ECLI:NL:GHSHE:2024:3859

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
20-002636-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake demonstratie bij vleesverwerkingsbedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het niet voldoen aan een aanwijzing van de burgemeester tijdens een demonstratie. De demonstratie vond plaats op 30 maart 2021 bij een vleesverwerkingsbedrijf in Boxtel, waar de verdachte en andere demonstranten het toegangshek blokkeerden. De burgemeester gaf een aanwijzing om de demonstratie te beëindigen, omdat deze niet was aangemeld en het dierenwelzijn in het geding was. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de strafbeschikking die haar was opgelegd. Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de kantonrechter zou vernietigen en de verdachte zou ontslaan van alle rechtsvervolging. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en het preliminaire verweer van de raadsman verworpen. Het hof oordeelde dat de burgemeester terecht de demonstratie had beëindigd en dat de verdachte strafbaar had gehandeld door de aanwijzing niet op te volgen. Echter, het hof concludeerde dat de maatregelen van politie en justitie, waaronder de aanhouding van de verdachte, een ontoelaatbare inbreuk vormden op de artikelen 10 en 11 van het EVRM, die de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vreedzame vergadering waarborgen. Het hof heeft daarom het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002636-22
Uitspraak : 4 december 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sr)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 november 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-101740-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en de verdachte ter zake van ‘
handelen in strijd met een aanwijzing als bedoeld in artikel 6 en met een opdracht als bedoeld in artikel 7 van de Wet openbare manifestaties’ veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het preliminair verweer wordt afgewezen.
Namens de verdachte is een preliminair verweer gevoerd waarbij er is verzocht om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Vervolgens heeft de raadsman primair bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging en subsidiair dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat, bij een bewezenverklaring, het hof geen straf of maatregel aan de verdachte zal opleggen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De raadsman heeft bepleit dat het hof de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank omdat er tijdens de behandeling in eerste aanleg, ondanks een opdracht van de kantonrechter, geen last tot toevoeging is afgegeven, waardoor de verdachte in eerste aanleg niet is bijgestaan door een raadsman. Volgens de raadsman had de kantonrechter ter terechtzitting van 4 november 2022 aan de behandeling ten gronde niet mogen toekomen omdat een van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting, niet was verschenen. Hierdoor is het recht van de verdachte op een eerlijk proces ex artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) geschonden en heeft er geen geldige behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg plaatsgevonden. Om deze reden moet de zaak worden teruggewezen naar de rechtbank.
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman te kennen gegeven dat hij, hoewel er geen last tot toevoeging was afgegeven, als gesteld raadsman wel was opgeroepen voor de terechtzitting in eerste aanleg. Desgevraagd heeft hij naar voren gebracht dat hij geen actie heeft ondernomen om na te gaan of de last tot toevoeging werd afgegeven noch heeft hij contact opgenomen met de griffie om mede te delen dat er geen last tot toevoeging was afgegeven en dat hij derhalve niet ter terechtzitting zou verschijnen.
