Parketnummer : 20-000685-22
Uitspraak : 25 november 2024
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 11 maart 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-700240-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
domicilie kiezende te [adres 1] .
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van:
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod (feit 1);
- medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd (feit 2);
- medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd (feit 3),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelast van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.285,35.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende:
- de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde zal vrijspreken;
- het onder 1 en 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
- de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 1.285,35;
- de teruggave aan de verdachte zal gelasten van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.285,35
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van het beslag heeft de raadsman bepleit dat het hof de teruggave zal gelasten van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.285,35 aan de verdachte. Tot slot is een voorwaardelijk verzoek gedaan om de tipgevers achter de Poolse startinformatie en de getuige [getuige] te horen indien het hof deze informatie en/of verklaring voor het bewijs zou gebruiken.
Ontvankelijk van het hoger beroep
Het hoger beroep van verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de partiële vrijspraak door de rechtbank van het onder 1 tenlastegelegde voor zover dat ziet op het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 50 liter amfetamine(olie). Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als beschermde vrijspraak moeten worden beschouwd. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat tegen de beschermde vrijspraak is gericht.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 juni 2017 te Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een loods aan [adres 2] ) ongeveer 46 kilogram cocaïne, in elk geval (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 21 juni 2017 te Helmond (in een aanhanger bij het pand aan [adres 2] ) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II, te weten:
- een machinegeweer (merk Stengun, type Sten MkII, kaliber 9x19mm),
en/of
munitie van categorie III, te weten:
- 11 kogelpatronen (9x19mm, Sellier en Bellot) (in een grijze houder) en/of
- 13 kogelpatronen (9x19mm, Sellier en Bellot) (in een zwarte houder) en/of
- 26 kogelpatronen (9x19mm, Sellier en Bellot) (in een doosje),
3.
hij op of omstreeks 21 juni 2017 te Helmond (in een loods gelegen aan [adres 2] ) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid/hoeveelheden munitie van categorie III, te weten:
- 42 kogelpatronen (bodemstempel H) en/of
- 3 kogelpatronen (bodemstempel E) en/of
- 14 hagelpatronen (kaliber 12.) en/of
- 1 Brenneke patroon en/of
- 11 hagelpatronen (kaliber 16.),
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 21 juni 2017 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad in een loods aan [adres 2] , 46 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 21 juni 2017 te Helmond, in een aanhanger bij het pand aan [adres 2] , een wapen van categorie II, te weten:
- een machinegeweer (merk Stengun, type Sten MkII, kaliber 9x19mm),
en
munitie van categorie III, te weten:
- 11 kogelpatronen (9x19mm, Sellier en Bellot) (in een grijze houder) en
- 13 kogelpatronen (9x19mm, Sellier en Bellot) (in een zwarte houder) en
- 26 kogelpatronen (9x19mm, Sellier en Bellot) (in een doosje),
3.
hij omstreeks 21 juni 2017 te Helmond, in een loods gelegen aan [adres 2] , een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten:
- 42 kogelpatronen (bodemstempel H) en
- 3 kogelpatronen (bodemstempel E) en
- 14 hagelpatronen (kaliber 12.) en
- 11 hagelpatronen (kaliber 16.),
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
1.
Het proces-verbaal van observatie d.d. 23 juni 2017, dossierpagina’s 99-100, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , M113, M128, M119 en M121:
(Dossierpagina 99)
Wij verbalisanten hebben op woensdag 21 juni 2017 tussen 17.30 uur en 21.00 uur geobserveerd en daarbij hebben wij de volgende waarnemingen, bevindingen gedaan en/of handelingen verricht:
18.21 uur M121
Zag ik dat er een witkleurige BMW 1-serie, met een kenteken gelijkend op [kenteken 1] , de inrit naar het pand [adres 2] inreed.
18.26 uur M119
Zag ik dat de roldeur van het pand [adres 2] , open stond. Ik zag dat er achter het pand [adres 2] een witte personenauto stond geparkeerd en ik zag dat de kofferbak daarvan was geopend.
18.46 M119
Zag ik dat er een heftruck uit de loods reed en ik zag dat op deze heftruck een pallet stond welke tot op ongeveer 1,5 meter hoog was beladen. Ik zag dat er minimaal twee personen vanuit de loods naar buiten kwamen. Ik zag dat één persoon was gekleed in een grijs-groen shirt
(het hof begrijpt uit het dossier: medeverdachte [medeverdachte 1] )en kort haar had en de andere persoon droeg een wit shirt en had ook kort haar
(het hof begrijpt: de verdachte). Ik zag dat de heftruck bestuurd werd door de man met het witte shirt en dat de man met het grijs-groene shirt daarbij stond. Ik zag dat er enige tijd met de heftruck buiten voor de geopende roldeur van het pand [adres 2] op en neer gereden werd.
2.
Het proces-verbaal doorzoeking loodsen [adres 2] en [adres 3] d.d. 26 juni 2017, dossierpagina's 128-133, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 2] :
(Dossierpagina 128)
Door mij werd in gezelschap van collegae een doorzoeking uitgevoerd in een loods op het adres [adres 2]
(het hof begrijpt in samenhang met proces-verbaal nummer 2 van deze verbalisant op dossierpagina 126 dat deze doorzoeking plaatsvond op 21 juni 2017).
Op verschillende plaatsen in de loods zag ik pallets staan waarop gipsbetonblokken opgestapeld waren. Deze gipsbetonblokken waren omwikkeld met plastic dat geseald was. Ik zag dat op dit plastic nummers geschreven waren. Daarnaast zag ik dat bij deze pallets stukken van identieke gipsbetonblokken lagen. Ook zag ik dat op de grond zaagsel of gruis van gipsbeton lag. Tevens zag ik een grof getande zaag liggen. Mij is bekend dat een dergelijke zaag gebruikt kan worden om gipsbetonblokken op maat te zagen. Dit deed mij vermoeden dat in deze pallets mogelijk drugs verstopt zouden kunnen zijn.
Hierop zijn alle pallets met gipsbetonblokken met een vorkheftruk naar buiten gereden en zijn van alle pallets de gipsbetonblokken verwijderd. Tijdens deze handelingen zag ik dat in de onderstaande pallets de volgende goederen verborgen zaten. Deze goederen waren nagenoeg in het hart van een pallet, in een kennelijk daarvoor gemaakte ruimte verborgen.
