ECLI:NL:GHSHE:2024:4053

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
200.316.595_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eiseres vordert terugbetaling van belegde gelden na onrechtmatige handelingen door gedaagde

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [opposant], wonende te Veen, en [geopposeerde], wonende te Berghem, over de vraag of [opposant] onrechtmatig heeft gehandeld door [geopposeerde] te bewegen tot het overhandigen van een bedrag van € 50.000,-- voor beleggingen, zonder deze bedragen terug te betalen. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen waarin deskundigen zijn benoemd om handschriften en spraak te vergelijken. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de handtekeningen op de documenten door [opposant] zijn geplaatst en dat de stem op de geluidsopnames van [geopposeerde] waarschijnlijk die van [opposant] is. Het hof heeft vastgesteld dat [opposant] onrechtmatig heeft gehandeld en heeft de vordering van [geopposeerde] tot terugbetaling van € 50.000,-- toegewezen. Daarnaast is [opposant] veroordeeld tot betaling van proceskosten en deskundigenkosten. Het hof heeft het verstekarrest van 5 juli 2022 bekrachtigd voor het overige, met uitzondering van de vernietiging van de overeenkomsten die in de dagvaarding zijn genoemd, welke vordering is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.316.595/01
arrest van 17 december 2024
in de zaak van
[opposant],
wonende te Veen, gemeente Altena,
opposant in de hoofdzaak (oorspronkelijk geïntimeerde),
eiser in het incident,
hierna aan te duiden als [opposant] ,
advocaat: mr. M.H.J.M. Stassen te Valkenburg aan de Geul,
tegen
[geopposeerde] ,
wonende te Berghem, gemeente Oss,
geopposeerde in de hoofdzaak (oorspronkelijk appellante),
verweerster in het incident,
hierna aan te duiden als [geopposeerde] ,
advocaat: mr. A.M. Engelen te Velp, Noord-Brabant,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 13 december 2022, 4 juli 2023, 31 oktober 2023 en 30 april 2024 op het verzet tegen het op 5 juli 2022 onder zaaknummer 200.299.229/01 bij verstek door dit hof gewezen arrest tussen [opposant] als geïntimeerde en [geopposeerde] als appellante.
Voormeld verstekarrest van 5 juli 2022 is gewezen op het hoger beroep tegen het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/365316 / HA ZA 20-797 gewezen vonnis van 17 februari 2021.

14.Het vervolg van de procedure

Het vervolg van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 30 april 2024;
  • het deskundigenbericht van spraakvergelijkingsdeskundige [persoon A] van 23 juli 2024;
  • de beslissing van 26 augustus 2024, waarbij het hof de schadeloosstelling en het loon van deskundige [persoon A] heeft begroot op € 4.641,56;
  • het deskundigenbericht van handschriftdeskundige [persoon B] van 29 augustus 2024;
  • de beslissing van 7 oktober 2024, waarbij het hof de schadeloosstelling en het loon van deskundige [persoon B] heeft vastgesteld op € 2.828,38;
  • de door [opposant] genomen memorie na deskundigenberichten;
  • de door [geopposeerde] genomen (antwoord)memorie na deskundigenberichten.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

15.De verdere beoordeling

Het tussenarrest van 30 april 2024 en de uitgebrachte deskundigenrapporten
15.1.1.
Bij het tussenarrest van 30 april 2024 heeft het hof:
  • bepaald dat een onderzoek door een handschriftdeskundige wordt verricht naar de in onderdeel 13.1.1 van het tussenarrest genoemde vragen, en [persoon B] tot deskundige benoemd ter beantwoording van die vragen;
  • bepaald dat een onderzoek door een spraakvergelijkingsdeskundige wordt verricht naar de in onderdeel 13.2.1 van het tussenarrest genoemde vragen, en [persoon A] tot deskundige benoemd ter beantwoording van die vragen.
15.1.2.
Beide deskundigen hebben hun rapport uitgebracht. De partijen hebben daarna memories na deskundigenberichten genomen. Het hof kan nu overgaan tot een verdere beoordeling van het geschil.
De uitkomsten van het deskundigenbericht van handschriftdeskundige drs. [persoon B]
15.2.1.