Gelet hierop verwerpt het hof het preliminaire verweer strekkende tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank. Aan de raadsman is een kennisgeving voor de zitting van 4 november 2022 uitgegaan. De raadsman was ook op de hoogte van de zitting, echter is hij niet op de zitting verschenen terwijl hij dit wel had kunnen doen. Van een situatie die gelet op de zogenaamde ‘kernrol jurisprudentie’ noopt tot een terugwijzing naar de rechtbank is mitsdien geen sprake. Bovendien had het op de weg van de raadsman gelegen om over het ontbreken van de last tot toevoeging voor de terechtzitting contact op te nemen met de strafgriffie van de rechtbank teneinde de administratieve afhandeling van de door de kantonrechter toegezegde last tot toevoeging te effectueren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het beroepen vonnis vernietigen en opnieuw rechtdoen omdat het hof komt tot ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 30 maart 2021 te Boxtel niet heeft voldaan aan de door de burgemeester gegeven aanwijzing en/of opdracht de betoging/demonstratie terstond te beëindigen en uiteen te gaan, immers heeft verdachte,
- nadat krachtens artikel 6 van de Wet openbare manifestaties de aanwijzing was gegeven de demonstratie enkele meters te verplaatsen zodat het toegangshek van vleesverwerkingsbedrijf [bedrijf] , gelegen aan [adres 2] , vrij zou komen/blijven, gehandeld in strijd met deze aanwijzing en/of
- nadat aan die aanwijzingen geen gevolg was gegeven en krachtens artikel 7, sub b, van de Wet openbare manifestaties de opdracht was gegeven de betoging te beëindigen en uiteen te gaan, zich niet verwijderd van die betoging en/of de locatie waarop deze werd gehouden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 30 maart 2021 te Boxtel niet heeft voldaan aan de door de burgemeester gegeven aanwijzing en opdracht de betoging/demonstratie terstond te beëindigen en uiteen te gaan, immers heeft verdachte,
- nadat krachtens artikel 6 van de Wet openbare manifestaties de aanwijzing was gegeven de demonstratie te verplaatsen zodat het toegangshek van vleesverwerkingsbedrijf [bedrijf] , gelegen aan [adres 2] , vrij zou komen/blijven, gehandeld in strijd met deze aanwijzing en/of
- nadat aan die aanwijzingen geen gevolg was gegeven en krachtens artikel 7, sub b, van de Wet openbare manifestaties de opdracht was gegeven de betoging te beëindigen en uiteen te gaan, zich niet verwijderd van die betoging en/of de locatie waarop deze werd gehouden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij/zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ’s Hertogenbosch, basisteam ’s Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2021068239, gesloten d.d. 3 mei 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 45). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 maart 2023 (pg. 6-8), met bijlage (pg. 8), inhoudende een foto van de demonstratie, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op dinsdag 30 maart 2021, was ik, vanuit mijn functie als wijkagent Boxtel naar de locatie [adres 2] gegaan. Ik had via het operationeel meldcentrum het bericht ontvangen dat daar een 15-tal personen het toegangshek van [bedrijf] , een vleesverwerkend bedrijf, blokkeerde. Ik hoorde dat hierdoor geen vrachtwagen het binnenterrein van de fabriek kon bereiken. In deze vrachtwagens zit levende have, te weten varkens. Het is mij ambtshalve bekend dat er regelmatig demonstraties plaatsvinden bij [bedrijf] en vanuit mijn functie fungeer ik daarvoor regelmatig als aanspreekpunt voor zowel bedrijf als demonstranten. In de fabriek worden per dag circa 20.000 varkens geslacht en een dergelijke actie kan het welzijn van dieren in gevaar brengen als deze lang moeten wachten tot ze in de fabriek terecht kunnen.
Ik zag tijdens het ter plaatse gaan dat op de wegen rondom de fabriek al diverse vrachtwagens met varkens stonden omdat deze niet het terrein op konden komen.
Ter plaatse gekomen zag ik dat er 7 personen, later te noemen demonstranten, voor het hek stonden. Dit betreft het hek waar de vrachtwagens doorheen komen om de varkens richting de ingang van de fabriek te leiden. Ik zag dat aan dit hek een spandoek was bevestigd met de tekst: “Stop de uitbuiting, sluit [bedrijf] ”" en "Corona- brandhaard".
Ik hoorde van de reeds aanwezige politie-collega's dat er nog een persoon bij deze club [
het hof begrijpt: de demonstranten] hoorde en dat betrof de mij ambtshalve bekende [betrokkene 1] . Ik zag dat [betrokkene 1] tussen de demonstranten bewoog en zowel met hen in gesprek was als met de daar aanwezige pers. Ik ben vervolgens met [betrokkene 1] in gesprek gegaan om te proberen vast te stellen wat het doel was van deze demonstratie. Ik had reeds van de gemeente vernomen dat deze demonstratie niet was aangekondigd.
