ECLI:NL:GHSHE:2024:4174

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
K23/200434
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beklag ex artikel 12 Sv inzake niet vervolgen van beklaagde voor poging zware mishandeling, eenvoudige mishandeling, bedreiging en huisvredebreuk

Op 8 april 2024 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster, bijgestaan door haar advocaat, een beklag indiende tegen de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen voor poging zware mishandeling, eenvoudige mishandeling, bedreiging en huisvredebreuk. Klaagster had op 26 augustus 2022 aangifte gedaan van deze feiten, die zich op 28 juli 2022 zouden hebben voorgedaan. De officier van justitie besloot op 12 oktober 2023 om niet tot vervolging over te gaan, omdat er sprake zou zijn van een gering feit. Klaagster was het hier niet mee eens en diende op 24 oktober 2023 een beklag in bij het hof.

Tijdens de behandeling van het klaagschrift op 12 maart 2024 heeft klaagster haar psychische klachten naar voren gebracht en aangegeven dat zij een gevoel van erkenning en rechtvaardigheid wenst door de vervolging van beklaagde. De advocaat van klaagster voerde aan dat er voldoende aanwijzingen zijn voor vervolging en dat het niet vervolgen van beklaagde het leed van klaagster miskent. De advocaat-generaal adviseerde het hof om het beklag af te wijzen.

Het hof overwoog dat voor een gegrondverklaring van het beklag voldoende bewijs aanwezig moet zijn en dat ook de opportune vervolging van belang is. Het hof concludeerde dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor de strafbare feiten van poging doodslag, zware mishandeling en bedreiging, en dat de huisvredebreuk niet vaststond. Het hof wees het beklag af, maar erkende dat er mogelijk voldoende aanwijzingen waren voor mishandeling. Echter, het hof oordeelde dat vervolging niet opportuun was gezien het tijdsverloop en de beëindiging van de onveilige situatie tussen klaagster en beklaagde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Klachtnummer: K23/200434
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 april 2024 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klaagster] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: klaagster,
bijgestaan door mr. [advocaat] , advocaat te Bodegraven,
over de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Limburg tot het niet vervolgen van:

[beklaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: beklaagde.

De feitelijke gang van zaken.

Op 26 augustus 2022 heeft klaagster tegen beklaagde aangifte gedaan van poging zware mishandeling, eenvoudige mishandeling, bedreiging en huisvredebreuk, gepleegd op donderdag 28 juli 2022 te Kessel.
Bij brief van 12 oktober 2023 is namens de officier van justitie aan klaagster medegedeeld dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er sprake is van een gering feit.
Hierop heeft klaagster bij brief van 24 oktober 2023 bij het hof beklag gedaan als bedoeld in artikel 12 Sv, ingekomen ter griffie van het hof op 24 oktober 2023, met het verzoek de vervolging van beklaagde te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 26 januari 2024 onder toezending van het ambtsbericht aan de hoofdadvocaat-generaal van 9 januari 2024 met bijlagen, het hof geadviseerd het beklag af te wijzen.
Op 12 maart 2024 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar advocaat, mr. [advocaat] .

De beoordeling.

