ECLI:NL:GHSHE:2024:4197

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
20-001621-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. M. Koevoets
  • mr. W.E.C.A. Valkenburg
  • mr. S.C. van Duijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake feitelijke aanranding van de eerbaarheid en diefstal door meerderjarige verdachten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2002, was eerder veroordeeld tot 30 dagen jeugddetentie, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid gepleegd door twee of meer verenigde personen en diefstal. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 en een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in stand gehouden, maar de opgelegde straf opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het gezamenlijk aanranden van het slachtoffer, wat een ernstige schending van de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer met zich meebracht. Het hof heeft de omstandigheden van de zaak, de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. Uiteindelijk heeft het hof de strafmaat aangepast en een werkstraf van 70 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001621-24
Uitspraak : 6 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 17 juni 2024, in de strafzaak met parketnummer 02-054339-22 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2002,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ (
feit 1) en diefstal (
feit 2) veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar alsmede een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling van de gronden waarop het berust en met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof zal in zoverre opnieuw recht doen.
Gelet op het andersluidende oordeel van het hof ten aanzien van de opgelegde straf, zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Aanvulling bewijsmiddelen
Het hof is van oordeel dat de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde aanvulling behoeven met het navolgende. Naast de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op het vonnis van medeverdachte [medeverdachte] (
parketnummer 02-275572-21), welke als bijlage aan dit arrest is gehecht.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) aanranden van aangeefster. De verdachte heeft hiermee een uiterst beangstigende situatie gecreëerd voor aangeefster, waarbij hij de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van aangeefster heeft geschonden. Hij heeft zich ten tijde van het plegen van het strafbare feit totaal niet bekommerd om de gevoelens van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van delicten als deze nog lange tijd last kunnen hebben van de psychische gevolgen daarvan. Aanranding is bovendien een delict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengt bij de samenleving in het algemeen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 oktober 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Daarnaast heeft het hof kennis genomen van de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming van 13 juni 2023 en 17 mei 2024. Uit het meest recente rapport blijkt dat verdachte niet mee heeft willen werken aan dit onderzoek, zodat er geen zicht is op de noodzaak van eventuele begeleiding, eventuele doelen of bijzondere voorwaarden. De Raad adviseert een taakstraf in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met algemene voorwaarden op te leggen. Tot slot heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende acht het hof, oplegging van een werkstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van deze voorwaardelijke jeugddetentie wordt enerzijds en met name de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 246, 248 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. M. Koevoets, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. S.C. van Duijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 6 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
BIJLAGE
VONNIS
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/275572-21
vonnis van de meervoudige kamer van 17 juni 2024
in de strafzaak tegen
[medeverdachte] ,geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2000,
wonende te [adres 2] ,
raadsvrouw: mr. [advocaat] , advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen , en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 15 september 2019 samen met drie anderen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft aangerand (feit 1) en met deze andere personen [slachtoffer] op straat heeft beroofd (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1 ten laste gelegde aanranding wel wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de verklaringen van [slachtoffer] , de aangifte die de vader van [slachtoffer] namens haar heeft gedaan en het aangetroffen DNA van verdachte op het lichaam van [slachtoffer] . De verklaring van [slachtoffer] is betrouwbaar en consistent en de DNA sporen passen bij haar verhaal. Ook de dwang acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie rekwireert tot vrijspraak van feit 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat voor feit 1 vrijspraak dient te volgen. Verdachte erkent