De handschriftdeskundige [persoon B] (hierna: [persoon B] ) heeft in zijn rapport uiteengezet dat hij de vier documenten met de te onderzoeken handtekeningen (producties 4, 6 en 7 bij de inleidende dagvaarding en productie f bij de memorie na tussenarrest van [geopposeerde] van 26 september 2023) in origineel heeft ontvangen van de advocaat van [geopposeerde] , en dat hij dus de betwiste handtekeningen in originele inktafzetting heeft kunnen onderzoeken (paragrafen 4 en 5 van het rapport). Ook heeft [persoon B] in zijn rapport geschreven dat het door hem gebruikte vergelijkingsmateriaal (8 vergelijkingshandtekeningen die [opposant] heeft geplaatst op evenzovele blanco A6-papieren, en reproducties van het paspoort, het rijbewijs en een creditcard van [opposant] ) een voldoende en representatieve steekproef vormt uit het totale handtekeningenrepertoire van [opposant] (paragrafen 4 en 5 van het rapport). [persoon B] is op grond van zijn verdere onderzoek, zoals beschreven in zijn rapport, tot de volgende conclusie gekomen:
“Op basis van het mij ter beschikking gestelde materiaal ben ik van mening dat het extreem
veel waarschijnlijker is dat de betwiste handtekeningen zijn geplaatst door betrokkene [opposant] , dan dat een willekeurig ander persoon deze handtekeningen heeft geplaatst.”
Uit paragraaf 6 van het rapport volgt dat “extreem veel waarschijnlijker” de hoogste mate van waarschijnlijkheid is, die bij dit soort handschriftonderzoeken wordt gebruikt.
15.2.2.
Uit het rapport blijkt dat [persoon B] een concept van zijn rapport aan de advocaten heeft toegezonden, en dat dit niet tot opmerkingen of verzoeken van de advocaten heeft geleid. [opposant] heeft in de door hem genomen memorie na deskundigenbericht het rapport van [persoon B] wel genoemd, maar hij is in de memorie verder in het geheel niet ingegaan op dat rapport en op de daarin door [persoon B] getrokken conclusie. [geopposeerde] heeft in haar memorie na tussenarrest gesteld – kort gezegd – dat met het rapport van [persoon B] is komen vast te staan dat de door [opposant] bestreden handtekeningen wel degelijk door hem zijn geplaatst.
15.2.3.
Het hof neemt op grond van het door partijen niet bestreden rapport van [persoon B] als vaststaand aan dat de handtekeningen op de vier onderzochte documenten door [opposant] zijn geplaatst. Naar het oordeel van het hof is het rapport van [persoon B] inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd, en [opposant] heeft na kennisname van het rapport niet langer betwist dat hij de handtekeningen op de onderzochte documenten (drie “Beleggingsovereenkomsten” en een “Verdelingsdocument erfgenamen”) heeft geplaatst.
15.2.4.
Om bovenstaande redenen verwerpt het hof het door [opposant] in de verzetdagvaarding en bij akte van 29 november 2022 gevoerde verweer dat hij de door [geopposeerde] overgelegde overeenkomsten niet heeft opgesteld en ondertekend.
De uitkomsten van het deskundigenbericht van spraakvergelijkingsdeskundige [persoon A]
15.3.1.
De spraakvergelijkingsdeskundige [persoon A] (hierna: [persoon A] ) heeft in zijn rapport uiteengezet dat hij, ter verkrijging van vergelijkingsmateriaal, op 13 juni 2024 in het kantoor van [bedrijf A] audio-opnames heeft gemaakt van de stem van [opposant] , en dat [opposant] zich voor het maken van deze geluidsopnames heeft gelegitimeerd. Vervolgens heeft [persoon A] de door hem te onderzoeken passages van de door [geopposeerde] overgelegde geluidsopnames op de in het rapport beschreven wijze en met de in het rapport beschreven resultaten vergeleken met het op 13 juni 2024 vervaardigde vergelijkingsmateriaal.
[persoon A] is op basis daarvan in paragraaf 8 van zijn rapport tot de volgende conclusie gekomen:
“Na vergelijkend onderzoek, het herhaaldelijk vergelijken van de audio opnames gemaakt door [geopposeerde] (fragmenten aangeduid met de letter A) met de opnames gemaakt bij [bedrijf A] (fragmenten aangeduid met de letter B) lijken er veel overéénkomsten te zijn in de kenmerken/karakteristieken van de stem hoorbaar op de opnames gemaakt door [geopposeerde] en de opnames gemaakt bij [bedrijf A] .