Pallet nummer 2: 1 partij à 10 pakketten a 1 kilo cocaïne
Pallet nummer 12: 1 partij à 12 pakketteen a 1 kilo cocaïne
Pallet nummer 15: 1 partij à 24 pakketten a 1 kilo cocaïne
(Dossierpagina 132)
Van bovenstaande drugs is een monster genomen. Dit monster is indicatief getest. Uit deze test bleek dat het vermoedelijk cocaïne betrof. De aangetroffen stoffen die vermoedelijk drugs betreffen zijn aan de afdeling ‘forensisch’ overgedragen voor nader onderzoek.
Bij verder onderzoek in de loods werd munitie aangetroffen. Ik zag dat deze patronen op ongeveer twee meter van de ingang, en wel aan de linker kant gezien vanaf de ingang, op anderhalve meter hoogte op een schap lagen. Ik zag dat het hagelpatronen en scherpe patronen waren.
(Dossierpagina 133)
Buiten de loods zag ik een personenauto, merk BMW, wit van kleur, voorzien van het kenteken [kenteken 2] .
Zie de bijgevoegde kennisgevingen van inbeslagneming.
3.
De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 22 juni 2017, PL2100-2017127746-6, dossierpagina's 309-310:
(Dossierpagina 309)
Inbeslagneming
Plaats: [adres 2] ;
Datum: 22 juni 2017;
Omstandigheden: Tijdens zoeking in de loods in beslag genomen.
Volgnummer 1
Goednummer: PL2100-2017127746-1205139;
Object: Verdovende middelen (cocaïne);
Aantal: 10 stuks;
Inhoud: 10 pakketten à 1 kilogram;
Bijzonderheden: Pakketten zaten verstopt in pallet nummer 2 tussen gasbetonblok.
4.
De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 29 juni 2017, PL2100-2017127746-7, dossierpagina 312:
Inbeslagneming
Plaats: [adres 2] ;
Datum: 22 juni 2017;
Omstandigheden: Tijdens doorzoeking in de loods aangetroffen en in beslag genomen.
Volgnummer 1
Goednummer: PL2100-2017127746-1205140;
Object: Verdovende middelen (cocaïne);
Aantal: 12 stuks;
Inhoud: 12 pakketten à 1 kilogram;
Bijzonderheden: Pakketten zaten verstopt in pallet 12 tussen gasbetonblok.
5.
De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 29 juni 2017, PL2100-2017127746-10, dossierpagina 314:
Inbeslagneming
Plaats: [adres 2] ;
Datum: 22 juni 2017;
Omstandigheden: Bij zoeking in loods in beslag genomen.
Volgnummer 1
Goednummer: PL2100-2017127746-1205166;
Object: Verdovende middelen (cocaïne);
Aantal: 24 stuks;
Inhoud: 24 pakketten à 1 kilogram;
Bijzonderheden: Pakketten zaten verstopt in pallet nummer 15 tussen beton.
6.
Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 3 juli 2017, PL2100-2017127746-75, dossierpagina's 140-141, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
(Dossierpagina 140)
Op 23 juni 2017 kregen wij twee partijen met vermoedelijk cocaïne blokken. Deze partijen waren voorzien van SIN nummers:
- AAJG8417NL ;
- AAJG8404NL .
Partij AAJGS417NL
Wij zagen dat deze partij bestond uit 10 blokken. Wij zagen dat deze blokken verpakt waren in een gesealde transparante verpakking. Wij zagen dat op iedere gesealde transparante buitenverpakking het cijfer 10 was geschreven. Door ons werd deze gesealde buitenverpakking verwijderd en zagen wij dat zich onder deze buitenverpakking nog een transparante verpakking bevond met daaronder een zwarte op rubber gelijkende verpakking. Op deze zwarte verpakking was de tekst 'H20' geschreven of gedrukt. De door ons verwijderde gesealde verpakkingen werden voorzien van de letters A t/m J. Het blok voorzien van de letter J werd door ons opengesneden.
(Dossierpagina 141)
Onder de laatste laag verpakkingsmateriaal bevond zich een vaste witte substantie. Met behulp van een indicatieve drugtest van het merk [bedrijf] werd een kleine hoeveelheid van deze substantie positief getest op cocaïne. Hierop is door ons van dit blok een monster genomen voor nader onderzoek en voorzien van SIN nummer AACB1746NL .
Partij AAJGB404NL
Wij zagen dat deze partij bestond uit 16 blokken. Wij zagen dat deze blokken verpakt waren in een gesealde transparante verpakking. Deze blokken werden door ons geregistreerd met de letters A t/m P. Door ons werd de gesealde buitenverpakking van deze 16 blokken verwijderd. Wij zagen dat zich onder 11 van de 16 verpakkingen een geel/bruine verpakking bevond. Vervolgens werd door ons de verpakking van blok A opengesneden. Onder deze geel/bruine verpakking bevond zich een zwarte op rubber gelijkende verpakking. Bij het openen van deze verpakking troffen wij een witte vaste substantie aan met de afdruk van een gezicht daarin. Met behulp van een indicatieve drugtest van het merk [bedrijf] werd een kleine hoeveelheid van deze substantie positief getest op cocaïne. Hierop is door ons van dit blok voor nader onderzoek een monster genomen en voorzien van SIN-nummer AACB1663NL .
Wij zagen dat onder 5 van deze transparante verpakkingen zich een papier bevond met daarop de tekst '333'. Onder deze verpakkingen bevond zich een transparante en een zwarte op rubber gelijkend verpakking. Daaronder bevond zich nog een transparante verpakking. Vervolgens werd door ons de verpakking van blok G opengesneden. Wij zagen dat zich onder deze laatste transparante verpakking een vaste witte substantie bevond. In deze vaste substantie waren de cijfers 333 gedrukt. Met behulp van een indicatieve drugtest van het merk [bedrijf] werd positief getest op cocaïne. Hierop is door ons voor nader onderzoek een monster genomen en voorzien van SIN-nummer AACB1728NL.
