ECLI:NL:GHSHE:2024:3484

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
23/1199
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep wegens ontbreken schriftelijke machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 augustus 2023. De rechtbank had het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen toereikende schriftelijke machtiging was overgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat ook in hoger beroep geen tijdige machtiging is ingediend. De gemachtigde heeft wel een machtiging van een derde partij overgelegd, maar niet van de belanghebbende zelf, wat in strijd is met de vereisten. Het hof heeft de gemachtigde meerdere keren de gelegenheid gegeven om een geldige machtiging aan te leveren, maar deze is niet tijdig ontvangen. Het hof concludeert dat het ontbreken van een schriftelijke machtiging een verzuim is dat niet is hersteld binnen de gestelde termijn. Daarom verklaart het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk. De heffingsambtenaar had verzocht om vergoeding van proceskosten, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1199
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 14 augustus 2023, nummer ROE 23/175, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Horst aan de Maas,
hierna: de heffingsambtenaar.

Overwegingen

Ten aanzien van de ontvankelijkheid
1. De zitting bij het hof heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn via een digitale beeld- en geluidverbinding verschenen [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ), en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] . Het hof heeft partijen voorafgaand aan de zitting schriftelijk geïnformeerd dat de behandeling van de zaak op deze zitting beperkt blijft tot de vraag of er (tijdig) een toereikende machtiging is overgelegd.
2. Het hoger beroep is namens [kantoor] B.V. ingediend door [gemachtigde] . Het hof heeft [gemachtigde] met een brief van 2 oktober 2023 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 30 oktober 2023 een schriftelijke machtiging aan te leveren. Daarbij heeft het hof vermeld dat het hoger beroep anders nietontvankelijk kan worden verklaard. [gemachtigde] heeft daar met een brief van 6 oktober 2023, door het hof ontvangen op 6 oktober 2023, op gereageerd, waarbij hij verwijst naar het dossier en verzoekt om verlenging van de termijn voor het aanleveren van een machtiging.
3. Het hof heeft op 6 november 2023 een herinnering gestuurd en [gemachtigde] in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 20 november 2023 een schriftelijke machtiging aan te leveren. Daarbij heeft het hof wederom vermeld dat het hoger beroep anders niet-ontvankelijk kan worden verklaard. [gemachtigde] heeft daar met een brief van 27 oktober 2023, door het hof ontvangen op 23 november 2023, op gereageerd, waarbij hij een machtiging heeft overgelegd. Deze machtiging is gedateerd op 6 mei 2022 en is ondertekend door [naam] .
4. [gemachtigde] heeft met een brief van 2 oktober 2024, door het hof ontvangen op 4 oktober 2024, nog een machtiging overgelegd. Deze machtiging is gedateerd op 26 april 2024 en ondertekend door [belanghebbende] .
5. Het hof overweegt dat [gemachtigde] geen toereikende machtiging heeft overgelegd binnen de door het hof - tweemaal - daarvoor gestelde termijn. [gemachtigde] heeft binnen deze termijn slechts verwezen naar het dossier en een machtiging van [naam] en dus niet van belanghebbende overgelegd, die zich overigens al in het dossier bevond. Dat deze machtiging onvoldoende was, was [gemachtigde] ook bekend. De rechtbank had het beroep namelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat alleen een machtiging van [naam] en niet van belanghebbende was overgelegd. Ook het bezwaar was nietontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een machtiging van belanghebbende. Aangezien [gemachtigde] pas op 4 oktober 2024, dus bijna een jaar na afloop van de door het hof daarvoor gestelde termijn, een machtiging van belanghebbende heeft overgelegd, is hij daarmee te laat.
6. Aangezien het ontbreken van een schriftelijke machtiging als een verzuim in de zin van artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht moet worden aangemerkt en [gemachtigde] dat verzuim niet heeft hersteld binnen de daarvoor gestelde termijn, zal het hof het hoger beroep nietontvankelijk verklaren. [1]
Conclusie
7. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Voor vergoeding van de proceskosten van belanghebbende of vergoeding van het betaalde griffierrecht bestaat geen aanleiding.
8. De heffingsambtenaar heeft verzocht om belanghebbende wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht te veroordelen in de door de heffingsambtenaar gemaakte proceskosten. Het hof zal belanghebbende echter niet veroordelen in de door de heffingsambtenaar gemaakte proceskosten, reeds omdat gesteld noch gebleken is dat de heffingsambtenaar kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Of van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht sprake is, kan het hof dan ook in het midden laten.

Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, raadsheer, in tegenwoordigheid van R. Camps, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De raadsheer,
R. Camps M.J.C. Pieterse
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2.