Ik hoorde dat [betrokkene 1] zei dat dit was omdat hij had gehoord dat er de laatste tijd diverse Corona-besmettingen waren bij [bedrijf] en dat het bedrijf onveilige situaties voor het personeel creëerde, dit zowel op de fabriek als bij de huisvesting van het personeel. Ik hoorde daarbij ook dat hij aangaf dat hij wist hoe een en ander werkte maar dat hij niet vrijwillig zou vertrekken en dat, mocht het zover komen dat er gevorderd gaat worden, de mensen niet zouden vertrekken.
Hierop is overleg geweest met de lokale driehoek van de gemeente Boxtel. Vanuit daar kreeg ik om 13:18 uur van burgemeester [betrokkene 2] het bevel om de demonstratie te beëindigen. Ik heb dit aan [betrokkene 1] medegedeeld en aangegeven dat hij in de gelegenheid is om dit aan zijn mededemonstranten aan te geven. Hierbij is door de burgemeester ook nog de mogelijkheid gegeven om de demonstratie verderop door te laten gaan zodat het toegangshek [
het hof begrijpt: van [bedrijf]] vrij zou komen.
Ik hoorde van [betrokkene 1] dat men geen gebruik wilde maken van het aanbod [
het hof begrijpt: de aanwijzing] van de burgemeester maar dat er 3 van de 7 demonstranten plaats zouden maken en de vordering niet af gingen wachten. De overgebleven 4 demonstranten zouden blijven zitten en aan hen is door mij om 13:25 uur de vordering [
het hof begrijpt gelet op bewijsmiddel 4: de opdracht krachtens artikel 7 sub c van de Wet openbare manifestaties] gedaan om het gebied rondom het toegangshek vrij te maken en dat als hier geen gehoor aan zou worden gegeven men aangehouden zou worden. Ik zag dat er geen reactie kwam van de 4 overgebleven demonstranten, niet in woord en niet in gebaar. Daarop zijn deze 4 verdachten aangehouden ter zake niet voldoen aan een bevel of vordering in het kader van de Wet Openbare Manifestaties (WOM), waaronder: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] .
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 mei 2023 (pg. 11), voor zover, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op dinsdag 30 maart 2021, was ik, [verbalisant 2] , belast met de begeleiding dan wel de beëindiging van een demonstratie rondom vleesfabriek [bedrijf] te Boxtel. Aldaar was een viertal personen dat zich voor het toegangshek van de fabriek had geposteerd. Met de burgemeester van Boxtel, [betrokkene 2] , is deze situatie besproken en door hem is om 13:18 uur het bevel gegeven om de demonstratie te beëindigen. De grondslag om deze demonstratie te ontbinden was gegeven uit de Wet openbare Manifestaties (WOM). Door de blokkade van de toegangspoort liep het bedrijventerrein rondom de fabriek langzaam vol met vrachtwagens die varkens vervoerden. Hierdoor werden de verkeersstromen op het industrieterrein ernstig gehinderd met mogelijk gevaarlijke situaties tot gevolg. Tevens werd voor de blokkade extra dierenleed veroorzaakt doordat varkens onnodig lang in de vrachtwagens moesten blijven zitten.
3.
Een overig geschrift, te weten een e-mailbericht, d.d. 30 maart 2021, voor zover inhoudende de schriftelijke vastlegging van het mondelinge besluit van de burgemeester van Boxtel tot beëindiging van de demonstratie:
Op grond van artikel 7 van de Wet openbare manifestaties en artikel 2.1.2.1 Apv Boxtel beëindigt de burgemeester deze demonstratie omdat deze niet vooraf is aangemeld. Doordat de toegangspoort voor veewagens geblokkeerd wordt, en volle veewagens worden gehinderd het terrein op te rijden, is het dierenwelzijn in het geding en is er een reëel risico op wanordelijkheden. Uit het oogpunt van proportionaliteit biedt de burgemeester de mogelijkheid om de demonstratie voort te zetten op een alternatieve locatie op de [adres 3] .
