ECLI:NL:GHSHE:2024:3770

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
200.343.779_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Limburg van 19 april 2024, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De moeder heeft verzocht deze beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen of de termijn te bekorten. De gecertificeerde instelling (GI) heeft in haar verweerschrift het verzoek van de moeder afgewezen en de rechtbank beschikking bekrachtigd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de psychische gesteldheid van de moeder en haar huidige woonsituatie. De moeder heeft aangegeven stappen te zetten in haar leven, maar het hof oordeelde dat zij op dit moment nog niet in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De GI heeft zorgen geuit over de stabiliteit van de leefsituatie van de moeder en de noodzaak van intensievere zorg. Het hof heeft geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft geen aanleiding gezien om de machtiging voor een kortere duur te verlengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 november 2024
Zaaknummer : 200.343.779/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/328112 / JE RK 24-341
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht (met zaaknummer C/03/328112 / JE RK 24-341), in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024 en op schrift gesteld en ondertekend op 1 mei 2024.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 juli 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen dan wel de termijn van de bestreden machtiging in duur te bekorten.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 augustus 2024, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 april 2024;
- een V-formulier van de advocaat van de moeder met producties, ingekomen op 19 september 2024;
- een e-mail van [de grootmoeder moederszijde] (hierna: de grootmoeder moederszijde) van 20 september 2024;
- het door de GI tijdens de mondelinge behandeling overgelegde verslag van een consultatie van de moeder bij psychiater [psychiater] d.d. 27 maart 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. M.S. Krol (kantoorgenoot van mr. Pool) namens de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De moeder en de raad zijn niet verschenen. De grootmoeder moederszijde en [de vader] (hierna te noemen: de vader), die zijn aangemerkt als informant, zijn eveneens niet verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 3 februari 2023 onder toezicht van de GI. Bij beschikking van 26 april 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar, tot 26 april 2024.
3.3.
Bij voornoemde beschikking van 26 april 2023 is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten grootmoeder moederszijde, verleend voor de duur van zes maanden. Die machtiging is tot 30 mei 2023 ten uitvoer gelegd. Vanaf eind mei 2023 tot 17 oktober 2023 heeft de moeder met [minderjarige] in het moeder-kindhuis van [instantie 1] in [vestigingsplaats] verbleven.
Bij beschikking van 17 oktober 2023 heeft de rechtbank een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend voor de duur van twee weken.
Vervolgens is bij beschikking van 26 oktober 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin voor de resterende termijn van de ondertoezichtstelling verleend, tot 26 april 2024.
[minderjarige] verblijft sinds 17 oktober 2023 weer bij de grootmoeder moederszijde.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 19 april 2024 heeft de rechtbank:
- de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 26 april 2024 voor de duur van een jaar, tot 26 april 2025;
- de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten grootmoeder moederszijde, verlengd met ingang van 26 april 2024 tot (uiterlijk) 26 april 2025.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] betreft en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd. De moeder is blij met de zorg van de grootmoeder voor [minderjarige] , maar zij wil graag de dagelijkse zorg voor [minderjarige] weer op zich nemen. De moeder kan (nog) niet in haar eigen huurwoning – er loopt een gerechtelijke procedure over de vraag of zij die woning heeft onderverhuurd –, maar zij heeft onderdak bij een neef in [plaats] .
Het gaat ook beter met de moeder zelf. Zij is stappen aan het zetten en heeft een begeleider van [instantie 2] die haar daarbij ondersteunt. De afspraken met de jeugdbeschermer komt de moeder steeds na en met [minderjarige] heeft zij nu onbegeleide contactmomenten. Verder staat de moeder op de wachtlijst bij [hulpverlener 1] . Zij staat voor deze hulpverlening open en is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, therapietrouw. De moeder heeft kunnen profiteren van de eerdere hulpverlening die zij vanuit [hulpverlener 2] heeft gehad, alleen na de uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft zij door spanningen afspraken met die hulpverlening niet kunnen nakomen.