dat hij [slachtoffer] bij de borsten heeft aangeraakt, maar dit was bij [slachtoffer] uit vrije wil. De verklaring van [slachtoffer] is op diverse punten discutabel. De dwang kan niet bewezen worden. De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij op 15 september 2019 seksuele handelingen bij [slachtoffer] heeft verricht, maar dat zij dit zelf wilde. Volgens verdachte was het [slachtoffer] zelf die haar kleding heeft uitgetrokken en met een ontbloot bovenlichaam voor de jongens stond. Ter zitting heeft verdachte hieraan toegevoegd dat het de bedoeling was dat [slachtoffer] meerdere jongens zou pijpen en neuken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in eerste instantie bij de politie aangaf van niets te weten en ook niets te willen verklaren. Verdachte heeft hij pas na de confrontatie van de DNA-sporen verklaard dat hij inderdaad handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd. Dit doet afbreuk aan zijn verklaring en maakt zijn verklaring onbetrouwbaar voor zover die verklaring afwijkt van de overige onderzoeksbevindingen.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
heeft direct dezelfde middag van het incident, op 15 september 2019, tegen een politieagent verteld dat zij is belaagd door vier Marokkaanse jongens. Een van de jongens was verdachte. Vervolgens heeft er die dag een informatief gesprek plaatsgevonden, waarin [slachtoffer] heeft aangegeven dat de jongens tegen haar wil haar T-shirt omhoog trokken, haar broek wilde openmaken, aan haar bh zaten en die naar beneden trokken. Verdachte heeft aan haar linkerborst gelikt. Daarna is zij op 7 oktober 2019 verhoord. Zij heeft daar een gedetailleerde verklaring afgelegd over de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden. [slachtoffer] heeft onder meer het volgende verklaard. Vier jongens hebben haar bij haar borsten vastgepakt en een van de jongens heeft haar ook in haar borsten geknepen. Verdachte heeft haar bh naar beneden getrokken, vervolgens aan haar linkerborst gelikt en heeft haar in haar billen geknepen. Medeverdachte [verdachte] heeft zijn broek naar beneden gedaan en probeerde de hand van [slachtoffer] naar zijn piemel te krijgen. Verdachte heeft ook geprobeerd om haar broeksknoop te openen, maar [slachtoffer] gaf aan op dat moment ongesteld te zijn. De jongens zijn vervolgens gestopt.
[slachtoffer] heeft dus zowel tegen een politieagent, tijdens het informatieve gesprek en tijdens het verhoor consistent en gedetailleerd verklaard over het gebeurde. Daarnaast vindt de verklaring van [slachtoffer] op meerdere punten bevestiging in de verklaring van de verdachte, namelijk dat hij samen met drie andere jongens met [slachtoffer] bij de sportvelden bij [locatie] was, dat hij aan haar borsten heeft gezeten, aan haar borsten heeft gelikt en in haar billen heeft geknepen en dat de jongens uit waren op verdergaande seksuele handelingen, zoals pijpen en neuken. Ook vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in het DNA van de verdachte dat op de linker tepel en op de buik bij de navel/broeksband van [slachtoffer] is aangetroffen. Dit ondersteunt de verklaring van [slachtoffer] over de handelingen die verdachte heeft gepleegd, namelijk het likken van de tepel en het trachten de broeksknoop te openen. Van medeverdachte [verdachte] is ook DNA in de omgeving van de tepel van [slachtoffer] aangetroffen.
Nu de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar acht en deze voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, gaat de rechtbank voor het bewijs van het ten laste gelegde dan ook van deze verklaring uit.
Dwang
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of er sprake is geweest van de voor een bewezenverklaring van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht vereiste dwang. Uit het bestanddeel ‘dwingen’ volgt het vereiste dat het (voorwaardelijk) opzet mede omvat het tegen de wil van het slachtoffer doen ondergaan van de ontuchtige handeling. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij tegen haar wil de ontuchtige handelingen heeft moeten dulden. Zij heeft geprobeerd de jongens van zich af te duwen en van zich af te slaan. Ook heeft ze “nee” en “stop” gezegd en geroepen dat de jongens van haar af moesten blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en de drie andere jongens door hun numerieke overwicht een situatie doen ontstaan waarin [slachtoffer] zich niet aan de ontuchtige handelingen kon onttrekken en waarin zij dus werd gedwongen deze te ondergaan. [slachtoffer] heeft duidelijke signalen afgegeven dat zij deze handelingen niet wilde ondergaan en deze signalen moet verdachte ook zijn opgevallen. Het feit dat haar tas tijdens deze handelingen op zo’n wijze is gevallen dat er spullen uitvielen sterkt de rechtbank in deze overtuiging. Door toch de ontuchtige handelingen te plegen, kan het niet anders dan dat zin opzet ook was gericht op het [slachtoffer] tegen haar wil doen ondergaan van deze handelingen.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich aldus samen met anderen schuldig gemaakt aan het dwingen van [slachtoffer] , door een andere feitelijkheid, om ontuchtige handelingen te dulden.