7.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2017.08.07.110 (aanvraag 005) d.d. 6 februari 2018, opgesteld door rapporteur A.G.A. Sprong:
Tabel 1: Onderzoeksmateriaal en conclusie
Kenmerk
Omschrijving
Conclusie
AAJJ5028NL
Monster crèmekleurig poeder en brokjes
Bevat cocaïne
AACB1746NL
Monster crèmekleurig poeder en brokjes
Bevat cocaïne
AACB1728NL
Monster crèmekleurig poeder en brokjes
Bevat cocaïne
AAJJ5023NL
Monster crèmekleurig poeder en brokjes
Bevat cocaïne
8.
Het aanvullend proces-verbaal d.d. 16 juli 2018, PL2100-2017127746-75A, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Vraag Openbaar Ministerie:
In PV PL2100 2017127746-75 (pagina 140) wordt gesproken over een partij van 10 blokken (partij AAJG8417NL ) en een partij van 16 blokken (partij AAJG8404NL ). Van de partij van 10 blokken werd monster AACB1746NL indicatief onderzocht en positief bevonden (pagina 141). Van de partij van 16 blokken werd monster AACB1663NL en monster AACB1728NL indicatief onderzocht en positief bevonden. AACB1746NL en AACB1728NL werden ook door het NFI onderzocht en positief bevonden. Is het zo dat de 10 blokken (partij AAJG8417NL ) de partij op pallet nummer 2 is?
Antwoord verbalisanten:
Partij AAJG8417NL bestaat uit 10 blokken afkomstig van pallet met nummer 2.
Vraag Openbaar Ministerie:
Wat is de partij van 16 blokken waar op pagina 141 (pv PL2100 2017127746-75) over wordt gesproken?
Antwoord verbalisanten:
Partij AAJG8404NL bestaat uit 16 blokken waarvan elf bruine en vijf rode blokken (333), allen afkomstig van pallet nummer 15. Pallet nummer 15 bestaat uit in totaal 24 blokken, waarvan 5 rode blokken, 6 gele blokken en 13 bruine blokken.
Vraag Openbaar Ministerie:
Blijkens PV nummer 11 zijn er immers drie partijen, te weten van 10, 12 en 24 blokken, over een partij van 16 blokken wordt niet gesproken?
Antwoord verbalisanten:
Er zijn inderdaad drie pallets:
Nummer 2 met 10 blokken opschrift nummer 10;
Nummer 12 met 12 blokken opschrift nummer 12;
Nummer 15 met 24 blokken waarvan 5 rode blokken (333) en 6 gele blokken en 13 bruine blokken.
Vraag Openbaar Ministerie:
In het NFI-rapport wordt naast de testen van monsters AACB1746NL en AACB1728NL gerelateerd over het testen van de monsters AAJJ5023NL en AAJJ5028NL. Van welke partij zijn laatstgenoemde monsters genomen?
Antwoord verbalisanten:
In het rapport van het NFI d.d. 6 februari 2018, nummer 2017.08.07.110 (aanvraag 005), worden, naast de monsters AACB1746NL en AACB1728NL, ook de monsters AAJJ5023NL en AAJJ5028NL getest. Monster AAJJ5028NL is afkomstig van pallet nummer 12.
Vraag Openbaar Ministerie:
AAJG5023NL is een monstername van een blok cocaïne van partij AAJG8420NL. Op welke pallet stond deze partij of is die partij elders veiliggesteld?
Antwoord verbalisanten:
Deze partij (AAJG8420NL) is afkomstig van pallet met nummer 15.
9.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2017, dossierpagina's 124-125, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 5] :
(Dossierpagina 124)
Op 21 juni 2017 werd de verdachte [verdachte] , als bestuurder zittende op een gele heftruck, voor de loods op [adres 2] , aangehouden. Op 21 juni 2017 omstreeks 19.33 uur werden diverse overzichtsfoto's gemaakt van de situatie ter plaatse. Op één foto was te zien dat de genoemde heftruck in de deuropening stond met op de vork een pallet. Deze pallet was geladen met gasbetonblokken. Over de blokken heen zat transparant plastic. De situatie, vastgelegd op de foto, betreft de situatie zoals deze was tijdens de aanhouding van verdachte [verdachte] .
(Dossierpagina 125)
De op de vorm van de heftruck staande pallet met gasbetonblokken is een soortgelijke pallet als de pallets met gasbetonblokken waarin verdovende middelen werden aangetroffen.
10.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juni 2017, dossierpagina's 145-148, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 6] :
(Dossierpagina 145)
Op 21 juni 2017 werd in het kader van het drugsonderzoek OB3R017052 (interne naam "Neunburg") een doorzoeking verricht in een loods gelegen aan [adres 2] .
Op verschillende plaatsen in en buiten de loods stonden een aantal pallets met daarop opgestapelde gipsbetonblokken. Deze gipsbetonblokken waren omwikkeld met geseald plastic. Op het plastic van alle pallets stonden nummers geschreven. In de loods werd administratie aangetroffen en in beslag genomen.
(Dossierpagina 146)
Het bovenste blaadje bleek beschreven te zijn met de volgende nummers/tekst:
P15 24 (19+5 "333??") TW
2 10 H2O 9 "10"
12 12 BL (H20 "12")
9 11 vieze (TW)
5
11
20
Door het onderzoeksteam werden alle pallets met gips betonblokken geopend en onderzocht. In de navolgende genummerde pallets werden verdovende middelen aangetroffen, namelijk:
Pallet nummer 15: 24 pakketten van 1 kilo, waarvan 5 pakketjes met de indruk "333";
Pallet nummer 2: 10 pakketten van 1 kilo met de indruk "H2O". Op elk pakketje stond "10" geschreven";
Pallet nummer 12: 12 pakketten à 1 kilo met de indruk "H2O" Op elk pakketje stond "12" geschreven.
In pallets 9, 5, 11 en 20 bleken geen verdovende middelen verborgen te zitten.
11.
Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen (nr. 45) d.d. 31 augustus 2017, BVH-nummer 2017127746, documentcode 20170831.1130.60185, met bijlagen, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
De verdachte [verdachte] zit gedetineerd in de PI De Geerhorst te Sittard. Na contact met genoemde PI bleek de verdachte [verdachte] een door hem handgeschreven bezoekerslijst ingevuld te hebben, bestaand uit meerdere cijfers en lettercombinaties. Deze originele bezoekerslijst werd in beslag genomen. Middels tussenkomst van de afdeling Forensische Opsporing zullen het briefje met de aantekeningen en de bezoekerslijst voor een handschriftvergelijking worden opgestuurd naar een nader te bepalen Forensisch Instituut.
12.
Deskundigenrapport betreffende forensisch handschriftonderzoek d.d. 16 februari 2018, opgemaakt door [deskundige 1] , gerechtelijk deskundige voor schriftonderzoek:
Conform de benoeming en opdracht deskundige is door ondergetekende een forensisch schriftonderzoek uitgevoerd ter beantwoording van de volgende vraag:
1. Is het handschrift op het schriftstuk met sporenidentificatienummer AALB5998NL al dan niet vervaardigd door de schrijver van het referentiemateriaal met sporen-identificatienummer AALB5994NL?
Uitgaande van de vraagstelling kunnen de volgende, elkaar uitsluitende hypothesen met betrekking tot het schrijverschap van het betwiste handschrift worden opgesteld:
H1: Het handschrift op het in de materiaalopstelling onder punt 2.1 bij betwist materiaal vermelde stuk van overtuiging is vervaardigd door de producent van het referentiemateriaal.
H2: Het handschrift op het in de materiaalopstelling onder punt 2.1 bij betwist materiaal vermelde stuk van overtuiging is niet vervaardigd door de producent van het referentiemateriaal, maar door een of meerdere andere personen.
Betwist materiaal:
Een vel gelinieerd papier uit een notitieblok, waarop met balpeninkt vervaardigde notities voorkomen, die in lopend verbonden schrift, druk- en blokletters alsmede cijfers zijn geschreven. SIN AALB5998NL
Referentiemateriaal:
Met balpeninkt in lopend verbonden schrift, druk- en blokletters alsmede cijfers geschreven invullingen van de rubrieken "Naam/voorletters", "M/V", "Relatie Partner, vriend etc.", "Geb. datum" en "woonplaats" op een overzichtslijst bezoek gedetineerden van de penitentiaire inrichting "De Geerhorst" te Sittard. SIN AALB5994NL
Beoordeling van het onderzoeksmateriaal:
De materiaaltoetsing moet de vraag beantwoorden of het schriftmateriaal geschikt c.q. bruikbaar is voor het onderzoek en vindt plaats tegen de achtergrond van een aantal kwalitatieve en kwantitatieve criteria. Een voldoende omvang geeft inzicht in de representativiteit en de variatiebreedte van schriftkenmerken en de kwaliteit heeft betrekking op de aard van de documenten (bijvoorbeeld origineel of fotokopie) alsmede de grafische complexiteit van het te onderzoeken handschrift. Deze beoordeling vindt plaats op basis van algemeen aanvaarde regels en het resultaat bepaalt tot op zekere hoogte de mate van zekerheid, waarmee een conclusie kan worden getroffen
Betwist materiaal:
Het document staat voor het onderzoek onbeschadigd en in de originele vorm ter
beschikking. In het te onderzoeken handschrift zijn geen bijzonderheden waargenomen die op het toepassen van een verdraaiingsstrategie wijzen.
De omvang van het schriftmateriaal is relatief gering, maar het onderscheidend vermogen van de daarin voorkomende kenmerken is voldoende, om gerichte uitspraken over het schrijverschap te kunnen doen.
Vergelijkingsmateriaal:
Het vergelijkingsmateriaal bestaat uit handschrift op een overzichtslijst dat in dezelfde schriftsoort is geschreven als het betwiste handschrift en staat eveneens in de originele vorm ter beschikking.
Het handschrift toont een natuurlijk schriftbeeld en de voor het bepalen van het schrijverschap relevante kenmerken vormen een homogeen en consistent geheel, waardoor het uitvoeren van een vergelijkend onderzoek met betrekking tot het betwiste handschrift in principe mogelijk is.
Interpretatie van de onderzoeksbevindingen:
Bij de vergelijking van de analysegegevens is vastgesteld dat het betwiste handschrift in alle relevante kenmerkcategorieën overeenkomsten ten opzichte van het referentiemateriaal toont. Significante verschillen zijn daarbij niet vastgesteld. De overeenkomsten zijn deels van algemene aard, maar er zijn ook overeenkomsten aangetroffen in details van het bewegingsverloop en de vormgeving van letters en cijfers die een hogere specificiteit tonen en daardoor een hogere identificatiewaarde kunnen worden toegekend. Er is sprake van een individuele ontwikkeling van de schrijfvaardigheid waarbij een aantal kenmerken een schrijver-specifiek karakter tonen. De kans dat een ander persoon dan de producent van het referentiemateriaal dezelfde combinatie van kenmerken in zijn of haar handschriften heeft, moet als relatief gering worden geacht.
Conclusies:
De onderzoeksresultaten zijn veel waarschijnlijker wanneer de hypothese H1 (het betwiste handschrift is vervaardigd door de producent van het referentiemateriaal) waar is, dan wanneer de hypothese H2 waar is.
13.
Rapport Vergelijkend handschriftonderzoek inzake notities op briefje aangetroffen in loods bij onderzoek naar harddrugs d.d. 10 februari 2020, uitgevoerd door drs. [deskundige 2] :
Te onderzoeken materiaal:
SIN: AALB5998NL: Document/lag op tafel in de loods. Een gelinieerd velletje papier met een zijde handgeschreven notities;
SIN: AALB5994NL: Document/Door [verdachte] ingevulde bezoekerslijst;
SIN: AAMV4129NL: Document/Door verdachte
(het hof begrijpt: verdachte [verdachte] )overgeschreven lijstje (schrijfproef).
Vraagstelling:
De vraagstelling als geformuleerd in de benoeming en opdracht deskundige door de officier van justitie luidt als volgt:
Is het handschrift op de stukken van overtuiging gelijk aan elkaar en afkomstig van verdachte?
In het bij de ‘benoeming en opdracht deskundige’ door de officier van justitie gevoegde aanvraagformulier van de politie, Eenheid Oost-Brabant, is deze opdracht als volgt nader gespecificeerd:
Verzoek om na te gaan of het lijstje met SIN: AALB5998NL door dezelfde persoon is geschreven als de bezoekerslijst (AALB5994NL) en het overgeschreven lijstje (AAMV4129NL).