De GI heeft te kennen gegeven dat de moeder dient mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek, maar de moeder mist ondersteuning van de GI bij het verkrijgen van dit onderzoek. Zij heeft haar huisarts inmiddels om een verwijzing gevraagd, maar de GI moet nog contact opnemen met haar huisarts om de hulpvraag te formuleren. De moeder wijst er verder op dat zij in het verleden, in 2017, al een persoonlijkheidsonderzoek heeft gehad toen zij deelnam aan een behandeltraject bij Yes We Can Clinics. Het verslag van dat onderzoek heeft zij aan de GI overgelegd in de hoop dat dat volstaat.
Indien de machtiging tot uithuisplaatsing wel wordt verlengd, dan is een verlenging met twaalf maanden te lang. Een kortere termijn sluit beter aan bij de belangen van [minderjarige] , mede gelet op dat het perspectief van [minderjarige] nog niet is bepaald.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan.
De GI handhaaft haar verzoek en de gronden die zij in eerste aanleg heeft aangevoerd. De moeder kan [minderjarige] nog onvoldoende zelfstandig opvoeden. Er zijn grote zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. In de basis is er veel wantrouwen bij de moeder. Hoewel het verslag van Yes We Can Clinics dateert uit 2017 is het beeld dat daarin van de moeder wordt geschetst nog steeds herkenbaar. De GI wijst ook op het verslag van [hulpverlener 2] van januari 2024 en op het verslag van de psychiater die de moeder in maart 2024 heeft gesproken in verband met haar wens voor een psychologisch onderzoek. Volgens die psychiater is er op korte termijn onvoldoende basis om tot diagnostiek en behandeling van de moeder te komen. Hij heeft haar geadviseerd om eerst aan de slag te gaan met praktische problemen met ondersteuning van [instantie 2] . Daarnaast is geadviseerd de moeder aan te melden bij [hulpverlener 1] , gericht op persoonlijkheidsproblematiek.
De begeleiding door [instantie 2] verloopt goed. Er wordt stap voor stap gewerkt aan de gestelde doelen en is er een stukje vertrouwen bij de moeder opgebouwd. De moeder komt de afspraken met de GI trouw na en zij heeft nu twee keer per week contact met [minderjarige] . Op woensdagochtend vindt het contact tussen de moeder en [minderjarige] plaats in de woning van de grootmoeder (zonder aanwezigheid van de grootmoeder) en op zaterdagochtend gaan zij, met de grootmoeder, ergens naar toe. Bij [hulpverlener 1] staat de moeder op de wachtlijst. Als de GI daarvoor nog iets moet doen, zoals de moeder stelt, dan gaat de GI daar achteraan.
Vanuit (proces-)diagnostiek zal eerst uitgezocht moeten worden hoe de moeder kan leren aan te sluiten bij [minderjarige] . Daarnaast speelt nog dat de moeder niet over een eigen woning beschikt. De woning van de neef, bij wie de moeder nu verblijft, is niet geschikt voor een kind van vier jaar oud.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Gebleken is dat de behandeling van de moeder door [hulpverlener 2] in januari 2024 is afgesloten. Uit het overgelegde verslag d.d. 8 januari 2024 van psycholoog [psycholoog] van [hulpverlener 2] , die de moeder vanaf augustus 2023 heeft behandeld, staat over de problematiek en behandeling van de moeder – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) Alhoewel patiënte in eerste instantie wel openstond voor behandeling gedurende haar verblijf bij het moeder en kind huis en zich open heeft opgesteld, verliep de behandeling moeizaam. Patiënte lijkt veel moeite te hebben om zelf structuur, ritme en regelmaat aan te brengen zonder structurele aansturing van buitenaf (individuele begeleiding). Nadat patiënte niet meer mocht verblijven bij het moeder en kind huis en zelfstandig ging wonen ging de therapietrouw dan ook snel achteruit. Helaas blijkt de huidige behandelsetting niet afdoende om een gedragsverandering in gang te zetten en de doelen van patiënte te bewerkstelligen. Er is sprake van complexe problematiek en een zich herhalend patroon van destructief gedrag wat momenteel o.a. resulteert in een onstabiele leefsituatie. Om dit destructieve patroon te kunnen doorbreken heeft patiënt intensievere zorg nodig dan het huidige behandelaanbod kan bieden. (…) Vanwege te weinig therapietrouw lijkt ambulante behandeling niet afdoende en kan er gedacht worden aan een deeltijdbehandeling of opname. Echter wanneer motivatie en therapietrouw nageleefd kan worden is ambulante behandeling meer voor de hand liggend. Belangrijk hierbij is dat er een psychiater verbonden is aan de behandeling en dat er een uitgebreid psychodiagnostisch onderzoek gedaan kan worden. (…)”. Uit het overgelegde eindverslag d.d. 21 maart 2018 van de behandeling die de moeder in 2017/2018 bij Yes We Can Clinics heeft gehad, komt voornoemde problematiek ook reeds naar voren, waaronder het moeite hebben om dagstructuur aan te brengen en het vertonen van vermijdend en destructief gedrag (onder andere verslavingsproblematiek).
