ECLI:NL:GHSHE:2024:3882

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
200.340.827_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag bewindvoerder en mentor; verzoek tot echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [verzoeker] tot ontslag van [belanghebbende 1] als bewindvoerder en mentor. [verzoeker] heeft in eerste aanleg verzocht om ontslag van [belanghebbende 1] en benoeming van zijn neef en diens echtgenote als opvolgend bewindvoerders en mentoren. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen, waarop [verzoeker] in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] lijdt aan frontotemporale dementie, maar dat hij wilsbekwaam is om zijn verzoeken te doen. Het hof heeft de argumenten van [verzoeker] over de vertrouwensbreuk en de tegenstrijdige belangen van [belanghebbende 1] als onvoldoende gegrond beoordeeld. Het hof oordeelt dat er geen gewichtige redenen zijn voor ontslag van [belanghebbende 1] en dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de verzoeken van [verzoeker] moeten worden afgewezen. De beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 5 december 2024
Zaaknummer: 200.340.827/01
Zaaknummers eerste aanleg: 10886309 OV VERZ 24-201
10886315 OV VERZ 24-203
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. B.F.M. Bos.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 1] ,
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens,
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 2] .
In deze zaak worden als informant aangemerkt:
[informant 1],
en
[informant 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de neef van [verzoeker] en diens echtgenote.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 13 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 april 2024, heeft [verzoeker] verzocht, bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • aan [belanghebbende 1] met ingang van twee weken na de datum van de door het hof te geven beschikking, dan wel met ingang van een datum die het hof juist acht, ontslag te verlenen als bewindvoerder;
  • aan [belanghebbende 1] met ingang van twee weken na de datum van de door het hof te geven beschikking, dan wel met ingang van een datum die het hof juist acht, ontslag te verlenen als mentor van [verzoeker] ;
  • [informant 1] en [informant 2] met ingang van twee weken na de datum van de door het hof te geven beschikking, dan wel met ingang van een datum die het hof juist acht, tot opvolgend bewindvoerders te benoemen;
  • [informant 2] en [informant 2] met ingang van twee weken na de datum van de door het hof te geven beschikking, dan wel met ingang van een datum die het hof juist acht, tot opvolgend mentoren van [verzoeker] te benoemen;
  • te bepalen dat [belanghebbende 1] , binnen twee maanden na de datum van de door het hof te geven beschikking eindrekening en verantwoording aflegt aan [verzoeker] en de opvolgend bewindvoerders en een – zo mogelijk door hen voor akkoord getekend exemplaar daarvan – aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, overlegt.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 5 juli 2024, heeft [belanghebbende 1] verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verzoeker] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoeker] , bijgestaan door mr. Bos;
  • [belanghebbende 1] , bijgestaan door mr. Mattheussens;
  • [belanghebbende 2] .
2.3.1.
De neef van [verzoeker] is door het hof als informant gehoord.
2.3.2.
De echtgenote van de neef van [verzoeker] – die door het hof als informant is opgeroepen – is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van [verzoeker] op 11 september 2024;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van [verzoeker] op 2 oktober 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 21 november 2022 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, over alle goederen die [verzoeker] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van [belanghebbende 1] tot bewindvoerder.
De kantonrechter heeft daarbij verstaan dat het bewind is ingesteld op grond van de lichamelijke of geestelijke toestand van [verzoeker] .
3.1.1.
Bij genoemde beschikking van 21 november 2022 heeft de kantonrechter tevens een mentorschap over [verzoeker] ingesteld, met benoeming van [belanghebbende 1] tot mentor.
De procedure in eerste aanleg
3.2.
[verzoeker] heeft bij de kantonrechter een verzoek ingediend om [belanghebbende 1] als bewindvoerder en mentor te ontslaan en zijn neef en diens echtgenote te benoemen tot opvolgend bewindvoerders en opvolgend mentoren.
3.3.
[belanghebbende 1] heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van [verzoeker] afgewezen.