Hypothesen:
Naar aanleiding van de vraagstelling zijn de volgende elkaar uitsluitende hypothesen opgesteld voor de betwiste notities:
Hypothese 1: De betwiste notities zijn geschreven door [verdachte] ;
Hypothese 2: De betwiste invullingen zijn geschreven door een willekeurige andere persoon dan [verdachte] .
Interpretatie resultaten:
Tussen het betwiste handschrift en het handschrift van de verdachte zijn zowel een aantal matig tot redelijk significante overeenkomsten geconstateerd als enkele verschillen waarvan het gewicht niet goed is vast te stellen aan de hand van het nu beschikbare referentiemateriaal. De kans op het waarnemen van dezelfde mate van overeenkomst in het handschrift van een willekeurige andere persoon acht ik vrij klein, ondanks de tevens geconstateerde verschillen. Hierbij moet worden aangetekend dat de betwiste notities een vlot geschreven indruk maken en geen kenmerken vertonen van nabootsing (van het handschrift van de verdachte of om het even welke andere schrijver).
Conclusie:
De resultaten van het vergelijkend onderzoek tussen de betwiste invullingen en het nu beschikbare referentiemateriaal van de verdachte zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is.
Voor meer duidelijkheid is een ruimere hoeveelheid referentiemateriaal van de verdachte [verdachte] nodig.
14.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juni 2017, dossierpagina's 168-169, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 5] :
Op woensdag 21 juni 2017 omstreeks 21.45 uur was ik, verbalisant, belast met de tactische doorzoeking op het perceel [adres 2] . Ik zag vervolgens op het perceel, buiten het aldaar aanwezig bedrijfspand, een gesloten aanhanger staan. Deze stond achter op het perceel geparkeerd. Ik zag dat een toegangsdeur aan de zijkant van deze aanhanger open stond.
Ik ben vervolgens in de aanhanger geklommen. Ik zag vervolgens enkele dekens op de grond liggen van deze aanhanger. Dit betroffen zogenaamde verhuisdekens, vaak gebruikt ter bescherming van meubilair. Toen ik deze dekens optilde, zag ik een zwarte tas op de grond liggen. Deze tas was niet dicht middels de rits waardoor ik in de tas kon kijken. Ik zag dat er in deze zwarte tas een blauwe tas zat met daarin ook weer een blauwe tas. Toen ik vervolgens deze tas opende zag ik dat er een vuurwapen in deze tas zat. Ik zag dat een zwarte kolf, los in de blauwe tas lag. Ik zag dat er twee magazijnen in de blauwe tas lagen. Ik zag verder een doosje in de blauwe tas liggen wat ik herkende als zijnde een doosje waarin munitie wordt verpakt.
Ik stelde vervolgens de losse onderdelen van het vuurwapen veilig voor onderzoek en stopte de onderdelen apart in papieren zakken.
Op het vuurwapen, in het gedeelte waar het magazijn dient te worden geplaatst, stond gegraveerd: STEN. MKII FP21205.
15.De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 5 september 2017, dossierpagina 357:
Inbeslagneming
Plaats: [adres 2] ;
Datum: 21 juni 2017;
Omstandigheden: Aantreffen automatisch vuurwapen in aanhanger buiten loods.
Volgnummer 1
Goednummer: PL2100-2017127746-1205149;
Object: Vuurwapen (Machinegeweer);
Merk/Type: Stengun Sten Mkii;
Wapennummer: FP21205;
Spoor identificatienummer: AAJH7434NL;
Kaliber: 9mm;
Bijzonderheden: Stengun met twee magazijnen en diverse (losse) patronen.
16.
Het proces-verbaal d.d. 28 juni 2017, dossierpagina's 174-177, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 7] :
(Dossierpagina 174)
Onder het goednummer P12100-2017127746-1205149, SIN AAJH7434NL zijn inbeslaggenomen;
- 1 machinepistool.
- 13 + 11 stuks kogelpatronen uit de 2 patroonmagazijnen.
- 1 doosje met 26 stuks kogelpatronen.
(Dossierpagina 175)
Machinepistool:
Het onder nummer 1205149 inbeslaggenomen voorwerp is een machinepistool geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie. Derhalve is dit een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2, lid 1, categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie.
(Dossierpagina 176)
Munitie:
De inbeslaggenomen munitie bestaat uit:
- grijze houder; 11 stuks kogelpatronen, kaliber 9x19mm., centraalvuur, volmantel rondneus, bodemstempel 9mm Luger S&B (Sellier&Bellot = fabrikant);
- zwarte houder; 13 stuks kogelpatronen, kaliber 9x19mm., centraalvuur, volmantel rondneus, bodemstempel 9mm Luger S&B (Sellier&Bellot = fabrikant);
- doosje, 26 stuks kogelpatronen, kaliber 9x19mm., centraalvuur, volmantel rondneus, bodemstempel 9mm Luger S&B (Sellier&Bellot = fabrikant). Het doosje heeft aan de binnenzijde van een vouwflap het lotnummer: 2369*491.
Dit is munitie in de zin van artikel 1, onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
17.De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 21 juni 2017, dossierpagina 354:
Inbeslagneming
Plaats: [adres 2] ;
Datum: 22 juni 2017;
Omstandigheden: Tijdens zoeking in loods inbeslaggenomen.
Volgnummer 1
Goednummer: PL2100-2017127746-1206580;
Object: Munitie (patroon);
Aantal/Eenheid: 71 stuks;
Merk/Type: Diversen Kal 12, 16 & 22;
Spoor identificatienummer: AAKS0286NL;
Inhoud: En 45 kogelpatronen .221r.
Bijzonderheden: 14 hagelpatronen, kal 12, 11 hagelpatronen kal 16, 1 slug kal 12.
18.