Feit 2:
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de tenlastegelegde diefstal met geweld. Om die reden dient vrijspraak te volgen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 15 september 2019 te Bergen op Zoom , tezamen en in vereniging met anderen, door een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen bestaande uit het betasten van en knijpen in de borsten van die [slachtoffer] en het knijpen in en slaan op de billen van die [slachtoffer] en het likken van de van de borsten van die [slachtoffer] en bestaande
dieandere feitelijkheid uit het onverhoeds benaderen van die [slachtoffer] en het omsingelen/in het nauw drijven van die [slachtoffer] en het trekken aan en losmaken van en trachten los te maken van enige kleding van die [slachtoffer] en het met ontbloot geslachtsdeel voor die [slachtoffer] te gaan staan en het die [slachtoffer] toevoegen van de woorden 'Doe je broek uit' en 'Ga me pijpen'.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komen, acht de verdediging een taakstraf van tussen de zestig en tachtig uren passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De destijds negentienjarige verdachte heeft samen met drie andere jongens een dertienjarig meisje aangerand. Hij heeft haar gebeld en gevraagd om naar buiten te komen. Achter een gebouw bij een sportpark is bij het slachtoffer aan haar borsten gezeten, aan haar borsten gelikt en in haar billen geknepen. Hiermee heeft hij op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft niet stil gestaan bij de gevolgen voor het slachtoffer en heeft alleen aan zijn eigen behoeften gedacht. Dergelijke feiten kunnen voor minderjarigen zeer ernstige gevolgen hebben die zij nog lange tijd met zich dragen.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder en evenmin na de ten laste gelegde periode voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 22 mei 2024 en een brief van de reclassering van 15 juni 2023, waaruit blijkt dat het meermaals niet is gelukt om met verdachte in contact te komen. Er zijn in 2023 en 2024 totaal vier brieven uitgegaan naar verdachte, waarop hij niet heeft gereageerd. Ook zou de vraag zijn uitgezet naar de raadsvrouw van verdachte om contact met de reclassering op te nemen, zonder resultaat.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de nog jeugdige leeftijd van verdachte toen hij het feit pleegde. Hij was namelijk nog maar negentien jaar oud. Dit zal de rechtbank in strafverminderende zin meewegen. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte tijdens de zitting op geen enkel moment enige verantwoordelijkheid heeft genomen over de door hem gepleegde ontuchtige handelingen. Integendeel, verdachte heeft de schuld volledig bij het slachtoffer gelegd en zich respectloos over haar uitgelaten.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak of de invloed van de verdediging op het procesverloop. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 14 juni 2021, de datum waarop verdachte is aangehouden. De zaak is op verzoek van de verdediging op 18 juli 2023 aangehouden in verband met het (alsnog) laten opstellen van een reclasseringsrapport. Verdachte is vervolgens opnieuw niet in contact gekomen met de reclassering. De tijd vanaf 1 augustus 2023 – de datum dat aanvankelijk einduitspraak zou zijn gedaan – komt voor rekening van de verdachte. Er is daarom sprake van een zeer geringe overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank volstaat met een constatering daarvan.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf op zijn plaats. Tegelijkertijd houdt de rechtbank in strafverminderde zin rekening mee – hoewel er slechts sprake is van een geringe overschrijding van de redelijk termijn – dat sprake is van een zeer aanzienlijk tijdsverloop van bijna vijf jaar na het incident.
Alles afwegende legt de rechtbank op een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uur, bij niet uitvoeren te vervangen door 90 dagen vervangende hechtenis.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 246 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. van Beelen, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 juni 2024.