Er zijn aanzienlijke overéénkomsten hoorbaar met betrekking tot taalgebruik, woordkeuze karakter van de stem, intonatie, manier en tempo van spreken, ritme, en het gebruik van het Brabants dialect. Voor het maken van de opnames bij [bedrijf A] op 13 juni is er gebruik gemaakt van een script.
Dit script is geschreven met daarin ‘inhoudelijke’ fragmenten uit de opnames gemaakt door [geopposeerde] .
Hierdoor is het mogelijk bepaalde woorden goed (A -B) met elkaar te vergelijken.
Hierbij is het wel belangrijk rekening te houden met het feit dat [opposant] door het lezen van script wat minder natuurlijk praat, er wordt meer voorgelezen.
Desalniettemin zijn er zoveel gelijkenissen dat het waarschijnlijk is dat het om dezelfde stem gaat. Er zijn eigenlijk nergens grote tegenstellingen of afwijkingen gevonden op basis waarvan je zou kunnen denken dat het niet om dezelfde stem gaat.
Bij het introducerend gesprek (fragment-1-B) wordt er niet gelezen van een script en is de intonatie meer natuurlijk, het is daarom belangrijk dit fragment met betrekking tot intonatie als leidraad te nemen.
Met betrekking tot bovengenoemde vragen 2 en 3 zou ik willen zeggen; alhoewel niet met volledige zekerheid en volledig objectief bewijsbaar lijkt het gezien de genoemde overéénkomsten waarschijnlijk dat de persoon in de door [geopposeerde] gemaakte opnames dezelfde persoon is als in de opnames gemaakt bij [bedrijf A] .”
15.3.2.
[opposant] heeft in zijn memorie na deskundigenbericht over de bovenstaande conclusie van [persoon A] uitsluitend het volgende opgemerkt:
“De kans mag dan wel groot zijn dat de stem op het door [geopposeerde] overgelegde geluidsfragment afkomstig is van dezelfde persoon als in de opnames, gemaakt bij [bedrijf A] , doch dit is niet voldoende om tot het bewijs te komen dat het daadwerkelijk de stem van [opposant] is in het betreffende door [geopposeerde] overgelegde geluidsfragment. De conclusie van dit deskundigenbericht kan niet gebruikt worden ten nadele van [opposant] .”
15.3.3.
[geopposeerde] heeft in haar memorie na deskundigenbericht gesteld, samengevat, dat door het rapport van [persoon A] volkomen duidelijk is geworden dat [opposant] te horen is in de door haar overgelegde geluidsopnames en dat [opposant] dus ook dit ten onrechte heeft betwist. Volgens [geopposeerde] geldt dit te meer als de conclusie van [persoon A] wordt bezien in samenhang met de conclusie van [persoon B] .
15.3.4.
Naar het oordeel van het hof heeft [opposant] – tegenover de conclusie uit het rapport van [persoon A] – onvoldoende betwist dat hij de persoon is die te horen is op de door [geopposeerde] overgelegde geluidsopnames. Uit onderdeel 6 van het rapport van [persoon A] , bezien in verband met de conclusie van het rapport, volgt dat [persoon A] geen aanwijzingen heeft gevonden voor manipulatie van de opname door “knip- en plakwerk”. [opposant] heeft verder niet gesteld en op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat [geopposeerde] deze geluidsopnames heeft kunnen laten maken met een andere spreker dan [opposant] , of door enige andere vorm van manipulatie. [persoon A] heeft in zijn rapport op inzichtelijke en gedetailleerde wijze beschreven welke overeenkomsten hij heeft gevonden tussen enerzijds de stem van [opposant] op het vergelijkingsmateriaal en anderzijds de mannenstem die te horen is in de te onderzoeken passages van de door [geopposeerde] overgelegde geluidsopnames. De deskundige heeft voorts geconcludeerd dat hij geen grote tegenstellingen of afwijkingen heeft gevonden op basis waarvan gedacht zou kunnen worden dat het niet om dezelfde stem gaat. De enkele reactie van [opposant] dat de kans dan wel groot mag zijn dat de stem op de door [geopposeerde] overgelegde geluidsopnames afkomstig is van [opposant] , maar dat dit geen absolute zekerheid oplevert, acht het hof bij deze stand van zaken een onvoldoende betwisting van de stelling van [geopposeerde] dat [opposant] te horen is op de geluidsopnames.
15.3.5.
