De zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder hebben ertoe geleid dat de negenjarige [minderjarige] begin augustus 2024 opnieuw met spoed uit huis is geplaatst. De moeder was in die periode betrokken geraakt bij een incident op de Oekraïne-opvang, waardoor de moeder enige tijd in hechtenis heeft moeten verblijven. [minderjarige] is toen in een pleeggezin geplaatst. Hoewel de kinderrechter bij beschikking van 13 augustus 2024 voornoemde spoedmachtiging heeft herroepen met ingang van 17 augustus 2024 en het er even op leek dat [minderjarige] terug naar de moeder kon, is dit niet doorgegaan, omdat het de GI niet lukte om met de moeder de benodigde (veiligheids)afspraken te maken. De rechtbank heeft vervolgens een nieuwe spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend. [minderjarige] verblijft inmiddels in een gezinshuis, waardoor ze opnieuw van school heeft moeten wisselen. De afgelopen periode moet voor [minderjarige] heel heftig en onrustig zijn geweest.
De GI heeft zorgen geuit over [minderjarige] op het gebied van mogelijke TOS-problematiek, van hechtingsproblematiek, loyaliteitsproblematiek en/of een ontwikkelingsachterstand. [minderjarige] krijgt op dit moment hulp voor haar dyslexie en zij krijgt logopedie. Ook laat [minderjarige] volgens de GI bepaald heftig en claimend gedrag zien en doet zij uitspraken over de moeder die zorgelijk zijn als ze waar zijn, en ook zorgelijk zijn als ze niet waar zijn. De juistheid van deze uitspraken van [minderjarige] wordt door de moeder betwist. Het is volgens de moeder opvallend dat uit de verslagen van [instantie] blijkt dat de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] goed verlopen. De GI heeft aangegeven te willen onderzoeken waar deze uitspraken die [minderjarige] doet vandaan komen en wat [minderjarige] aan hulp nodig heeft, maar het is van belang dat [minderjarige] eerst tot rust komt en stabiliseert voordat dit kan starten. De benodigde diagnostiek heeft daarom nog niet plaats kunnen vinden. Het is voor het hof onduidelijk wanneer de benodigde observatie en diagnostiek voor [minderjarige] wel kan gaan starten.
Het hof betrekt voorts bij de beoordeling dat er nog altijd geen samenwerking is tussen de moeder en de GI en het de GI niet lukt om met de moeder in gesprek te komen om de door de GI opgestelde doelen te bespreken. De GI heeft hierover aangegeven dat de moeder veel weerstand en strijd laat zien tijdens de gesprekken met de GI. Ook komt de moeder volgens de GI met momenten verward over, reageert zij onvoorspelbaar en lijkt ze een beperkt probleeminzicht te hebben. Het gevolg hiervan is dat er nog altijd geen hulpverlening is ingezet voor de moeder en er aan de doelen die zouden moeten leiden tot terugkeer van [minderjarige] naar de moeder niet kan worden gewerkt.
Uit het Veiligheidsplan van 3 september 2024 blijkt dat er in dit verband drie bodemeisen zijn gesteld door de GI aan de moeder: [minderjarige] is ten eerste geen getuige van middelengebruik (alcohol) van de moeder. De moeder moet meewerken aan alcoholtests en is niet onder invloed tijdens de belcontacten en begeleide omgang. [minderjarige] wordt ten tweede niet belast met volwassen zaken en ten derde worden er door de moeder geen bedreigende uitspraken gedaan richting [minderjarige] . De moeder heeft op 25 september 2024 een schriftelijke aanwijzing gekregen omdat [minderjarige] veel spanning en onrust ervaart als er een contactmoment aankomt en de moeder zich negatief uitlaat over het pleeggezin in het bijzijn van [minderjarige] . De moeder heeft bij de rechtbank een verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing en een wijziging van de GI ingediend. Het is het hof niet bekend wat de uitkomst is van deze procedure.
Het is naar het oordeel van het hof van groot belang dat de komende periode gewerkt wordt aan een goede, stabiele basis voor [minderjarige] omdat zij in de afgelopen periode veel heeft meegemaakt. Hiervoor is het van belang dat de moeder zich in de eerste plaats inspant voor een constructieve samenwerking met deze (of de eventuele nieuwe) GI. De moeder dient het gesprek aan te gaan met de GI en het is nodig dat de moeder niet alleen zegt dat ze hulpverlening wil accepteren, maar dat ook daadwerkelijk doet. De GI dient aandacht te hebben voor het door de moeder genoemde wantrouwen dat zij heeft tegen de GI vanwege haar ervaringen uit het verleden met de GI en de moeder daarbij zo nodig ondersteuning te bieden. Daarnaast is het van belang dat [minderjarige] de benodigde hulpverlening krijgt gericht op de zorgen die er zijn. Zoals de rechtbank heeft overwogen in de bestreden beschikking moet er immers gewerkt worden aan een veilige en zo spoedig mogelijke terugkeer van [minderjarige] naar de moeder.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen betekent dit dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk was ten tijde van de bestreden beschikking en eveneens terecht is afgegeven voor de periode tot 24 januari 2025.