In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van het niet nakomen van de verplichtingen zoals opgelegd in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenis van één week en een geldboete van €600,-. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis van de kantonrechter. De verdediging pleitte voor vrijspraak en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de overtreding van de leerplichtwet, onder andere omdat de moeder van de betrokken leerling niet goed Nederlands sprak en er geen bewijs was dat het kind daadwerkelijk ziek was. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdediging geen overtuigend bewijs heeft geleverd voor de stelling dat de leerling ziek was en dat de leerplichtconsulenten niet gebonden zijn aan het ziekteverzuimbeleid van de school.
Het hof heeft de tenlastelegging en de bewezenverklaring verbeterd, maar heeft verder het vonnis van de kantonrechter bevestigd. De verdachte is schuldig bevonden aan het niet nakomen van de leerplichtverplichtingen, en het hof heeft de opgelegde sancties, waaronder de geldboete en de voorwaardelijke hechtenis, gehandhaafd. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de Leerplichtwet en de verplichtingen die ouders hebben om ervoor te zorgen dat hun kinderen onderwijs genieten.