4.
Een overig geschrift, te weten het besluit ‘beëindiging demonstratie [bedrijf] d.d. 30 maart 2021’, d.d. 8 februari 2024, voor zover inhoudende het besluit van burgemeester van Boxtel:
U heeft mij verzocht om een schriftelijk stuk waaruit de motivering blijkt voor mijn bevel tot beëindiging van de demonstratie bij [bedrijf] (gevestigd op [adres 2] ) op 30 maart 2021. Daarbij vraagt u specifiek naar de afwegingen in het kader van artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (verder EVRM). Een dergelijk schriftelijk stuk bestond eerder niet. Ik heb mijn bevel destijds mondeling gegeven. Dit mondelinge bevel is wel in een e-mail vastgelegd door mijn medewerkers. De motivering waar u om vraagt, verstrek ik echter alsnog graag.
Op 30 maart 2021 informeerde de politie mij dat er een demonstratie van activisten van Sluit [bedrijf] ! plaatsvond bij [bedrijf] . De op grond van artikel 2.1.2.1 van de Algemene plaatselijke verordening Boxtel 2012 voor een betoging vereiste kennisgeving was niet gedaan. De activisten blokkeerden de toegangspoort tot het bedrijf voor de veewagens die varkens bij het bedrijf kwamen leveren. Door deze blokkade konden de veewagens het terrein van [bedrijf] niet oprijden en de varkens niet afleveren bij het bedrijf. Dit had tot gevolg dat vrachtwagens met varkens op en in de nabijheid van het bedrijventerrein waarop [bedrijf] gevestigd is, parkeerden in afwachting van beëindiging van de demonstratie.
Hierdoor moesten de varkens onnodig lang in de vrachtwagens blijven waardoor het dierenwelzijn in het geding kwam.
Ik heb op grond van artikel 7 [
het hof begrijpt: artikel 7 onder a] van de Wet openbare manifestaties (verder Wom) opdracht tot beëindiging van de demonstratie gegeven omdat deze niet aangemeld was en om te voorkomen dat het dierenwelzijn verder in het gedrang kwam. Wel heb ik een alternatieve locatie op ongeveer 125 meter van de oorspronkelijke locatie aangeboden om de demonstratie voort te zetten. Dit betrof de [adres 3] in Boxtel.
Ik heb dit besluit genomen ter voorkoming van wanordelijkheden. Het onnodig lang laten wachten van de varkens is nadelig voor hun welzijn omdat het transport stress oplevert en de dieren daarnaast geen toegang hebben tot water. Door de blokkade van het terrein bleven de varkens langer in deze stressvolle situatie. Het benadelen van het welzijn van dieren is op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren verboden en op grond van artikel 8.11 van dezelfde wet is overtreding van die bepaling een strafbaar feit. Nu sprake was van een strafbaar feit, was naar mijn mening sprake van wanordelijkheden zoals bedoeld in artikel 2 Wom. Op grond van artikel 7 onder c, van de Wom was ik daarom bevoegd om de demonstratie te beëindigen. Daarbij merk ik op dat, omdat de vereiste kennisgeving van de demonstratie niet was gedaan, ik niet in staat was om het benadelen van het dierenwelzijn op een andere manier te voorkomen door bijvoorbeeld afspraken met [bedrijf] te maken over alternatieve route.
