In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], bij hun vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant betwist, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De moeder heeft aangevoerd dat er geen noodzaak is voor de uithuisplaatsing en dat de kinderen per direct bij haar teruggeplaatst moeten worden. De vader heeft echter betoogd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid en opvoeding van de kinderen, en dat er zorgen zijn over de opvoedcapaciteiten van de moeder. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2024. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in eerdere beschikkingen voldoende gronden heeft gegeven voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft in detail uiteengezet waarom de uithuisplaatsing noodzakelijk was en is gebleven, onder verwijzing naar de zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De beslissing van het hof houdt in dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader wordt voortgezet, en dat de moeder de kans krijgt om haar opvoedcapaciteiten te verbeteren door middel van hulpverlening.