ECLI:NL:GHSHE:2024:41

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.329.542_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk ouderlijk gezag over minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over het gezamenlijk ouderlijk gezag van een minderjarige, geboren in 2015. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft altijd alleen het gezag over de minderjarige uitgeoefend. De man, verweerder in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om gezamenlijk gezag en erkenning van de minderjarige. De rechtbank heeft op 14 april 2023 beslist dat partijen gezamenlijk gezag over de minderjarige krijgen, wat de vrouw niet accepteert en daarom in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft op 11 januari 2024 de zaak behandeld en besloten dat er meer informatie nodig is om een verantwoorde beslissing te nemen. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om het lopende beschermingsonderzoek uit te breiden en advies uit te brengen over de mogelijkheden voor gezamenlijk ouderlijk gezag. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 11 april 2024, zodat het hof de resultaten van het onderzoek kan afwachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 januari 2024
Zaaknummer: 200.329.542/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/297824 / FA RK 21-4033
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.H.M. Nijsten,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats vader] (België),
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man
,
advocaat: mr. E.F.M. van Swaaij.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 14 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met een deel van het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen d.d. 12 juli 2023;
- een deel van het procesdossier in eerste aanleg, ingediend door de advocaat van de vrouw d.d. 15 juli 2023;
- het verweerschrift, ingekomen d.d. 29 augustus 2023;
- een V-formulier met producties, ingediend door de advocaat van de vrouw d.d. 6 december 2023;
- het overige deel van het procesdossier in eerste aanleg, ingediend door de advocaat van de vrouw d.d. 8 december 2023.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Nijsten;
-de man, bijgestaan door mr. Van Swaaij;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
[minderjarige] woont bij de vrouw. De vrouw heeft van rechtswege steeds alleen het gezag over [minderjarige] uitgeoefend, tot de datum van de hierna te noemen bestreden beschikking.
Tussen de man en [minderjarige] vindt vanaf het derde levensjaar van [minderjarige] contact plaats.
3.2.
De man heeft bij inleidend verzoekschrift d.d. 18 oktober 2021 aan de rechtbank verzocht, samengevat, aan hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [minderjarige] , partijen te belasten met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] en een zorgregeling dan wel omgangsregeling voor [minderjarige] met de man vast te stellen.
3.3.
Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 5 oktober 2022 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, aan de man vervangende toestemming verleend voor de erkenning van [minderjarige] en een voorlopige omgangsregeling bepaald.
Iedere verdere beslissing op de verzoeken van de man ter zake de omgangs-/zorgregeling en het gezag is aangehouden, in afwachting van een door de man over te leggen authentiek afschrift van de geboorteakte van [minderjarige] met de daaraan toegevoegde latere vermelding betreffende de erkenning van [minderjarige] door de man.
3.4.
De man heeft voornoemd afschrift van de geboorteakte van [minderjarige] met de akte van erkenning in eerste aanleg overgelegd. Daaruit blijkt dat de man [minderjarige] op 22 februari 2023 heeft erkend.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 14 april 2023 heeft de rechtbank:
- partijen belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] ;
- bepaald dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt bij de man zal verblijven:
- in de even weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen partijen nader te bepalen;
- bepaald dat de griffier een afschrift van die beschikking zal sturen aan de griffier van het centraal gezagsregister.
4.2.
De vrouw kan zich met de beslissing ter zake het gezag niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de beslissing over het gezag betreft en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de man om partijen te belasten met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] af te wijzen, dan wel, subsidiair, een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming te gelasten ter zake het ouderlijk gezag.
4.3.
De man voert verweer. Hij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
In geschil is het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Voor de standpunten van partijen verwijst het hof naar de processtukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
5.2.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over voorliggende gezagskwestie.
Het hof zal daarom – zoals reeds tijdens de mondelinge behandeling aan partijen en de raad kenbaar is gemaakt – de raad verzoeken om het reeds lopende beschermingsonderzoek met betrekking tot [minderjarige] uit te breiden en tevens te rapporteren en adviseren omtrent de navolgende vragen:
- welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] ?
- wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen weg te nemen?
- wat is het advies van de raad ten aanzien van het gezag?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in het kader van de voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
5.4.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak drie maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zijn na ontvangst van het rapport van de raad binnen twee weken in de gelegenheid hun schriftelijke reactie en hun wensen ten aanzien van het vervolg van de procedure aan het hof te sturen. Zo nodig bepaalt het hof daarna een tweede mondelinge behandeling.
5.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5.3 is overwogen en dit bij het reeds lopende beschermingsonderzoek te betrekken;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen, waarna partijen in de gelegenheid zijn om hierop binnen twee weken schriftelijk te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 11 april 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en A.M. Bossink en is op 11 januari 2024 door mr. A.M. Bossink uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.