De procedure in hoger beroep
3.5.
[verzoeker] kan zich met deze beslissing van de kantonrechter niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
[verzoeker] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling –samengevat – het volgende aan.
De kantonrechter heeft ten onrechte de verzoeken van [verzoeker] tot ontslag van [belanghebbende 1] als bewindvoerder en mentor afgewezen. De kantonrechter heeft daarbij ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat sprake is van zodanige gewichtige redenen of dat [belanghebbende 1] niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder en mentor te zijn dat zij moet worden ontslagen. Hoewel bij [verzoeker] de diagnose frontotemporale dementie is vastgesteld, is zijn gezondheidssituatie nog dusdanig dat hij goed weet wat hij wil en hij nog een goed beoordelingsvermogen heeft. Uit de overgelegde geneeskundige verklaring van [specialist-ouderengeneeskunde] (specialist-ouderengeneeskunde) volgt dat [verzoeker] wilsbekwaam is. Het huwelijk tussen [verzoeker] en [belanghebbende 1] is duurzaam ontwricht. Van enige affectie, genegenheid of betrokkenheid van de kant van [verzoeker] is geen sprake meer. [verzoeker] heeft een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend; dit verzoek wordt op 20 januari 2025 bij de rechtbank behandeld. De huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden en voor verdeling vatbaar geworden. In haar hoedanigheid van bewindvoerder zou [belanghebbende 1] beslissingen voor en namens [verzoeker] over de verdeling van de huwelijksgoederengemeen-schap moeten nemen; hierdoor is sprake van tegenstrijdige belangen. [belanghebbende 1] kan daardoor niet op een onpartijdige wijze de belangen van [verzoeker] bij de boedelverdeling behartigen. Zelfs indien zij dat wel zou kunnen dient de schijn van eigen belang, partijdigheid en tegenstrijdige belangen te worden vermeden.
Verder heeft [verzoeker] er geen enkel vertrouwen meer in dat zijn belangen door [belanghebbende 1] op een juiste wijze zullen worden behartigd. [belanghebbende 1] geeft [verzoeker] geen inzicht in zijn financiën. Zij legt weliswaar rekening en verantwoording aan de kantonrechter af, maar die informatie deelt [belanghebbende 1] niet met [verzoeker] . Ook geeft [belanghebbende 1] geen antwoord op de vragen van [verzoeker] . Indien [verzoeker] [belanghebbende 1] vraagt om zaken te regelen, bijvoorbeeld een taxipas, dan doet zij dat niet. Verder heeft [verzoeker] een sterke weerstand tegen [belanghebbende 1] en is de verstandhouding tussen hen ernstig verstoord. Er zal – na de echtscheiding – geen enkele bevredigende samenwerking tussen [belanghebbende 1] en [verzoeker] bestaan. De gedachte dat [belanghebbende 1] nog steeds zijn bewindvoerder en mentor zou zijn wanneer de gezondheidssituatie van [verzoeker] in de toekomst verder verslechtert en hij dan volledig afhankelijk zou zijn van haar beslissingen en beoordeling, levert [verzoeker] nu al stress op. Er is sprake van gewichtige redenen op grond waarvan [belanghebbende 1] als bewindvoerder en mentor ontslagen dient te worden. [verzoeker] verzoekt het hof bij de benoeming van de opvolgend bewindvoerders en opvolgend mentoren zijn uitdrukkelijke voorkeur te volgen. [verzoeker] heeft een goed contact met zijn neef. Er zijn geen gegronde redenen aanwezig die zich tegen de benoeming van zijn neef en diens echtgenote tot opvolgend bewindvoerders en opvolgend mentoren verzetten.
3.7.