De voorzitter, de oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 15 september 2019 te Bergen op Zoom , tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of een andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handelingen bestaande uit het betasten van en/of knijpen in de borst(en) van die
[slachtoffer] en/of het betasten van en/of knijpen in en/of slaan op de billen van die [slachtoffer]
en/of het zoenen en/of likken van de/één van de borst(en) van die [slachtoffer] en/of het
zoenen en/of likken van de buik van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of een
andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit het
onverhoeds benaderen van die [slachtoffer] en/of het omsingelen/in het nauw drijven van
die [slachtoffer] en/of het trekken aan en/of losmaken van en/of trachten los te maken van
enige kleding van die [slachtoffer] en/of het met ontbloot geslachtsdeel/penis voor die,
althans in de aanwezigheid van, die [slachtoffer] te gaan staan en/of het die [slachtoffer]
toevoegen van de woorden 'Doe je broek uit' en/of 'Ga me pijpen', althans woorden
van gelijke aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 15 september 2019 te Bergen op Zoom
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een gsm en/of earpods, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele
aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door het
onverhoeds benaderen van die [slachtoffer] en/of het omsingelen/in het nauw drijven van
die [slachtoffer] en/of het betasten van de/een borst(en) en/of billen van die [slachtoffer] en/of
het trekken aan en/of losmaken van en/of trachten los te maken van en/of voelen
in/doorzoeken van (een) zak(ken) van enige kleding van die [slachtoffer] .
Bijlage II
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie onderzoek Kaketoe met nummer PL2000-2019221683 /ZBRBCI9125, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 162.
Ten aanzien van feit 1:
1. Het proces-verbaal aangifte door [aangever] namens zijn minderjarige dochter [slachtoffer] , opgenomen op dossierpagina 6 e.v. van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal, inhoudende:
Feit: aanranding
Plaats delict: Bergen op Zoom
Pleegdatum/tijd: tussen 15 september 2019 om 15:45 uur en 15 september 2019 om 17:00 uur
V namens wie kom je aangifte doen?
A namens mijn dochter [slachtoffer]
V: Wat weetje over waar het plaats zou hebben gevonden?
A: Op sportpark [locatie] in Bergen op Zoom
V wat weet u daarvan wat [slachtoffer] is overkomen?
A ja ik weet, ze is gebeld door één van die gastjes daar is ze naartoe gegaan en daar hebben ze haar op staan wachten zeg maar bij het hockeyveld en daar hebben ze aan haar gezeten. Ze hebben aan haar borsten lopen likken .
2. Het proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer] , opgenomen op dossierpagina 18 e.v. van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal, inhoudende:
V: Wil je nog eens vertellen wat de aanleiding was datje naar [locatie] bent gegaan? A: Ik werd gebeld door [medeverdachte] . Hij wilde dat ik kwam.
V: Wie zag je daar als eerste?
A: [medeverdachte] . Toen zag ik ook die drie anderen, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] wiens achternaam ik niet ken en [verdachte] . Ik liep gewoon door. [medeverdachte] liep achter mij en ze kwamen toen achter mij aangelopen. Ik ben met [medeverdachte] ergens naartoe gelopen achter een gebouw en toen kwamen die drie er ook aan.
V: Wat zeiden ze tegen jou?
A: "Doe je broek uit" en "ga me pijpen" en dat soort seksuele dingen.
V: Wat heb jij toen gedaan?
A: Ik heb eigenlijk geprobeerd ze van me af te duwen en nee gezegd, maar dat lukte niet. Ze pakten me vast aan mijn borsten, met 4 man.... ik kan wel iets maar vier is teveel. Gillen lukte niet omdat ik dichtklapte. In het begin zei ik wel "stop".
V: Hoe reageerden ze op jou?
A: Ze zijn gewoon doorgegaan.
V: Welke seksuele handelingen zijn er gepleegd en door wie?
A: [medeverdachte] heeft mijn bh naar beneden getrokken en mijn borsten gelikt en in mijn kont geknepen. [verdachte] deed zijn broek naar beneden en probeerde mijn hand daar te krijgen, naar zijn piemel. [verdachte] stond met zijn broek en onderbroek tot op zijn knieën ongeveer. Maar het lukte mij wel om mijn hand weg te trekken. Ik heb zijn piemel niet aangeraakt. Ik weet wel dat zijn piemel hard was. [medeverdachte 2] sloeg ook op mijn kont en maakte de haakjes van mijn bh los. [medeverdachte 3] kneep ook in mijn borsten.