Aanvullend merk ik nog op dat ik bij mijn overwegingen ook betrokken heb dat ik vreesde voor een mogelijke tegendemonstratie. In 2020 heeft Sluit [bedrijf] ! ook gedemonstreerd bij [bedrijf] voor sluiting van het bedrijf. Voorafgaand aan die demonstratie ontving ik van [stichting] (verder: [stichting] ) een kennisgeving over een demonstratie op hetzelfde moment waarbij het doel was “Het in stand houden van de afvoerlijnen en slachtcapaciteit van de agrarische sector”. Daarbij zouden leden van [stichting] aanwezig zijn met trekkers, auto’s en vrachtwagens. De voorbereiding en inzet tijdens deze demonstratie vroeg veel capaciteit van zowel de gemeente als de politie. Omdat de toegangspoort tot [bedrijf] door de demonstratie op 30 maart 2021 geblokkeerd werd, vreesde ik voor een tegendemonstratie van [stichting] . Uitgangspunt is voor mij in beginsel altijd om zowel demonstratie als tegendemonstratie mogelijk te maken. Echter, omdat de benodigde kennisgeving vooraf ontbrak, kon ik onvoldoende voorbereidingen treffen voor een tegendemonstratie. Daarom vreesde ik voor meer wanordelijkheden.
U vraagt naar mijn afwegingen in het kader van artikel 11 EVRM. Artikel 11 EVRM stelt drie vereisten aan een beperking van de uitoefening van de vergaderingsvrijheid. Ten eerste dient de beperking bij wet voorzien te zijn. Aan deze voorwaarde is voldaan nu ik de demonstratie heb beëindigd op grond van artikel 7 van de Wom en dus bij wet in de beperking is voorzien.
Het tweede vereiste is dat een beperking van de vergaderingsvrijheid een legitiem doel dient. Deze legitieme doelen zijn opgesomd in artikel 11, tweede lid, van het EVRM. Eén van de genoemde doelen is het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Zoals hiervoor toegelicht veroorzaakte de blokkade van de toegang dat varkens onnodig lang in de veewagens moesten blijven hetgeen nadelig is voor het welzijn van dieren. Dit is een strafbaar feit. Daarmee wordt ook voldaan aan het vereiste dat sprake moet zijn van een legitiem doel.
Ten derde moet de beperking noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Deze noodzakelijkheidstoets kent drie aspecten. De maatregel dient geschikt te zijn om het doel te bereiken. Ten tweede dienst er geen minder vergaande maatregel te zijn die hetzelfde doel kan bereiken. In de derde plaats dient het door de maatregel gediende belang op te wegen tegen de beperking. Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat mijn besluit aan deze drie vereisten voldoet. Door de demonstratie te beëindigen kregen de veewagens weer toegang tot het terrein waardoor de varkens konden worden gelost. Vanwege het ontbreken van een melding kon ik voorafgaand aan de demonstratie geen andere locatie aanwijzen en stond mij dus geen minder vergaande maatregel ter beschikking. Ten overvloede merk ik op dat ik bij de beëindiging als nog een andere locatie in de nabijheid heb aangeboden. En ten slotte weegt het belang van het voorkomen van onnodige benadeling van het welzijn van de dieren zwaarder dan het belang van Sluit [bedrijf] ! om voor de toegangspoort van [bedrijf] te demonstreren.
Samengevat ben ik van mening dat ik de demonstratie op goede gronden beëindigd heb en heb gehandeld in overeenstemming met artikel 11 EVRM.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
In de onderliggende zaak heeft de burgemeester besloten om de demonstratie te beëindigen en hij heeft daarbij een aanwijzing gegeven om de demonstratie elders voort te zetten. Volgens de raadsman moeten de in de tenlastelegging bedoelde aanwijzing en de opdracht tot beëindiging als onrechtmatig worden geoordeeld, nu de gebruikte gronden wegens onbegrijpelijkheid of ontoereikende motivering het besluit niet kunnen dragen.
In het Besluit tot beëindiging demonstratie [bedrijf] d.d. 30 maart 2021, schriftelijk weergeven bij brief van 8 februari 2024, zijn namelijk als gronden opgenomen dat de demonstratie niet was aangemeld en dat beëindiging noodzakelijk was om wanordelijkheden te voorkomen, omdat het dierenwelzijn in het gedrang kwam. Door de demonstratie konden vrachtwagens namelijk geen varkens afleveren om geslacht te worden, waardoor de varkens langer in de vrachtwagen moesten blijven en geen toegang tot water hadden. Aan het voorkomen van wanordelijkheden had de burgemeester de conclusie verbonden dat er sprake zou zijn van een strafbaar feit, te weten van overtreding van artikel 8.11 jo. 2.1, eerste lid, van de Wet dieren. In aanvulling daarop heeft de burgemeester als reden voor beëindiging opgegeven dat er de vrees was dat de [stichting] een tegendemonstratie zou organiseren.
