In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op de opheffing van een loonbeslag dat was gelegd op verzoek van de vrouw in het kader van een omgangsregeling met hun kind. De vrouw, appellante in deze procedure, had een vordering ingesteld tot opheffing van het beslag, dat was gelegd op haar loon door de man, geïntimeerde in deze procedure, vanwege het niet nakomen van de omgangsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 oktober 2024 bleek echter dat er geen beslag meer op het loon van de vrouw was, waardoor het hof oordeelde dat er geen spoedeisend belang meer bestond bij de vordering van de vrouw. Het hof heeft het hoger beroep dan ook verworpen en de vrouw veroordeeld in de proceskosten van de man, omdat de procedure in hoger beroep als nodeloos werd beschouwd. De uitspraak is gedaan op 3 december 2024 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de kosten van het hoger beroep zijn vastgesteld op € 514,-.