ECLI:NL:GHSHE:2024:4112

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
200.343.175_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot terugverhuizing van minderjarige naar woonplaats vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vader om de moeder te bevelen met hun minderjarige kind terug te verhuizen naar de woonplaats van de vader. De vader was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Limburg, die op 9 april 2024 het verzoek van de vader had afgewezen. De vader stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden, maar het hof oordeelde dat de eerdere beslissing in kracht van gewijsde was gegaan en dat er geen nieuwe relevante informatie was gepresenteerd die de eerdere beslissing zou kunnen ondermijnen. Het hof concludeerde dat de moeder met de minderjarige in [plaats] mocht blijven wonen, zoals eerder was bepaald. De vader werd in de proceskosten veroordeeld, maar het hof compenseerde de kosten in hoger beroep, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 december 2024
Zaaknummer: 200.343.175/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/325783 / FA RK 23-4914
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Loonstein,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. S. Smeets.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) gekend.
In het kort
De vader is het er niet mee eens dat de rechtbank zijn verzoek om de moeder te bevelen om met de 3-jarige [minderjarige] terug te verhuizen naar [plaats] , heeft afgewezen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 9 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 juni 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en zijn verzoeken in eerste aanleg alsnog toe te wijzen (naar het hof begrijpt: de moeder te bevelen om terug te verhuizen naar [plaats] op straffe van een dwangsom) en de verzoeken van de moeder (naar het hof begrijpt: afwijzing van het verzoek van de vader en veroordeling van hem in de proceskosten) alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 september 2024, heeft de moeder verzocht de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen als zijnde ongegrond en/of ongemotiveerd en de vader te veroordelen in de proceskosten van de moeder – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – vermeerderd met het griffierecht en vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord. Namens de raad is mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] gehoord.
2.4.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 7 maart 2024;
  • het V-formulier van 5 november 2024 van de advocaat van de moeder met bijlagen (producties 15 en 16);
  • het V-formulier van 8 november 2024 van de advocaat van de vader met bijlagen (producties 4 t/m 31);
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder van 14 november 2024;
  • het V-formulier van de advocaat van de vader van 14 november 2024;
  • het V-formulier van 14 november 2024 van de advocaat van de moeder met bijlagen (producties 17 t/m 19);
  • de stukken van de advocaat van de vader, ingediend op 5 augustus 2024;
  • de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door de advocaat van de vader overgelegde pleitnota.
2.4.2.
De moeder had aanvankelijk bezwaar gemaakt tegen de stukken van de vader van 8 november 2024 (te laat ingediend en te omvangrijk), maar zij heeft dit bezwaar op de mondelinge behandeling niet gehandhaafd, zodat het hof deze stukken bij de beoordeling zal betrekken. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de raad niet beschikt over deze stukken. De raad heeft aan partijen gevraagd of zij ermee instemmen dat het raad het hof alsnog adviseert: de moeder kon hiermee instemmen, maar de vader maakte hier bezwaar tegen. De raad heeft daarom geen advies uitgebracht aan het hof.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. Sinds 21 juni 2021 oefenen partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Partijen hebben samengewoond in [plaats] . De moeder is in juni 2021 met [minderjarige] verhuisd naar [plaats] . Bij de beschikking van 16 november 2022 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald en aan haar vervangende toestemming verleend om met [minderjarige] in [plaats] te blijven wonen. Deze beslissing is door het hof bekrachtigd op 11 mei 2023.
Bij de rechtbank
3.3.1.
De vader heeft de rechtbank op 27 december 2023 verzocht de moeder te bevelen dat zij met [minderjarige] binnen acht weken na het ten deze te geven beschikking dient (terug) te verhuizen naar [plaats] , zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat de moeder de beschikking niet nakomt, met een maximum van € 50.000,-. De moeder heeft de rechtbank verzocht om dit af te wijzen en de vader te veroordelen in de proceskosten.
3.3.2.
Bij de bestreden beschikking, die voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft de rechtbank het verzoek van de vader afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van de moeder begroot op € 420,-.
Bij het hof
3.4.