Het proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 24 juli 2017, dossierpagina's 149-152, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 8] :
(Dossierpagina 149)
De op 22 juni 2017 aangetroffen en in beslaggenomen voorwerpen voorzien van goednummer PL2100-2017127746-1206580 betreffen in totaal 71 stuks munitie, te weten:
- 1 doosje met opschrift Winchester met daarin 45 randvuur kogelpatronen
waarvan:
- 42 stuks kogelpatronen zijn voorzien van de bodemstempel H;
- 3 stuks kogelpatronen zijn voorzien van de bodemstempel E;
(Dossierpagina 150)
- 14 stuks hagelpatronen van het kaliber 12;
- 1 Brenneke patroon voorzien van de bodemstempel FN 12 FN 12;
(Dossierpagina 151)
- 11 stuks hagelpatronen van het kaliber 16.
De genoemde voorwerpen betreffen munitie bestemd om projectielen door middel van een vuurwapen af te schieten. De munitie is geschikt om met een vuurwapen te verschieten. Derhalve zijn deze voorwerpen munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
19.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 juni 2017, dossierpagina's 72-79, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
(Dossierpagina 73)
Dit verhoor zal plaatsvinden middels vraag-antwoord.
V: Wat kun je vertellen over de loods aan [locatie] ?
A: November 2016 kwamen er 2 heren bij mijn vader en moeder op bezoek. Dat waren [betrokkene] en [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna telkens: de verdachte [verdachte] ). Ze kwamen met een bepaald verzoek. Het verzoek was van: “Och (…), hedde voor ons misschien wat ruimte, want we zitten wat omhoog voor de opslag.”
Wij hebben een akkoord met de broers bereikt, waarin ook gezegd werd dat ze bijvoorbeeld gebruik mochten maken van de heftruck. Ik denk dat het december 2016 was geweest dat er een vracht is binnen gekomen met betonblokken. Er zullen 2 à 3 keer in de maand vrachten binnen zijn gekomen. Dat is mijn eigen invulling: als ik maandag 0 pallets zie en woensdag staan er 44, dan zijn er 2 vrachten binnengekomen. Zo tel ik. Dan was het weer ooit 2 of 3 weken rustig en dan ging het weer weg. Of er kwam weer binnen.
(Dossierpagina 74)
V: Wat zijn er voor prijsafspraken gemaakt?
A: Er werd gesproken over 100 euro in de week. (…) Afgelopen woensdag heb ik 400 euro ontvangen.
(Dossierpagina 75)
V: Door wie werd dat betaald?
A: Altijd door [verdachte] .
V: Hoe betaalden ze dat?
A: Contant. (…) Kreeg ik altijd in mijn hand gedrukt.
V: Hoe kun je deze loods betreden?
A: Er zit een deur en een roldeur in de loods. Je gaat dus door de deur naar binnen en van binnen uit kun je de roldeur open.
V: Wat staat er allemaal op het terrein, bij en in de loods?
A: Ik heb buiten de loods staan:
(Dossierpagina 76)
2 aanhangers.
V: Wat kan je mij vertellen over een aanhanger?
A: Ik gebruik altijd die open aanhanger, die ken ik achter mijn auto hangen. Die grote gebruik ik al een maand of 6 niet meer, want die aanhanger is te zwaar om achter mijn auto te hangen.
V: Zijn die afgesloten?
A: Nee. Die zijn nooit afgesloten geweest. Die zijn altijd open die deuren.
V: Wat lag er in die aanhanger?
A: Wat er altijd in gelegen heeft wat we nodig hebben om te verhuizen, een paar dekens en wat karretjes om de meubels te versjouwen.
V: Als er iets anders in de aanhangwagen ligt van wie is het dan?
A: Niet van mij.
(Dossierpagina 76)
Wie heeft er nog meer toegang tot de loods
(het hof begrijpt: de loods aan [adres 2] )?
A: (…) [verdachte] had een sleutel.
(Dossierpagina 77)
V: Er is ook een zoeking gedaan in de Mercedes van je oom.
A: Daar lagen 2 vrachtbrieven in.
(Dossierpagina 78)
V: Welk adres stond er op?
A: Volgens mij [adres 3] .
V: Waarom staan die op [adres 3] ?
A: Ik heb begrepen van [verdachte] , omdat er schijnbaar geen huisnummer bij mij op de loods staat, noteerde [verdachte] altijd [adres 3] .
V: Wat stond er op die vrachtbrieven?
A: 20 pallets betonblokken en op die andere ook.
20.
Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting in eerste aanleg beroep d.d. 25 februari 2022, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik ben degene die op 21 juni 2017 zittend op een heftruck door de politie is aangehouden. Ik droeg die dag een wit shirt. Volgens mij was ik al eerder bij de loods geweest.
21.
Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 november 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
U, voorzitter, houdt mij voor dat uit de uitdraai van de kentekenbevraging van de BMW met kenteken [kenteken 2] blijkt dat de BMW sinds 10 juni 2017 op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] stond en medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat ik de eigenaar van de BMW ben. Dat klopt. Ik heb de auto via Marktplaats gekocht.
22.
De eigen waarneming van het hof aan de hand van de foto's op dossierpagina's 162 en 170, in samenhang met de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen.
Het hof neemt op de foto’s op dossierpagina’s 162 en 170 waar dat de witte BMW met kenteken [kenteken 2] geparkeerd staat buiten de loods vlakbij de aanhanger waarin door de politie een wapen en munitie zijn aangetroffen. Op de foto op dossierpagina 170 is te zien dat de toegangsdeur aan de zijkant van deze aanhanger geopend is. Deze toegangsdeur bevindt zich vlak naast de voorzijde van de BMW.
I
Verweren van de verdediging
Door de raadsman is overeenkomstig een ter terechtzitting overgelegde pleitnota bepleit dat de verdachte van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de 46 kilogram cocaïne en de munitie in de loods aan [adres 2] en van het wapen en de munitie in een aanhanger bij deze loods.
Niets wijst op enige betrokkenheid van de verdachte. De verdachte heeft een aannemelijke, voldoende gedetailleerde verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid bij de loods. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] , het poets/polijstmateriaal dat in de loods is gevonden en de gegevens uit de mobiele telefoon van de verdachte waaruit blijkt dat hij met medeverdachte [medeverdachte 1] had afgesproken dat de auto van de verdachte in de loods zou worden gepolijst. Er is ook geen DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen dat hem met de verdovende middelen in verband kan brengen.