3.8.3.
Na de stopzetting van het traject van [hulpverlener 2] heeft in 2024 geen verdere behandeling of psychodiagnostisch onderzoek van de moeder plaatsgevonden. De moeder is wel nog bij psychiater [psychiater] geweest voor een consultatie met betrekking tot haar wens om een psychologisch onderzoek. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de psychiater het volgende geadviseerd, zo blijkt uit het ter zake overgelegde verslag d.d. 27 maart 2024:
“- Op korte termijn is er onvoldoende basis om tot behandeling te komen en diagnostiek zonder bereidheid tot interventies lijkt op dit moment weinig zinvol.
- Het is aan te bevelen dat ze eerst aan de slag gaat met praktische problemen waarbij ze samen met de begeleiding van [instantie 2] kan gaan onderzoeken wat in haar leven aandacht behoeft en hoe ze dat kan bereiken.
- Gezien het niet gelukt is een partij te vinden die haar verzoek tot een psychologisch onderzoek wil inwilligen zie ik als enige optie dat ze aangemeld wordt bij [hulpverlener 1] en dan maar specifiek gericht op persoonlijkheidsproblematiek. De lange wachttijd kan hierin helpend zijn omdat op korte termijn bovengenoemde aspecten eerst aandacht verdienen. (…)”
De moeder heeft nu begeleiding van [instantie 2] en staat bij [hulpverlener 1] op de wachtlijst.
3.8.4.
Hoewel de moeder afgelopen periode wel stappen lijkt te hebben gezet met de hulp van [instantie 2] – waaronder een groei in vertrouwen in de hulpverlening wat ook een positieve invloed heeft op de samenwerking met de jeugdbeschermer –, is onvoldoende gebleken dat de moeder op dit moment in staat is om voor de dagelijkse zorg van [minderjarige] zorg te dragen en aan haar een stabiele en veilige leefsituatie te bieden.
De behandeling door [hulpverlener 2] is niet afdoende gebleken om bij de moeder een gedragsverandering in gang te zetten en haar doelen te bewerkstelligen. De intensievere zorg die, gezien de complexe problematiek en een zich herhalend patroon van destructief gedrag van de moeder, nodig wordt geacht is nog niet gestart en een psychodiagnostisch onderzoek van de moeder heeft nog niet plaatsgevonden. Er bestaat nog onvoldoende zicht op de mogelijkheden van de moeder om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op termijn op zich te nemen en of zij kan (leren) aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft.
Daarnaast is nog van belang dat de moeder (nog) niet over een eigen woning beschikt en bij een neef verblijft. De woning van de neef is volgens de GI niet geschikt voor [minderjarige] . Verder bestaat onduidelijkheid over de financiële situatie van de moeder – de GI heeft daarop geen zicht – en onzekerheid over de inkomsten van de moeder. De moeder wil graag werken en heeft verschillende banen gehad (tijdens de mondelinge behandeling is verklaard dat zij nu bij [bedrijf] werkt), maar heeft moeite haar werk te behouden. De GI heeft om die reden met de moeder afgesproken dat de moeder het nog een keer probeert en dat anders een uitkering voor haar wordt aangevraagd. Niet gebleken is van een bestendige woon- en financiële situatie van de moeder, waarin stabiliteit en veiligheid voor [minderjarige] is gewaarborgd.
3.8.5.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder moederszijde in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is.
De rechtbank heeft de machtiging verlengd tot (uiterlijk) 26 april 2025. Het hof ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om de machtiging voor een kortere duur te verlengen. De vastgestelde termijn is nodig om de verdere stappen die nodig zijn te kunnen zetten.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking van 19 april 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 19 april 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, G.M. Goes en M. Jonker en is op 28 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.