Ten aanzien van de eerste grond, stelt de raadsman dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens al verschillende keren heeft overwogen dat ook spontane, niet-aangekondigde demonstraties onder de reikwijdte van het EVRM vallen. Ten aanzien van de tweede grond, heeft de raadsman bepleit dat verlenging van de transporttijd – die niet tot overschrijding van de toegestane duur leidt – niet het beweerde strafbare feit kan opleveren. Volgens het Transportverordening (EG) 1/2005 en het NVWA Werkvoorschrift welzijn zouden varkens 24 uur aaneengesloten in transport mogen zijn en zouden varkens ook in de vrachtwagen toegang moeten hebben tot water.
De aanvullende reden van de burgemeester om de demonstratie te beëindigen, zou ook het besluit niet kunnen dragen omdat het ongeloofwaardig is dat de politie in onderhavig geval niet vier of zeven demonstranten zou kunnen beschermen bij een eventuele tegendemonstratie.
Volgens de raadsman zouden bovenstaande verweren moeten leiden tot integrale vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
De beslissing van de burgemeester ter beëindiging van de demonstratie is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Onder verwijzing naar HR 12 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1621 overweegt het hof dat als uitgangspunt heeft te gelden dat aan een besluit van een bestuursorgaan waartegen een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open staat, of heeft opengestaan maar niet of niet met succes is gebruikt, in het strafrecht formele rechtskracht toekomt. Dit uitgangspunt geldt met het oog op de rechtszekerheid, het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken en in verband met een behoorlijke taakverdeling tussen de strafrechter en de bestuursrechter.
Dit uitgangspunt van de formele rechtskracht brengt mee dat de strafrechter in beginsel ervan moet uitgaan dat een besluit van een bestuursorgaan, wat betreft de wijze van totstandkoming en zijn inhoud, in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
Tegen een besluit tot beëindiging van een demonstratie staat een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open. In de onderhavige zaak heeft de verdachte van deze rechtsgang geen gebruik gemaakt. De raadsman heeft ook niet bepleit dat in de onderhavige zaak bijzondere omstandigheden van toepassing zijn welke moeten leiden tot een dergelijke afwijking van voormeld uitgangspunt. Om deze reden oordeelt het hof dat aan het besluit tot beëindiging formele rechtskracht toekomt.
Het hof ziet gelet op het hierna onder ‘Strafbaarheid van het bewezenverklaarde’ overwogene – mede tegen de achtergrond van het verhandelde ter terechtzitting – geen aanleiding om nader in te gaan op het verweer van de raadsman.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging omdat de getroffen maatregelen van politie en justitie – te weten de aanhouding en vervolging van de verdachte – een ontoelaatbare inbreuk vormen op de artikelen 10 en/of 11 van het EVRM. Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
De demonstratie waarvoor de verdachte wordt vervolgd was vreedzaam en wordt als blokkade in beginsel beschermd door artikel 11 van het EVRM. De aanhouding van de verdachte is niet ‘
necessary’ (“noodzakelijk”) geweest omdat er geen sprake was van ernstige hindering of mogelijke gevaarlijke situaties. De verdachte heeft zich ook niet
‘reprehensible’(“laakbaar”) gedragen door te weigeren de demonstratie te beëindigen.
Indien het hof van oordeel is dat de aanhouding wel noodzakelijk was, is het volgens de raadsman de vraag of het ophouden van de verdachte en de vervolging ook noodzakelijk en proportioneel waren. De verdachte zou in totaal 5 uur en 29 minuten op het politiebureau zijn vastgehouden, waarna ze is vervolgd en een geldboete van 200 euro opgelegd heeft gekregen.