Het hof acht hierbij ook van belang dat inmiddels op grond van het rapport van [persoon B] is komen vast te staan dat [opposant] de door [persoon B] onderzochte “Beleggingsovereenkomsten” en het “Verdelingsdocument erfgenamen” daadwerkelijk heeft ondertekend en dat hij het heeft doen voorkomen alsof hij deze documenten heeft ondertekend namens een rechtspersoon met de naam “ [bedrijf B] ”. In deze documenten staat – kort gezegd – dat [geopposeerde] de daarin genoemde bedragen heeft ingelegd in [bedrijf B] . [opposant] heeft gelet daarop onvoldoende betwist dat [geopposeerde] de door haar gestelde bedragen van in totaal € 50.000,-- aan [opposant] heeft overhandigd. De bedragen staan immers expliciet in de overeenkomsten van 1 maart 2019 (productie 4 bij de inleidende dagvaarding) en 5 november 2019 (productie 6 bij de inleidende dagvaarding), zeker indien die worden bezien in samenhang met de producties 2 en 3 bij de inleidende dagvaarding. De tekst van de door [geopposeerde] overgelegde geluidsopnames sluit hierbij aan. In die geluidsopnames, zoals geciteerd in productie E bij de antwoordakte van [geopposeerde] van 10 januari 2023, bevestigt [opposant] immers, kort gezegd, dat hij geldbedragen van [geopposeerde] heeft ontvangen, dat het haar geld is, dat [geopposeerde] vertrouwen moet hebben in [opposant] , dat [opposant] gaat regelen dat het geld terugkomt, dat [opposant] volgende week een formulier zal meenemen als [geopposeerde] het wil opzeggen, dat [geopposeerde] niet bang hoeft te zijn wat er met haar geld gebeurt, en dat [geopposeerde] de baas is over het geld en dat ze het er niet allemaal in hoeft te laten zitten. De inhoud van deze geluidsopnamen komt logisch over in het licht van het vaststaande feit dat [opposant] de overeenkomsten en het verdelingsdocument erfgenamen heeft ondertekend.
15.3.6.
Het hof neemt om bovenstaande redenen als vaststaand aan dat [opposant] te horen is op de door [persoon A] onderzochte geluidsopnames. [opposant] heeft hiertegen in zijn memorie na deskundigenberichten ook geen tegenbewijs aangeboden.
Gevolgen van de uitkomsten van de deskundigenberichten voor het geschil over de volgens [geopposeerde] aan [opposant] overhandigde geldbedragen.
15.4.
Naar het oordeel van het hof moet nu, gelet op de uitkomsten van de deskundigenberichten, als vaststaand worden aangenomen dat [opposant] onrechtmatig jegens [geopposeerde] heeft gehandeld door:
  • haar ertoe te bewegen de door haar gestelde bedragen van in totaal € 50.000,-- aan [opposant] te overhandigen ten behoeve van door [opposant] in het vooruitzicht gestelde rendabele beleggingen;
  • vervolgens het bedrag van € 50.000,-- niet aan [geopposeerde] te retourneren;
  • ten onrechte te betwisten dat hij dat bedrag heeft ontvangen en ten onrechte te betwisten dat hij de daarop betrekking hebbende documenten heeft ondertekend.
[opposant] heeft dit in het licht van de bevindingen van de deskundigen onvoldoende betwist en na de deskundigenberichten niet meer aangeboden om nog tegenbewijs te leveren. De stelling van [opposant] dat [geopposeerde] over een gering inkomen beschikt zodat onaannemelijk is dat zij over € 50.000,-- aan spaargeld beschikt, is onvoldoende voor een ander oordeel. De vordering van [geopposeerde] tot terugbetaling van het bedrag van € 50.000,-- is dus toewijsbaar.
Conclusie en afwikkeling
15.5.1.
Het hof heeft in het bovenstaande geoordeeld dat de vordering van [geopposeerde] tot terugbetaling van het bedrag van € 50.000,-- toewijsbaar is. Daarnaast heeft het hof in rov. 6.7.7 van het tussenarrest van 4 juli 2023 geoordeeld dat [opposant] aan [geopposeerde] € 5.000,-- moet vergoeden in verband met de auto van [geopposeerde] die [opposant] heeft meegenomen. In totaal is dus een hoofdsom van € 55.000,-- toewijsbaar. Dit brengt ook mee dat [opposant] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moet dragen.
15.5.2.