I Het beklag
De klacht richt zich tegen de beslissing op bezwaar van de officier van justitie van 12 oktober 2023 om beklaagde niet te vervolgen. Klaagster kan zich niet vinden in de beslissing van de officier van justitie om de zaak te seponeren. Klaagster kan zich niet verenigen met het standpunt van de officier van justitie dat er te weinig bewijs is voor de poging doodslag c.q. zware mishandeling, bedreiging en huisvredebreuk en klaagster kan zich evenmin verenigen met het standpunt dat de vervolging ter zake van mishandeling niet opportuun is.
Namens klaagster is verzocht te bevelen dat alsnog tot vervolging van beklaagde wordt overgegaan.
II Het hof heeft kennisgenomen van stukken in het dossier, waaronder in het bijzonder de stukken die feiten en omstandigheden bevatten die van belang zijn voor de beoordeling van het beklag, te weten:
Een proces-verbaal van politie eenheid Limburg, inhoudende de aangifte van klaagster d.d. 26 augustus 2022;
Een proces-verbaal van politie eenheid Limburg,, inhoudende het verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 1 december 2022;
Een proces-verbaal van politie eenheid Limburg, inhoudende het verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 2 december 2022;
Een proces-verbaal van bevindingen van politie eenheid Limburg, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] d.d. 6 oktober 2022;
Een proces-verbaal van politie eenheid Limburg, inhoudende het verhoor van beklaagde als verdachte d.d. 14 december 2022;
Een gespreksverslag d.d. 1 november 2022 tussen beklaagde en de heer [naam 1] , afdelingshoofd D Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost, en mevrouw [naam 2] , plaatsvervangend vestigingsdirecteur;
Het schriftelijk verslag OM-hoorgesprek d.d. 12 oktober 2023.
Klaagster heeft in haar aangifte verklaard dat zij met beklaagde in de auto zat, waarna beklaagde na een woordenwisseling hard en roekeloos begon te rijden. Klaagster voelde zich ziek worden en gaf aan dat beklaagde moest stoppen. Op een gegeven moment stopte beklaagde met rijden en klaagster is toen snel uit de auto gestapt. Beklaagde werd boos en bleef naast klaagster rijden. Klaagster hoorde hem schreeuwen “Als ik je niet kan krijgen, krijgt niemand je. Ik maak je dood.” Beklaagde reed in eerste instantie weg, maar klaagster zag dat beklaagde zich omdraaide en het fietspad, waar klaagster liep, kwam opgereden. Volgens klaagster reed beklaagde met grote snelheid recht op haar af. Later zette beklaagde de auto op het fietspad en kwam hij de auto uitgelopen en greep de klaagster bij haar bovenarmen en sleepte haar richting de auto. Vervolgens stopte een busje waar twee mannen inzaten, die klaagster hebben aangeboden om haar naar huis te brengen. Beklaagde heeft volgens klaagster toen gezegd. “Als je bij deze mannen in de auto stapt, maak ik je kapot en als ik je niet krijg, krijgt niemand je.” De mannen in het busje hadden aangegeven dat zij hadden gezien dat klaagster werd geslagen door beklaagde. Klaagster kon zich dit zelf niet meer herinneren, maar haar armen waren bont en blauw en haar gezicht deed pijn. Toen klaagster thuis kwam, zat de beklaagde op de bank. Klaagster heeft beklaagde gesommeerd om de sleutel in te leveren, waarna beklaagde hier gehoor aan gaf en is vertrokken.
III Het onderzoek in raadkamer
In raadkamer is door en namens klaagster overeenkomstig de inhoud van het klaagschrift het woord gevoerd. Klaagster heeft naar voren gebracht dat zij sinds het incident veel psychische klachten ervaart. Klaagster wenst met de vervolging van beklaagde een gevoel van erkenning en rechtvaardigheid te bewerkstelligen. Voorts heeft klaagster naar voren gebracht dat zij het gevoel heeft dat de politie niet alles uit de kast heeft getrokken om bewijs te verzamelen
De advocaat van klaagster heeft naar voren gebracht dat wel voldoende aanwijzingen zijn voor de vervolging van beklaagde ter zake van poging doodslag c.q. zware mishandeling, mishandeling, bedreiging en huisvredebreuk. Indien het hof van oordeel is dat er op dit moment onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn, dient opdracht te worden gegeven om de beklaagde nogmaals te horen, aldus de advocaat van klaagster. Voorts stelt de advocaat van klaagster dat de vervolging van beklaagde ook opportuun is. Het niet vervolgen van beklaagde miskent het leed van klaagster.
De advocaat-generaal is gebleven bij de inhoud van het schriftelijk verslag.
Het hof heeft de datum van de uitspraak bepaald op 8 april 2024.
IV Het oordeel van het hof
Om te kunnen komen tot de gegrondverklaring van een klacht moet het hof allereerst van oordeel zijn dat er op grond van de voorhanden stukken voldoende bewijs aanwezig is of dat door middel van nader onderzoek voldoende bewijs kan worden vergaard op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen.
Vervolgens dient de vraag zich aan of vervolging ook opportuun is. Bij de beantwoording van die vraag moeten behalve de belangen van klaagster ook andere belangen, waaronder het algemeen belang en het belang van beklaagde, worden meegewogen. Dat betekent dat niet in alle gevallen waarin voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn of mogelijk zou kunnen worden vergaard, besloten wordt om de zaak aan de strafrechter voor te leggen.
Aan de hand van dit toetsingskader overweegt het hof als volgt.
Het hof overweegt voor zover de klacht ziet op de gestelde poging doodslag c.q. zware mishandeling, bedreiging en huisvredebreuk het volgende.
Het hof acht, gelet op de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, onvoldoende aanwijzingen van voornoemde strafbare feiten aanwezig om de vervolging van beklaagde te bevelen. Ten aanzien van de poging doodslag c.q. zware mishandeling en de bedreiging zijn er naast de aangifte geen andere aanwijzingen die duiden op strafrechtelijk handelen van beklaagde. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren. Ten aanzien van de huisvredebreuk staat de wederrechtelijkheid van de gedraging van beklaagde niet vast.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag ter zake de gestelde poging doodslag c.q. zware mishandeling, bedreiging en huisvredebreuk te worden afgewezen.
Het hof overweegt voor zover de klacht ziet op de gestelde mishandeling het volgende.
Het hof stelt voorop dat op grond van de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden sprake lijkt te zijn van voldoende aanwijzingen die zouden kunnen leiden tot een succesvolle vervolging. In zoverre zou toewijzing van het beklag in de rede kunnen liggen.
Alles afwegende, acht het hof vervolging van beklaagde in de onderhavige zaak echter niet opportuun. Het hof heeft daarbij met name rekening gehouden met het tijdsverloop (klaagster en beklaagde hebben 1,5 jaar geen contact meer) en het feit dat klaagster en beklaagde niet meer bij dezelfde werkgever werken, waardoor een einde is gekomen aan de onveilige conflictsituatie. Het is niet opportuun om de beklaagde alleen ten aanzien van de mishandeling te vervolgen.

De beslissing.

Het hof wijst het beklag af.

Deze beschikking is gegeven door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. S. Brinkhoff en mr. CH.N.G.M. Starmans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Jutte, griffier,
op 8 april 2024
en is door de voorzitter en de griffier ondertekend.