V: Hoe weet je dat?
A: Omdat ik het zag en voelde dat hij in mijn borsten kneep.
V: Wat deed jij?
A: Ik probeerde ze weg te slaan. Ik riep dat ze van mij af moesten blijven. Ze zaten ook aan de knoop van mijn broek.
3. Het proces-verbaal forensisch onderzoek, opgenomen op dossierpagina 28 e.v. van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal, inhoudende:
Betrokkene
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Door de forensisch arts. A.G.H. van Waterschoot werd op 15 september 2019. omstreeks
21.4
uur, in mijn aanwezigheid, het slachtoffer met behulp van een onderzoekset zedendelicten bemonsterd.
Onderzoekset zedendelicten voorzien van SIN nr ZAAD0853NL met de volgende bemonsteringen:
1. rug ter hoogte van BH, droog
2. rug ter hoogte van BH, nat
3. tepel linker borst, droog
4. tepel linker borst, nat
5. omgeving tepel linker borst, droog
6. omgeving tepel linker borst, nat
7. buik ter hoogte van de broeksrand. droog
8. buik ter hoogte van de broeksrand, nat

4.De deskundigenrapportage Forensisch DNA onderzoek, opgesteld door The

Maastricht Forensic Institute, opgenomen op dossierpagina 159 e.v. van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal, inhoudende:

De resultaten van het vergelijkend DNA onderzoek zijn weergegeven in tabel 2.
DNA-profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Tepel linkerborst ZAAD0853NL#02
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man.*
Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man. De frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
De additionele DNA-kenmerken van de minder prominent aanwezige donoren zijn niet geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek.
Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte] .
Omgeving tepel ZAAD0853NL#03
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.*
Het DNA-mengprofiel is niet geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek in de DNA-databank voor strafzaken, maar is wel geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek met het DNA-profiel van een persoon.
Slachtoffer [slachtoffer] en verdachten [medeverdachte] en [verdachte] kunnen donor zijn.**
Zie 3. Berekening van de bewijskacht donorschap aangaande verdachte [verdachte] .
Buik broekrand/navel ZAAD0853NL#04
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.*
Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een twee personen. De matchkans van het DNA-mengprofiel is kleiner dan één op één miljard.
De additionele DNA-kenmerken van de minder prominent aanwezige donoren zijn niet geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek.
Slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [medeverdachte] kunnen donor zijn.
Berekening van de bewijskracht donorschap
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachte [verdachte] in de bemonstering omgeving tepel ZAAD0853NL#03 is de likelihood -ratio (LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [verdachte] en twee onbekende, niet verwante personen.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van drie onbekende, niet verwante personen.
De resultaten van het onderzoek aan de bemonstering zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Er wordt gebruik gemaakt van populatie data gepubliceerd door A.A. Westen et al. Forensic Science International:
Genetics 10 (2014) 55-63 en van de volgende reeks waarschijn!ijkheidstermen met
bijbehorende likelihood ratio interval 1,2 :
Ongeveer even waarschijnlijk 1
Iets waarschijnlijker 1-10
Waarschijnlijker 10-100
Veel waarschijnlijker 100-10.000
Zeer veel waarschijnlijker 10.000-1.000.000
Extreem vee! waarschijnlijker >1.000.000

5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juni 2024, inhoudende:

Op 15 september 2019 was ik bij de sportvelden van [locatie] in Bergen op Zoom. Ik was met [verdachte] . In [locatie] waren we met zijn vieren. [slachtoffer] was er ook. Ze zou met meerdere jongens iets doen, pijpen en neuken. Ik heb de borsten van [slachtoffer] aangeraakt. Sommige hebben ook haar borsten aangeraakt. Ik heb in haar kont geknepen en aan haar borsten gelikt.