Het hof zal het verstekarrest van 5 juli 2022 daarom bekrachtigen voor zover het betreft:
  • de vernietiging van het verstekvonnis van 17 februari 2021;
  • de veroordeling van [opposant] om aan [geopposeerde] € 55.000,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2020;
  • de veroordeling van [opposant] in de proceskosten van het geding bij de rechtbank en van de verstekprocedure in hoger beroep.
15.5.3.
Het hof zal het verstekarrest van 5 juli 2022 uitsluitend vernietigen voor zover het betreft de vernietiging van de overeenkomsten die genoemd zijn in de dagvaarding in eerste aanleg en die volgens de tekst daarvan gesloten zijn tussen [geopposeerde] en [opposant] en/of [bedrijf C] en/of [bedrijf D] en/of [bedrijf B] , inzake het beleggen en/of investeren van gelden. Het is niet gebleken dat deze genoemde rechtspersonen daadwerkelijk bestaan en [geopposeerde] heeft in haar antwoordmemorie na tussenarrest van 26 september 2023 meegedeeld dat zij, als haar geldvordering van € 50.000,-- op grond van onrechtmatig handelen van [opposant] wordt toegewezen, geen belang meer heeft bij haar vordering tot vernietiging van de overgelegde overeenkomsten. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering tot vernietiging van de genoemde overeenkomsten afwijzen.
15.5.4.
Het hof zal [opposant] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van de verzetprocedure in hoger beroep, waaronder begrepen de proceskosten van het incident. De kosten van de verzetprocedure betreffen enerzijds de salariskosten aan de zijde van [geopposeerde] en anderzijds de kosten van de deskundigenberichten, die in debet zijn gesteld omdat beide partijen met een toevoeging procederen.
15.5.5.
Het hof zal de kosten van de verzetprocedure aan de zijde van [geopposeerde] vaststellen op:
  • Salaris advocaat € 7.745,50 (3,5 punten x tarief IV)
  • Nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 7.923,50
15.5.6.
Ten aanzien van de kosten van de deskundigenberichten zal het hof [opposant] veroordelen tot betaling aan de griffier van dit hof van de voorlopig in debet gestelde som van de schadeloosstelling en het loon van de deskundigen ten bedrage van € 2.828,38 ( [persoon B] ) en € 4.641,56 ( [persoon A] ), derhalve in totaal € 7.469,94, welke bedragen voorlopig uit ’s Rijks kas zijn voldaan. [opposant] moet dit bedrag voldoen aan de hand van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden.
15.5.7.
Uit het bovenstaande volgt de onderstaande uitspraak.

16.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door dit hof onder zaaknummer 200.299.229/01 tussen partijen gewezen
verstekarrest van 5 juli 2022 uitsluitend voor zover het betreft de vernietiging van de overeenkomsten die genoemd zijn in de dagvaarding in eerste aanleg en die volgens de tekst daarvan gesloten zijn tussen [geopposeerde] en [opposant] en/of [bedrijf C] en/of [bedrijf D] en/of [bedrijf B] , inzake het beleggen en/of investeren van gelden;
in zoverre opnieuw rechtdoende: wijst de vordering tot vernietiging van de genoemde overeenkomsten af;
bekrachtigt het genoemde verstekarrest van 5 juli 2022 voor het overige, dat wil zeggen voor zover het betreft:
  • de vernietiging van het verstekvonnis van 17 februari 2021;
  • de veroordeling van [opposant] om aan [geopposeerde] € 55.000,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2020;
  • de veroordeling van [opposant] in de proceskosten van het geding bij de rechtbank en van de verstekprocedure in hoger beroep;
veroordeelt [opposant] in de kosten van de verzetprocedure in hoger beroep (waaronder begrepen de proceskosten van het incident) aan de zijde van [geopposeerde] ten bedrage van € 7.923,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [opposant] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [opposant]
€ 92,-- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
veroordeelt [opposant] tot betaling aan de griffier van dit hof van de voorlopig in debet gestelde som van de schadeloosstelling en het loon van de deskundigen ten bedrage van in totaal € 7.469,94 (waarvan € 2.828,38 ter zake het rapport van [persoon B] en € 4.641,56 ter zake het rapport van [persoon A] ), welk bedrag dient te worden voldaan aan de hand van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
wijst het in de verzetprocedure in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, N.W.M. van den Heuvel en T.J. Dorhout Mees en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 december 2024.
griffier rolraadsheer