De raadsman concludeert dat de na de arrestatie van verdachte genomen maatregelen, te weten haar detentie en vervolging, op zichzelf of in onderlinge samenhang beschouwd, niet
‘necessary’waren. Gezien al deze omstandigheden is sprake van een ontoelaatbare inbreuk op artikel 11 EVRM en dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Feiten
De verdachte heeft op 30 maart 2021 deelgenomen aan een demonstratie, waarbij rond de zeven personen het toegangshek van [bedrijf] – een vleesverwerkend bedrijf – blokkeerden. Door de demonstratie konden meerdere vrachtwagens met varkens het binnenterrein van de fabriek niet bereiken en stonden zij te wachten totdat zij de varkens konden lossen.
De burgemeester heeft vervolgens besloten om de demonstratie te beëindigen dan wel dat de demonstranten zich zouden verplaatsen naar een locatie 125 meter verderop, zodanig dat het toegangshek niet langer zou worden geblokkeerd. De burgemeester heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de demonstratie niet was aangekondigd en om wanordelijkheden te voorkomen, namelijk dat het dierenwelzijn in het gedrang kwam omdat de varkens te lang in de vrachtwagens moesten blijven. Aanvullend was er bij de burgemeester een vrees voor een tegendemonstratie van de [stichting] . Dit besluit is pas op 8 februari 2024 vastgelegd in een schriftelijk besluit, te weten het besluit tot beëindiging demonstratie [bedrijf] d.d. 30 maart 2021.
Ter plaatse heeft de politie aan de demonstranten medegedeeld dat de demonstratie beëindigd werd dan wel dat de demonstranten zich moesten verplaatsen. Drie van de zeven demonstranten hebben besloten om zich te verwijderen en de resterende vier demonstranten zijn voor het toegangshek blijven zitten, waaronder de verdachte. Omstreeks 13.25 uur is gevorderd om het gebied rondom het toegangshek vrij te maken en toen hieraan geen gehoor werd gegeven, zijn laatstgenoemde vier demonstranten – waaronder de verdachte – aangehouden.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte strafbaar heeft gehandeld door de demonstratie niet te beëindigen noch zich te verplaatsten nadat zij daartoe was bevolen.
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat het demonstratierecht een grondrecht is dat op verschillende wijzen verankerd is in het internationale en nationale recht. Het demonstratierecht is echter geen absoluut recht, in de zin dat, ondanks de essentiële betekenis ervan voor een goed functionerende democratie, het niet onbeperkt is. Uit de jurisprudentie van het EHRM leidt het hof af dat vanwege die essentiële betekenis de beperking van het demonstratierecht – kort samengevat – bij wet dient te zijn voorzien en noodzakelijk dient te zijn in een democratische samenleving met het oog op de bescherming van een aantal opgesomde belangen, waaronder het voorkomen van wanordelijkheden. De beperkende maatregel moet daarnaast ook
‘necessary in a democratic society’zijn.
Het EHRM eist in verband met dit noodzakelijkheidsvereiste dat de beperkende maatregel geschikt is om het gestelde doel te bereiken, en daarbij te betrekken of er geen minder vergaande maatregel was om hetzelfde doel te bereiken en of het door de maatregel gediende belang opweegt tegen de beperking: de beperking moet ook proportioneel zijn.
Het EHRM heeft hierover overwogen dat:
“[a] peaceful demonstration should not, in principle, be rendered subject to the threat of a criminal sanction”(Akgöl en Göl t. Turkije, nrs. 28495/06 en 28516/06, § 43, 17 mei 2011). Gezien het belang van het demonstratierecht zou het deelnemen aan een demonstratie dat niet op voorhand was verboden, op zichzelf niet tot een sanctie moeten leiden, zolang de verdachte zelf geen
‘reprehensible act’ pleegt.