[belanghebbende 1] voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
[verzoeker] is, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, niet in staat de gevolgen van zijn verzoeken te overzien. Het is de vraag of [verzoeker] ter zake van die verzoeken wilsbekwaam is. De geestelijke gezondheid van [verzoeker] gaat snel achteruit. Aan de door [verzoeker] overgelegde geneeskundige verklaring dient geen waarde te worden gehecht. Het is onduidelijk of die verklaring op de juiste wijze tot stand is gekomen. Bovendien staat de inhoud daarvan haaks op de inhoud van het attest dat op 25 mei 2023 is opgesteld door [deskundige] van het [ziekenhuis] . Er dient daarom voor de vaststelling van de wilsbekwaamheid van [verzoeker] een nieuwe deskundige te worden benoemd.
Verder is niet gebleken dat [belanghebbende 1] niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder en mentor te zijn. [belanghebbende 1] heeft haar taak als bewindvoerder altijd goed uitgevoerd. De kantonrechter heeft de door [belanghebbende 1] ingediende rekening en verantwoording over 2023 goedgekeurd. Niet gesteld of gebleken is dat dit in de toekomst anders zal worden. [belanghebbende 1] geeft [verzoeker] continu de gelegenheid om zijn financiën in te zien, maar dat weigert hij. [verzoeker] is inmiddels volledig afgekeurd en hij ontvangt een IVA-uitkering. [belanghebbende 1] maakt ook afspraken met de zorginstelling waar [verzoeker] verblijft en met zijn behandelaren, maar [verzoeker] komt niet opdagen bij die afspraken of hij zegt die afspraken af. [belanghebbende 1] erkent dat zij geen taxipas voor [verzoeker] heeft aangevraagd; zij vindt dit geen goed idee. Wanneer [belanghebbende 1] de reden daarvan aan [verzoeker] wil uitleggen, komt hij niet opdagen. Dat [verzoeker] inmiddels een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend brengt niet met zich dat zijn verzoeken omtrent het ontslag van [belanghebbende 1] als bewindvoerder en mentor moeten worden ingewilligd. De rechtbank dient ook in die procedure eerst te beoordelen of [verzoeker] wilsbekwaam is en kan worden ontvangen in zijn verzoek. Er mag daarom niet op de uitkomst van die procedure vooruit worden gelopen. Verder betwist [belanghebbende 1] dat het huwelijk met [verzoeker] duurzaam is ontwricht. Zij zijn al meer dan 22 jaar samen. Ook thans is nog steeds sprake van genegenheid en betrokkenheid. [belanghebbende 1] gaat wekelijks bij [verzoeker] op bezoek, zij doen leuke dingen samen en de verhouding tussen hen is op zich goed. Zij betwist dat sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk tussen haar en [verzoeker] . [verzoeker] heeft ook geen vertrouwen in de huisarts en de psycholoog; dit past bij zijn ziektebeeld.
[belanghebbende 1] bemerkt een verandering in de houding van [verzoeker] sinds hij weer contact heeft met zijn neef. [verzoeker] is sindsdien opstandiger en onrustiger. De neef drijft continu een wig tussen [verzoeker] en [belanghebbende 1] . Bovendien is niet gebleken dat de neef van [verzoeker] en diens echtgenote geschikt zijn om als bewindvoerders en mentoren te fungeren.
3.8.
[belanghebbende 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd:
“De neef heeft mijn vader al vijf jaar niet gesproken en hij bemoeit zich nu met dingen die echt niet kunnen. Mijn vader is ziek en kan daar niets aan doen. Daar moet hij zelf ook aan wennen. Mijn vader en moeder zijn goed met elkaar. Wij waren vroeger als gezin samen de drie musketiers. Hij heeft soms momenten dat hij boos is en soms niet. We hebben ook goede momenten met elkaar, bijvoorbeeld dat we samen wat gaan drinken. Als hij bij zijn neef is geweest dan is hij heel anders. Als hij zijn neef niet ziet, is hij heel lief naar ons. Het is pijnlijk om te zien. Ik had ook niet verwacht dat het zo zou lopen. Mijn moeder is zo goed voor mijn vader, ook als bewindvoerder. Mijn moeder doet wat ze heeft beloofd.”
