ECLI:NL:GHSHE:2024:3696

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
20-000870-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. T. van de Woestijne
  • mr. W.E.C.A. Valkenburg
  • mr. S.C. van Duijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis inzake overtreding Leerplichtwet 1969 met betrekking tot schoolverzuim

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van het niet nakomen van de verplichtingen zoals opgelegd in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenis van één week en een geldboete van €600,-. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis van de kantonrechter. De verdediging pleitte voor vrijspraak en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de overtreding van de leerplichtwet, onder andere omdat de moeder van de betrokken leerling niet goed Nederlands sprak en er geen bewijs was dat het kind daadwerkelijk ziek was. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdediging geen overtuigend bewijs heeft geleverd voor de stelling dat de leerling ziek was en dat de leerplichtconsulenten niet gebonden zijn aan het ziekteverzuimbeleid van de school.

Het hof heeft de tenlastelegging en de bewezenverklaring verbeterd, maar heeft verder het vonnis van de kantonrechter bevestigd. De verdachte is schuldig bevonden aan het niet nakomen van de leerplichtverplichtingen, en het hof heeft de opgelegde sancties, waaronder de geldboete en de voorwaardelijke hechtenis, gehandhaafd. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de Leerplichtwet en de verplichtingen die ouders hebben om ervoor te zorgen dat hun kinderen onderwijs genieten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000870-24
Uitspraak : 22 november 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 maart 2024, in de strafzaak met parketnummer 02-330261-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter het tenlastegelegde bewezen verklaard, dat gekwalificeerd als ‘als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen’, de verdachte strafbaar verklaard en hem daarvoor veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 1 week, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete ter hoogte van € 600,-, subsidiair twaalf dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen, met aanvulling van de gronden.
Door en namens de verdachte is primair vrijspraak van het tenlastegelegde betoogd. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met verbeterde lezing van de tenlastelegging en het bewezenverklaarde, en met verbetering en aanvulling van de gronden.
Tenlastelegging en bewezenverklaring
Het hof merkt op dat in de tenlastelegging is opgenomen ‘hij in of omstreeks 7 december 2022 (..)’ en dat de kantonrechter bewezen heeft verklaard ‘op 7 december 2022 (..)’. Het hof merkt op dat voorgaande verbeterd dient te worden, in die zin dat de tenlastelegging komt te luiden ‘hij in of omstreeks
de periode van7 december 2022 (..)’ en de bewezenverklaring komt te luiden ‘
in de periode van7 december 2022 (..)’. Het hof zal de tenlastelegging en de bewezenverklaring dienovereenkomstig verbeteren en verbeterd lezen.
Deze verbetering houdt slechts in een vaststelling van de juiste inhoud van de tenlastelegging en de bewezenverklaring en niet een ander oordeel omtrent hetgeen bewezen is. De verdachte is door de aangebrachte wijziging niet in zijn verdediging geschaad.
Bewijsvoering
Bewijsmiddelen
Naar het oordeel van het hof behoeven de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring berust verbetering. Anders dan de kantonrechter zal het hof de hierna opgenomen alinea
niettot het bewijs bezigen:
‘Vanwege eerder opgemaakte processen verbaal tegen de verdachte heb ik verbalisant
vervolgens ook online een onderzoek ingesteld waaruit bleek dat de op de website van het
bedrijf van de verdachte en de facebook pagina van het bedrijf van de verdachte
dagelijks/wekelijks foto's gepost werden tot 9 december 2022 over de projecten waar het
bedrijf van de verdachte mee bezig was. Opvallend hierin is dat er van 10 december
2022 tot en met 12 januari 2023 geen foto's of updates zijn geplaatst geweest. Op 13 januari
2023 was het eerstvolgende bericht op de Facebook pagina [bedrijf] (Zie
hiervoor bijlage 6).’
Bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw vrijspraak van het tenlastegelegde betoogd. Daartoe is -op gronden zoals verwoord in de pleitnota- aangevoerd dat het ziekteverzuimbeleid dat de school hanteert is gepasseerd door de leerplichtconsulenten. Er moet namelijk bij langdurige ziektemelding een jeugdarts ingeschakeld worden en vervolgens moeten er gesprekken plaatsvinden. In strijd met het beleid van de school heeft niets daarvan in onderhavig geval plaatsgevonden. Verder is aangevoerd dat de moeder van [betrokkene] slecht Nederlands spreekt en matig begreep wat de bedoeling was van de leerplichtconsulenten. Er zijn bovendien contra-indicaties dat [betrokkene] in het buitenland was in de tenlastegelegde periode. Aldus is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat er sprake is geweest van overtreding van artikel twee, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969. De verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof sluit zich volledig aan bij de overwegingen van de kantonrechter, neemt deze over en voegt daaraan het volgende toe.