De vader kan met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, voert hij – samengevat en voor zover relevant – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zouden zijn aangevoerd die een herbeoordeling van de eerder genomen beslissing zouden rechtvaardigen. Anders dan de rechtbank heeft aangegeven, heeft de vader zijn verzoek niet enkel en alleen gebaseerd op het feit dat de omgang is gestopt. De vader heeft zijn verzoek ook gebaseerd op het feit dat de rechtbank de beslissingen heeft genomen op basis van een onjuiste voorstelling van feiten en omstandigheden. De vader is in de voorgaande procedures weggezet als de agressor in de relatie tussen partijen en daarom was het gerechtvaardigd dat er een grote afstand tussen partijen werd gecreëerd, ook tussen de vader en [minderjarige] . Uit de stukken komt een heel ander beeld naar voren. Ook is de rechtbank er ten onrechte vanuit gegaan dat de moeder haar financiële medewerking zou verlenen aan de omgangsregeling en zij de vader tegemoet zou komen in zijn reiskosten. Dit weigert ze. De vader heeft sinds juli 2024 weer omgang met [minderjarige] . Het begon met één uur begeleid en werd opgebouwd naar zes uur onbegeleid. Nadat de vader onterecht werd beschuldigd van een incident (de vader zou hebben gezegd dat [minderjarige] lelijk is), is de omgangsregeling teruggebracht naar twee uur onder begeleiding. Omdat de omgang steeds op een andere dag is, heeft de vader zijn baan opgezegd. Hij heeft hier bewust voor gekozen, zodat hij altijd beschikbaar is voor [minderjarige] . De situatie verandert ook weer als [minderjarige] in januari 2025 de vierjarige leeftijd bereikt; dan gaat zij naar school en kan de vader haar niet meer doordeweeks zien. De vader houdt genoeg rekening met de moeder. Hij is boos en het wordt hem te veel. Hij heeft ook een leven. In hun relatie speelde de moeder toneel, maar nu laat zij haar ware gezicht zien. [minderjarige] wordt mishandeld in [plaats] . Recent is er nog een Veilig Thuis melding gedaan. Als de moeder met [minderjarige] in [plaats] blijft wonen, zal het alleen maar slechter gaan met [minderjarige] .
De rechtbank heeft de vader ten onrechte veroordeeld in de proceskosten. Hiervoor bestaat geen enkele reden.
3.5.
De moeder verweert zich. In haar verweerschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, luidt haar standpunt, kort samengevat, als volgt.
Er is geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden en ook niet van een onjuiste voorstelling van feiten en omstandigheden. De vader herhaalt telkens de in de eerdere procedure ingenomen standpunten en argumenten. Er is niets veranderd ten opzichte van de eerder genomen beslissing van 16 november 2022. Contact tussen de vader en [minderjarige] is in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] vindt de omgang leuk en de moeder werkt hieraan mee. Zij is al meerdere keren met [minderjarige] vanuit [plaats] met het openbaar vervoer naar [plaats] of [plaats] gegaan om de omgang te faciliteren. De moeder was bereid om een bijdrage te leveren aan de reiskosten van de vader, maar de vader is nog nooit naar [plaats] gekomen om [minderjarige] te zien. Uit de stukken blijkt dat de vader de agressor is. Hij blijft de moeder vervelende berichten sturen. Het was voorzienbaar voor de rechtbank dat [minderjarige] naar school gaat als ze vier jaar wordt. Dit is destijds meegewogen in de beoordeling.
De rechtbank heeft terecht de vader veroordeeld in de proceskosten. Het was niet noodzakelijk om een nieuwe procedure te starten. Er liggen zowel van de rechtbank als het hof uitspraken die simpelweg door de vader worden genegeerd.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Het hof gaat ervan uit dat de vader een beroep doet op artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) dat voorziet in een geschillenregeling voor ouders die gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun kind. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.6.2.
De rechtbank heeft op 16 november 2022 toestemming verleend aan de moeder om met [minderjarige] te mogen verhuizen naar [plaats] . Het hof heeft deze beslissing bekrachtigd op 11 mei 2023. Hiertegen is geen cassatie ingesteld. De beslissing dat de moeder naar [plaats] mocht verhuizen is hiermee in kracht van gewijsde is gegaan. Dit betekent dat met ingang van 11 mei 2023 in rechte vast is komen te staan dat de moeder met [minderjarige] in [plaats] mag wonen. In beginsel is er vanwege het gesloten systeem van rechtsmiddelen dan geen ruimte om opnieuw over deze kwestie te oordelen en bestaat geen hernieuwde toegang tot de rechter. In een geval als dit kan dat echter wel als bij het nemen van deze eerdere beslissing is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens of er sprake is van nadien gewijzigde omstandigheden. Alleen onder die voorwaarden bestaat hernieuwde toegang tot de rechter.
3.6.3.
De vader dient dus feiten en omstandigheden aan te voeren – die gelegen zijn na 11 mei 2023 – waaruit blijkt dat een nieuwe beoordeling gerechtvaardigd is en die erop wijzen dat het noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] dat zij terugkeert naar [plaats] . Op de mondelinge behandeling heeft de vader benadrukt dat de situatie anders is gebleken dan waar de rechter eerder vanuit is gegaan en hij voert daartoe de volgende twee redenen aan:
I. De moeder zou niet meewerken aan de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] , omdat zij de regeling niet nakomt en omdat zij weigert om de vader financieel tegemoet te komen in zijn reiskosten die hij maakt ten behoeve van de regeling.