Voor wat betreft het in de loods aangetroffen briefje is de verdediging van mening dat niet kan worden vastgesteld dat dit door de verdachte is geschreven. Het deskundigenrapport betreffende het forensisch handschriftonderzoek van [deskundige 1] moet worden uitgesloten van het bewijs omdat dit rapport teveel lijkt te zijn geschreven vanuit een beschuldigend perspectief en omdat de deskundige [deskundige 2] in het tweede rapport betreffende het forensisch handschriftonderzoek concludeert dat uitsluitend het gebruik van een bezoekerslijst als referentiemateriaal – zoals aan de orde in het eerste onderzoek – ontoereikend is om een gefundeerde uitspraak te kunnen doen met betrekking tot de vraag of het betwiste handschrift door de verdachte is geproduceerd. Het tweede deskundigenrapport, opgemaakt door drs. [deskundige 2] , hoeft niet van het bewijs te worden uitgesloten, maar is onvoldoende dragend om tot de conclusie te kunnen komen dat het aangetroffen briefje door de verdachte is geschreven, aldus de raadsman. Onderzoek naar DNA- en dactysporen is wel verzocht, maar niet mogelijk gebleken.
Aanwezig hebben van 46 kilogram cocaïne
Beoordelingskader
Het aanwezig hebben van verdovende middelen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C, Opiumwet, geldt als misdrijf indien wordt tenlastegelegd en bewezenverklaard dat sprake is van opzet (daaronder begrepen voorwaardelijk opzet) op dat aanwezig hebben. Van “aanwezig hebben” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C, Opiumwet is sprake als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het “aanwezig hebben” hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. De verdovende middelen zullen zich wel in de machtssfeer van de verdachte moeten bevinden. Daarvoor is noodzakelijk dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
Machtssfeer
Het hof stelt vast dat de verdachte gebruiker was van de betreffende loods. Hij huurde de loods van medeverdachte [medeverdachte 2] en beschikte over een sleutel van de loods. De verdachte was ten tijde van de inval door de politie ook aanwezig bij de door hem gehuurde loods. De goederen die in de loods lagen, bevonden zich gelet op het voorgaande in de machtssfeer van de verdachte.
Wetenschap
Als uitgangspunt mag worden genomen dat de gebruiker van een pand bekend is met wat zich in dat pand bevindt, behoudens feiten en omstandigheden die maken dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Hiervan is niet gebleken. Volgens [medeverdachte 2] huurde de verdachte de loods sinds december 2016 en betaalde de verdachte de daarvoor verschuldigde vergoeding telkens contant aan [medeverdachte 2] . De verdachte mocht ook gebruik maken van een heftruck. Sinds december 2016 zag [medeverdachte 2] dat meerdere keren leveringen van pallets met betonblokken bij de loods werden aan- en afgevoerd. [medeverdachte 2] beschikte over twee vrachtbrieven van dergelijke leveringen van telkens 20 pallets met betonblokken. Op aanwijzen van de verdachte werd op dergelijke vrachtbrieven een ander nummer van [adres 3] vermeld ( [adres 3] ) dan het nummer van de door de verdachte van [medeverdachte 2] gehuurde loods ( [adres 2] ). Het hof ziet geen enkele aanleiding om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde inhoud van de verklaring van [medeverdachte 2] te twijfelen. Dat betekent dat het hof ervan uitgaat dat de verdachte de loods huurde om daar leveringen betonblokken te ontvangen en af te voeren.
In de loods is op 21 juni 2017 de tenlastegelegde hoeveelheid cocaïne aangetroffen op pallets tussen betonblokken. De verdachte werd die dag ook bij de loods aangetroffen terwijl hij op dat moment een heftruck bestuurde met op de vork een pallet met betonblokken. In de loods is die dag ook een briefje aangetroffen waarvan de inhoud direct met de aangetroffen partij drugs in verband is te brengen. Op dat papiertje staan immers precies de nummers van de pallets waarop verdovende middelen zijn aangetroffen. Daarnaast worden daarbij ook hoeveelheden met hier en daar nadere aanduidingen op het briefje vermeld die overeenstemmen met het aantal pakketten per pallet en nadere kenmerken van die pakketten. Dat de verdachte de schrijver is van dit briefje baseert het hof op de beide handschriftonderzoeken in samenhang met de overige inhoud van de bewijsmiddelen. Ten aanzien van die handschriftonderzoeken overweegt het hof – ook in het licht van de gevoerde verweren – nog het volgende.
Deskundige [deskundige 2] heeft geconcludeerd dat het ‘iets waarschijnlijker’ is dat het briefje door de verdachte en niet door een willekeurig anders persoon is geschreven, maar heeft daarbij opgemerkt dat de deskundige de kans op het waarnemen van dezelfde mate van overeenkomst in het handschrift van een willekeurige andere persoon vrij klein acht, ondanks de tevens geconstateerde verschillen en dat een duidelijkere conclusie kan volgen als er (nog) meer referentiemateriaal beschikbaar is. Deskundige [deskundige 1] heeft zelfs geconcludeerd dat het veel waarschijnlijker is dat de het briefje door de verdachte en niet door een willekeurig anders persoon is geschreven. Het hof heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de conclusies van de deskundigen. Dat betekent ook dat het hof het verweer van de verdediging verwerpt dat het handschriftonderzoek van deskundige [deskundige 1] van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat – kort gezegd – deugdelijk vergelijkend onderzoek niet mogelijk zou zijn enkel op basis van het door [deskundige 1] gebruikte referentiemateriaal (een door de verdachte in de penitentiaire inrichting handmatig ingevulde bezoekerslijst). Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit het rapport volgt dat deskundige [deskundige 1] een in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) ingeschreven deskundige is. Aan de deskundigheid van [deskundige 1] wordt door het hof in zoverre niet getwijfeld. Bovendien heeft [deskundige 1] in het rapport van het eerste handschriftonderzoek zorgvuldig uiteengezet waarom op basis van het in dat onderzoek beschikbare materiaal wél conclusies konden worden getrokken. Het hof acht het rapport van [deskundige 1] daarom bruikbaar voor het bewijs en acht de conclusies betrouwbaar.