Bij de beoordeling of de door de justitiële autoriteiten getroffen maatregelen op grond van artikel 10, tweede lid, en artikel 11, tweede lid, van het EVRM toegelaten zijn, moet niet alleen acht worden geslagen op de door de justitiële autoriteiten getroffen maatregelen in aanloop naar of tijdens de betreffende bijeenkomst, maar ook op de maatregelen die na afloop daarvan zijn getroffen (ECLI:NL:HR:2024:1623). Dit betekent dat al bij de beantwoording van de vraag of het bewezenverklaarde als strafbaar feit kan worden gekwalificeerd, moet worden betrokken of het optreden dat is gevolgd op het verwijderen van de demonstranten – de aanhouding, het ophouden voor verhoor en het uitreiken van de strafbeschikking – op grond van artikel 10, tweede lid, en artikel 11, tweede lid, van het EVRM toegelaten is. Als een persoon vervolgens wordt vervolgd, moet er rekenschap van worden gegeven dat het strafrechtelijke optreden – waaronder de bestraffing – niet zodanig ingrijpend mag zijn dat daarvan een
“chilling effect”uitgaat op personen die gebruik willen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting en/of hun recht op vrijheid van vreedzame vergadering.
Het recht toegepast op het onderhavige geval brengt het hof tot de navolgende overwegingen.
Toepassing op de onderhavige zaak
De door verdachte en de medeverdachten georganiseerde en uitgevoerde demonstratie valt, gezien de vreedzame wijze waarop deze is vormgegeven, onder de bescherming van de artikelen 10 en 11 van het EVRM.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder ‘Bewijsoverwegingen’, zal het hof uitgaan van het feit dat aan het besluit tot beëindiging formele rechtskracht toekomt. Voorts dient te worden vastgesteld of de door de justitiële autoriteiten getroffen maatregelen op grond van artikel 10, tweede lid, en artikel 11, tweede lid, van het EVRM toegelaten zijn, waaronder de maatregelen die zijn genomen na afloop van de demonstratie.
De verdachte is op 30 maart 2021 omstreeks 13.26 uur aangehouden voor het niet beëindigen van de demonstratie, waarna zij om 15.57 uur is verhoord en door de officier van justitie is heengezonden om 20.10 uur. In totaal is de verdachte ruim 6 uur opgehouden door de politie. Vervolgens heeft zij een strafbeschikking opgelegd gekregen in de vorm van een geldboete van € 200,00.
Het Openbaar Ministerie heeft niet gesteld dat er sprake was van een ‘
reprehensible act’gepleegd door de verdachte: de verdachte is slechts vervolgd voor het deelnemen aan de demonstratie.
Dit alles brengt het hof tot de navolgende conclusie.
Het optreden van politie en justitie dat is gevolgd op het verwijderen van de verdachte – de aanhouding, het ophouden voor verhoor en het uitreiken van de strafbeschikking – levert een ontoelaatbare inbreuk op het in artikel 10, tweede lid, en artikel 11, tweede lid, van het EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting en op vrijheid van vreedzame vergadering. Het optreden was niet proportioneel en betrof daarmee een daarop ontoelaatbare beperking. De maatregelen van politie en justitie van de aanhouding en vervolgens de vervolging zijn van dien aard dat hier een “
chilling effect” van uitgaat op personen die gebruik willen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vreedzame vergadering.
Naar het oordeel van het hof dient om bovenstaande redenen te worden geconcludeerd dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert. De verdachte zal derhalve ontslagen van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
vernietigt de onder parketnummer 01-101740-21 uitgevaardigde strafbeschikking ex artikel 257a Wetboek van Strafvordering van arrondissementparket Oost-Brabant d.d. 21 mei 2021, alsmede de CJIB strafbeschikking verzonden d.d. 28 mei 2021 met CJIB-nummer [CJIB nummer] ;
verklaart het bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.M.A. van der Put, voorzitter,
mr. R. Lonterman en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E. Vogelvang, griffier,
en op 4 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.