is gesteld (artikel 344a Sr nieuw).
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen. In dit verband houdt het hof bij het bepalen van de op te leggen straf in het bijzonder rekening met de hoge leeftijd van de verdachte.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Deze termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 18 november 2014, de dag waarop de verdachte voor de eerste keer is gehoord. Aan die handeling kon de verdachte naar het oordeel van het hof immers in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft eerst op 7 december 2020 vonnis gewezen, mede vanwege een verzoek om uitstel van de verdachte. De behandeling in eerste aanleg is desondanks niet tijdig met een eindvonnis afgerond.
Van de zijde van de verdachte is op 21 december 2020 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst het onderhavige arrest op 7 oktober 2024. Het hof stelt vast dat het niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. In hoger beroep is de redelijke termijn met een periode van een jaar en ruim negen maanden overschreden. In hoger beroep zijn door de raadsheer-commissaris nog verschillende getuigen gehoord en is (wederom) getracht [betrokkene 2] als getuige op te roepen, maar die omstandigheden vormen naar het oordeel van het hof geen rechtvaardiging voor de aanmerkelijke overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van het hof het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn hier dan ook geschonden.
Zonder deze schending zou een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf naar het oordeel van het hof passend zijn geweest. Rekening houdend met voornoemde schending, de ouderdom van de feiten en de hoge leeftijd van de verdachte zal het hof in plaats daarvan een onvoorwaardelijke geldboete opleggen van € 14.000,00 subsidiair 105 dagen hechtenis. Niet toevallig sluit het hof hierbij aan bij de benadeling die de verdachte door feit 4 heeft veroorzaakt. Een taakstraf acht het hof gezien de persoonlijke omstandigheden waaronder de hoge leeftijd van de verdachte niet aangewezen. Een geheel voorwaardelijke straf zoals door de verdediging bepleit doet onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte. Op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof niet gebleken dat de verdachte nu en in de toekomst niet in staat zou zijn voornoemd geldbedrag te kunnen betalen.
Het (voorwaardelijk) verzoek van de raadsman strekkende tot het laten opmaken van een reclasseringsrapport wordt door het hof afgewezen, nu het hof zich voldoende voorgelicht acht over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het hof ziet dan ook – mede gelet op de onderbouwing van het verzoek – geen aanleiding om dit verzoek te honoreren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 51, 57, 194 (oud), 341 (oud), 343 (oud) en 344a (nieuw) van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 3 primair, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 14.000,00 (veertienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
105 (honderdvijf) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 7 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.