Het hof stelt eerst vast dat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor het standpunt van de verdediging dat de moeder van [betrokkene] niet begreep wat de bedoeling was toen de leerplichtconsulenten op 23 december 2022 op huisbezoek kwamen. Zij heeft immers zelf gecommuniceerd aan de leerplichtconsulenten dat [betrokkene] ziek was en boven lag te slapen en zij heeft gereageerd op de daaropvolgende vragen van de leerplichtconsulenten. Het hof verwerpt in zoverre dan ook het verweer van de verdediging.
Daarnaast overweegt het hof dat het ziekteverzuimbeleid dat door de school wordt gehanteerd niet relevant is voor de bewijsbeslissing of enige andere door het hof te nemen beslissing, waarbij het hof in het bijzonder overweegt dat - anders dan de verdediging kennelijk meent - de leerplichtconsulenten niet op enige wijze gebonden zijn aan dit beleid. Daarnaast doet dit beleid niet af aan de waarnemingen van de leerplichtconsulenten zoals deze zijn neergelegd in het dossier en redengevend zijn voor het bewijs van het tenlastegelegde.
De verklaring van de ter terechtzitting in eerste aanleg gehoorde getuige wordt niet voor het bewijs gebruikt, zodat reeds hierom de door de verdediging in hoger beroep gestelde schending van het bepaalde in artikel 260, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering de verdediging niet kan baten.
Het hof vermag voorts niet in te zien dat de overwegingen over het bewijs van de kantonrechter in het bestreden vonnis, voor zover die in hoger beroep nog aan de bewijsbeslissing ten grondslag liggen, in strijd zijn met enige rechtsregel. Het hof wijst in dit verband in het bijzonder nog op de redactie van het overtreden wettelijk voorschrift, waarbij de hoofdregel is dat, kortgezegd, schoolverzuim verboden is, behoudens de toepasselijkheid van een van de vrijstellingen als genoemd in artikel 11 van de Leerplichtwet 1969. Nu de toepasselijkheid van een dergelijke vrijstelling aldus een uitzondering is op de hoofdregel, mag van de verdachte worden verlangd dat hij feiten en omstandigheden aandraagt ter staving van de toepasselijkheid van een gestelde vrijstelling, zoals ook in de onderhavige zaak aan de verdachte is verzocht.
Ten slotte merkt het hof nog op dat ook in hoger beroep de verdediging geen stukken heeft overgelegd of anderszins een nadere toelichting heeft verschaft voor de stelling van de verdachte dat [betrokkene] in de tenlastegelegde periode ziek was. Aldus schuift het hof op grond van voorgaande in combinatie met de overwegingen van de kantonrechter, de verklaring van de verdachte dat sprake was van ziekteverzuim in de hier bedoelde zin als ongeloofwaardig ter zijde.
Hetgeen overigens is aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Resumerend acht het hof met de kantonrechter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring in het vonnis is vermeld. Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep dan ook in zoverre.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging, subsidiair, verzocht om te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete ad € 250,-. Daartoe is aangevoerd dat voor de strafoplegging niet ten nadele van de verdachte acht mag worden geslagen op de veroordeling d.d. 28 augustus 2018 met parketnummer 02-071931-18, nu deze veroordeling ouder dan vijf jaren is. Verder is de veroordeling van 15 mei 2023 met parketnummer 20-001398-22 na het tenlastegelegde uitgesproken. Er is dan ook geen sprake van recidive en daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 door zijn kind gedurende een periode ziek te melden terwijl zij niet ziek was. De Leerplichtwet 1969 biedt het wettelijke kader om te garanderen dat kinderen het onderwijs genieten waar zij recht op hebben. Met schoolbezoek zijn zwaarwegende belangen gemoeid en het is dan ook een maatschappelijk belang dat de Leerplichtwet 1969 wordt gehandhaafd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 september 2024. Uit voornoemd uittreksel volgt weliswaar dat de verdachte in formele zin geen relevante recidive heeft. Desalniettemin weegt het hof de onherroepelijke veroordeling van 15 mei 2023 wel als strafverzwarende omstandigheden mee, nu het tevens veroordelingen voor overtreding van het bepaalde in de Leerplichtwet 1969 betreffen. Dat de veroordeling uit 2018 aan de orde is mag voorts zonder schending van enige rechtsregel (enkel) worden gebaseerd op de informatie daarover in het ambtsedige proces-verbaal van verbalisant [verbalisant].
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles afwegende is het hof met de kantonrechter van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 600,-, te vervangen door 12 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren in dit geval passend en geboden is. Het hof zal in zoverre het vonnis van de kantonrechter daarom bevestigen. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. S.C. van Duijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach, griffier,
en op 22 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.