3.9.
De neef van [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende verklaard.
Wanneer het hof de verzoeken van [verzoeker] zou toewijzen, dan levert dat geen problemen op in de verstandhouding met [belanghebbende 1] . Er moet naar de feiten worden gekeken en niet naar de emoties die daarbij spelen. Indien er zaken geregeld moeten worden dan regelt de neef van [verzoeker] dat; emoties spelen daarbij geen rol. De neef van [verzoeker] is eveneens van mening dat het huwelijk tussen [verzoeker] en [belanghebbende 1] duurzaam is ontwricht.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Wilsbekwaamheid [verzoeker]
3.10.1.
Het hof dient allereerst te beoordelen of [verzoeker] ontvankelijk is in zijn verzoeken in hoger beroep. Vast staat dat bij [verzoeker] de diagnose frontotemporale dementie is vastgesteld. Dit brengt met zich dat het hof eerst de vraag dient te beantwoorden of [verzoeker] ten aanzien van zijn verzoeken in hoger beroep wilsbekwaam is.
3.10.2.
[verzoeker] stelt dat hij ten aanzien van genoemde verzoeken wilsbekwaam is en verwijst daarbij naar de inhoud van de door hem overgelegde geneeskundige verklaring d.d. 27 augustus 2024 van het Centrum voor Ouderengeneeskunde.
[belanghebbende 1] betwijfelt dat [verzoeker] – vanwege zijn ziekte – in staat is om de gevolgen van zijn verzoeken te overzien. Verder heeft zij tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangevoerd dat het onduidelijk is of de door [verzoeker] overgelegde geneeskundige verklaring op de juiste wijze tot stand is gekomen. Bovendien staat de inhoud hiervan haaks op de inhoud van het attest dat op 25 mei 2023 is opgesteld door [deskundige] van het [ziekenhuis] . [belanghebbende 1] verzoekt het hof om een deskundige te benoemen teneinde vast te kunnen stellen of [verzoeker] ten aanzien van zijn verzoeken wilsbekwaam is.
3.10.3.
Het hof ziet op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep geen aanleiding voor een nader onderzoek door een deskundige naar de wilsbekwaamheid van [verzoeker] . Uit de overgelegde geneeskundige verklaring van 27 augustus 2024 van [specialist-ouderengeneeskunde] (specialist-ouderengeneeskunde) werkzaam bij het Centrum voor Ouderengeneeskunde blijkt dat er bij [verzoeker] sprake is van neurocognitieve stoornissen en dat hij door die stoornissen/beperkingen wordt beperkt. [verzoeker] wordt door [specialist-ouderengeneeskunde] echter wel voldoende in staat geacht om ten aanzien van zijn verzoek tot ontslag van de bewindvoerder en mentor en de benoeming van opvolgend bewindvoerders en mentoren en ten aanzien van zijn echtscheidingsverzoek zijn gezondheidsbelangen en/of vermogensrechtelijke belangen naar behoren te kunnen behartigen. Ook heeft [specialist-ouderengeneeskunde] geoordeeld dat [verzoeker] mentaal en fysiek voldoende in staat is om bij de rechtbank te verschijnen en zinvol gehoord te worden.
Daarbij komt dat uit de geneeskundige verklaring eveneens volgt dat genoemde conclusie tot stand is gekomen na diverse tests en onderzoeken en dat [specialist-ouderengeneeskunde] tevens meerdere bronnen heeft geraadpleegd. Zo heeft [specialist-ouderengeneeskunde] zijn bevindingen vergeleken met de medische informatie van [deskundige] van het [ziekenhuis] d.d. 25 mei 2023, NPO [ziekenhuis] [klinische neuropsycholoog] Klinische neuropsycholoog d.d. 4 mei 2022, familie en uit het medische dossier bij zorgorganisatie [zorgorganisatie] . Anders dan [belanghebbende 1] stelt, kan daarom niet worden geconcludeerd dat de inhoud van de geneeskundige verklaring haaks staat op de inhoud van het attest dat op 25 mei 2023 is opgesteld door [deskundige] van het [ziekenhuis] . Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [verzoeker] ten aanzien van zijn verzoeken in hoger beroep wilsbekwaam is. Het hof komt daarom aan de inhoudelijke beoordeling van die verzoeken toe.