Het hof volgt de vader hier niet in. Het hof heeft bij tussenbeschikking van 8 mei 2024 partijen verwezen naar een BOR III traject bij [instantie] in [plaats] . Vervolgens is de fysieke omgang tussen de vader en [minderjarige] vanaf juli 2024 tot stand gekomen en deze situatie is nog steeds actueel. De moeder houdt [minderjarige] niet weg bij vader en maakt zelf reiskosten om ervoor zorg te dragen dat [minderjarige] haar vader kan zien. De moeder reist vanuit [plaats] naar [plaats] of [plaats] en faciliteert de omgang. Dat de moeder hieraan, op welke manier dan ook, niet zou meewerken, is niet gebleken. Integendeel, de berichtgeving van [instantie] geeft een eenduidig en consequent beeld dat de moeder dit wel doet. [instantie] schrijft in het meest recente e-mailbericht van 13 november 2024 dat de moeder zich wel aan alle afspraken houdt en dat [instantie] een moeder ziet die zich keer op keer inzet om het contact tussen de vader en [minderjarige] mogelijk te maken. De moeder heeft zorgen over de wijze waarop de vader invulling geeft aan de contactmomenten met [minderjarige] , maar dat is iets anders dan niet meewerken. Dat de omgang recent is teruggebracht in uren waarbij de begeleiding opnieuw verplicht is gesteld, doet niets af aan de feitelijke situatie dat er wel degelijk omgang is tussen de vader en [minderjarige] en dat de moeder daar volledig aan meewerkt, ook al is de huidige regeling niet naar de wens van de vader.
II. De vader zou ten onrechte weggezet zijn als agressor.
Het hof volgt de vader hier ook niet in. Het hof heeft in de beschikking van 11 mei 2023 overwogen dat zich tijdens de relatie van partijen onderlinge spanningen en ruzies hebben voorgedaan, ook in aanwezigheid van [minderjarige] , hetgeen ook door partijen niet betwist wordt, maar nergens in deze beschikking wordt de vader als agressor neergezet. De vader is ook niet in de bestreden beschikking van 9 april 2024 neergezet als agressor; de rechtbank is niet aan een inhoudelijke beoordeling toegekomen. Voorts is het hof van oordeel dat het standpunt van de vader dat de bestreden beslissing is gebaseerd op een onjuiste voorstelling van feiten en omstandigheden niet maakt dat een nieuwe beoordeling gerechtvaardigd is. Dat de vader een andere visie heeft op de waardering van bepaalde feiten en omstandigheden en de gevolgen die de rechter daaraan in de bestreden beslissing heeft verbonden, maakt niet dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
3.6.4.
Het hof ziet in de overige recente ontwikkelingen – plaatsgevonden na 11 mei 2023 – geen aanknopingspunten die nopen tot een heroverweging of het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat ze terugkeert naar [plaats] . Dat [minderjarige] op enig moment vier jaar oud zou worden en vanaf die datum naar school gaat, was voorzienbaar voor de rechter. De melding van Veilig Thuis is weliswaar een nieuwe omstandigheid, maar daar staat tegenover dat het een anonieme melding betrof en uit de stukken blijkt dat Veilig Thuis de zorgen niet heeft kunnen bevestigen (brief van Veilig Thuis van 23 juli 2024 bij productie 4 van de vader).
3.6.5.
Op grond van het vorenstaande is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat de vader er niet is geslaagd om aan te tonen dat hem een nieuwe gang tot de rechter toekomt. Het hof ziet in het door de vader aangevoerde geen aanleiding om te oordelen dat de vorige beslissingen zijn gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens of er sprake is van nadien gewijzigde omstandigheden. Het hof komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling. Dit betekent dat het hof het verzoek van de vader in hoger beroep zal afwijzen.
Proceskosten
3.7.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht de vader in de proceskosten heeft veroordeeld. De vader heeft in eerste aanleg niets nieuws aangevoerd en zijn proceshouding gaf voldoende aanleiding om hem te voordelen in de proceskosten van de vrouw. Bovendien zat er tussen de beslissing van het hof (11 mei 2023) en zijn verzoek aan de rechtbank (27 december 2023) maar een korte periode, en de vader heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die zich in die periode hebben voorgedaan. In deze procedure bij het hof ligt dit anders. Dit komt omdat de vader in hoger beroep – in tegenstelling tot de procedure bij de rechtbank – wel recente informatie heeft overlegd die het hof bij de beoordeling heeft kunnen betrekken en die het hof met partijen op de mondelinge behandeling heeft kunnen bespreken. Dit maakt de procedure van de vader in hoger beroep, anders dan in eerste aanleg, niet nodeloos. Het hof zal daarom de proceskosten in hoger beroep compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin, E.M.D.M. van der Linden en is op 19 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.