Verzoek ontslag bewindvoerder en mentor
3.10.4.
Ingevolge artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 respectievelijk artikel 1:461 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de bewindvoerder respectievelijk de mentor door de kantonrechter ontslag worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder respectievelijk mentor te kunnen worden, zulks op verzoek van degene die gerechtigd is onderbewindstelling respectievelijk mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid respectievelijk artikel 1:451, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
3.10.5.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van gewichtige redenen om [belanghebbende 1] als bewindvoerder en mentor te ontslaan. Dat [verzoeker] stelt dat hij geen vertrouwen meer in [belanghebbende 1] als bewindvoerder en mentor heeft, is onvoldoende om het ontslag van [belanghebbende 1] te kunnen rechtvaardigen. Van een ernstige vertrouwensbreuk die daarvoor noodzakelijk is, is het hof onvoldoende gebleken. Dat [verzoeker] geen vertrouwen meer in [belanghebbende 1] als bewindvoerder en mentor heeft, acht het hof – gelet op het ziektebeeld van [verzoeker] – niet van doorslaggevend belang. Bij dit ziektebeeld past immers dat sprake is van wantrouwen jegens anderen. Zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat [verzoeker] ook een niet nader gefundeerd wantrouwen koestert jegens zijn huisarts en psycholoog. Bovendien heeft [belanghebbende 1] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [verzoeker] wisselend op haar reageert, dat hun onderlinge verstandverhouding – zonder de inmenging van de neef van [verzoeker] – op zich goed is en dat zij nog steeds dingen samen ondernemen, hetgeen de dochter van [verzoeker] ook heeft bevestigd.
Daarbij komt dat [belanghebbende 1] de door [verzoeker] aangevoerde klachten rondom haar functioneren als bewindvoerder en mentor gemotiveerd heeft betwist. Zo heeft [belanghebbende 1] aangevoerd dat zij [verzoeker] continu de gelegenheid heeft gegeven om zijn financiën in te zien, maar dat hij dat stelselmatig weigert. Verder staat vast dat de kantonrechter de door [belanghebbende 1] ingediende rekening en verantwoording over 2023 heeft goedgekeurd. Ook maakt [belanghebbende 1] nog steeds afspraken met de behandelaren van [verzoeker] en met de zorginstelling waar [verzoeker] verblijft en treedt zij met hen in overleg. Gelet op genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat niet, dan wel onvoldoende is gebleken dat [belanghebbende 1] in haar taakuitoefening als bewindvoerder en mentor tekort is geschoten.
3.10.6.
Dat [verzoeker] inmiddels een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank heeft ingediend levert evenmin een grond op voor het ontslag van [belanghebbende 1] als bewindvoerder en mentor. Ook de rechtbank zal eerst dienen te beoordelen of [verzoeker] ten aanzien van het echtscheidingsverzoek wilsbekwaam is. Bovendien betwist [belanghebbende 1] dat het huwelijk met [verzoeker] duurzaam is ontwricht. Zij heeft dan ook verweer tegen de door [verzoeker] verzochte echtscheiding gevoerd. Dit maakt dat het hof, mede om de hiervoor genoemde redenen, niet op de uitkomst van de echtscheidingsprocedure vooruit kan en zal lopen. De grief van [verzoeker] faalt derhalve.
Aan de benoeming van de door [verzoeker] voorgestelde opvolgend bewindvoerders en mentoren komt het hof niet toe.
De slotsom
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Proceskosten
3.12.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 13 februari 2024;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M.J. Peters, A.M. Bossink en M. Jonker en is op 5 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.