Naar het oordeel van het hof kan het gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, niet anders dan dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne die in de loods is aangetroffen en dat die zich in zijn machtssfeer bevond.
Conclusie
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte 46 kilogram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. De verklaring van de verdachte dat hij op 21 juni 2017 alleen bij de loods aanwezig was om zijn auto te polijsten maakt dat niet anders.
Het hof verwerpt het verweer.
Voorhanden hebben van een wapen en munitie
Beoordelingskader
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van ‘een meerdere of mindere mate’ van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust moet zijn van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden.
Toepassing op de zaak
Uit de bewijsmiddelen, in samenhang met wat hiervoor is overwogen, volgt dat :
- de verdachte de loods aan [adres 2] huurde en gebruikte,
- hij rechtstreeks betrokken was bij de aan- en afvoer van pallets met betonblokken bij deze loods,
- hij op 21 juni 2017 in en bij de loods aanwezig was,
- en hij toen wetenschap had van de aanzienlijke hoeveelheid cocaïne die daar die dag tussen dergelijke betonblokken is aangetroffen.
In deze loods werd bij de doorzoeking ook munitie aangetroffen. Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat degene die een loods huurt en gebruikt bekend mag worden verondersteld met wat zich in de loods bevindt. Van omstandigheden die maken dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken, is in deze zaak niet gebleken. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat personen die de beschikking hebben over grote hoeveelheden harddrugs die een aanzienlijke marktwaarde vertegenwoordigen zich ter bescherming vaak bedienen van vuurwapens. Vlakbij de loods werd, zoals hierna nog aan de orde komt, ook een vuurwapen aangetroffen. Het hof gaat er, ook om die reden, van uit dat de verdachte daadwerkelijk wist van de aanwezigheid van de munitie. De verdachte had als gebruiker van de loods op 21 juni 2017 ook de beschikking over de munitie: deze lag immers voor het grijpen op een plank.
Het hof is van oordeel dat wat hiervoor is overwogen ten aanzien van de munitie in de loods van overeenkomstige toepassing is op het in de aanhanger bij de door de verdachte gehuurde loods aangetroffen wapen en de munitie. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat de aanhanger op het terrein zeer dicht bij de witte BMW van de verdachte stond terwijl de toegangsdeur van de aanhanger op dat moment openstond. De verdachte was ten tijde van de politie-inval aanwezig bij de loods. [medeverdachte 2] , die de loods aan de verdachte verhuurde, heeft verklaard dat de aanhanger weliswaar aan hem toebehoort, maar dat hij deze al langere tijd niet in gebruik had, dat deze niet afgesloten was en dat daarin naar zijn weten slechts verhuisdekens en enkele karretjes stonden. Het hof acht die verklaring geloofwaardig. Dat betekent dat het niet [medeverdachte 2] is geweest die het wapen en de munitie in de aanhanger heeft geplaatst. Het kan – ook gelet op wat hiervoor met betrekking tot de munitie in de loods is overwogen – niet anders dan dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een automatisch vuurwapen en munitie in de aanhanger. De verdachte kon daarover op 21 juni 2017 ook beschikken. Het onder de voornoemde omstandigheden aantreffen van dit wapen en de munitie vlakbij de loods in de niet afgesloten aanhanger maakt dat het hof aan de enkele ontkenning van de verdachte voorbij gaat en bewezen acht dat de verdachte ook dit wapen en deze munitie voorhanden heeft gehad.
Het hof verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde is het hof van oordeel dat hoewel er aanwijzingen zijn dat de verdachte niet alleen opereerde, op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat de verdachte zich anders dan als pleger heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en het voorhanden hebben van een wapen en munitie. De verdachte zal daarom van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde medeplegen worden vrijgesproken.
De door de verdediging voor het overige gevoerde verweren vinden reeds hun weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen of behoeven om andere redenen geen nadere bespreking.
II
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de schending van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 46 kilogram cocaïne, verstopt in gasbetonblokken in een loods. Het gebruik van harddrugs werkt verslavend en is zeer schadelijk voor de gezondheid. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat drugsgebruik leidt tot (vermogens)criminaliteit en dat het zorgt voor veel schade en onrust in de samenleving. De grootschalige handel in verdovende middelen en de grote geldstromen die daarmee gepaard gaan, werken bovendien ondermijnend voor de legale economie. Aan dat alles heeft de verdachte zich niets gelegen laten liggen. Hij had alleen oog voor zijn eigen gewin.
Daarnaast heeft de verdachte een machinegeweer en een grote hoeveelheid munitie voorhanden gehad. Het bezit van een dergelijk wapen, zeker bij personen die ook in het bezit zijn van een grote hoeveelheid verdovende middelen, brengt een groot veiligheidsrisico met zich mee. De samenleving moet worden beschermd tegen het ongecontroleerd en illegaal bezit van wapens onder burgers.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de vorenomschreven ernst van de feiten – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Zij gaan bij het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 20 kg harddrugs als vertrekpunt uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van minimaal 36 maanden. Voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen gaan de oriëntatiepunten als vertrekpunt uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 september 2024. Het hof ziet in daarin genoemde eerdere onherroepelijke veroordelingen geen aanleiding om deze in strafverzwarende zin meewegen in de op te leggen straf.
Het hof heeft ook gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte reeds zes jaar in Spanje woont en bij een tuinmeubelbedrijf werkt.
Alles overziend is het hof van oordeel dat, gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd en in het bijzonder uit het oogpunt van vergelding en algemene preventie, de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, in dit geval passend en geboden is.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de complexiteit van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
In het onderhavige geval moet de redelijke termijn worden gerekend vanaf 21 juni 2017, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 11 maart 2022. Aldus is er in eerste aanleg sprake van een tijdsverloop van ongeveer vier jaren en negen maanden, zodat de eerste rechter niet binnen twee jaren na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 24 maart 2022, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 25 november 2024, is een periode van twee jaren en ongeveer acht maanden verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. Er is in hoger beroep sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer acht maanden.
De schendingen van de redelijke termijn in eerste aanleg én in hoger beroep dienen naar het oordeel van het hof consequenties te hebben voor de strafoplegging. Het hof zal daarom in plaats van een gevangenisstraf van 48 maanden, volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen
de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke
invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van
Strafvordering.
Voor zover er strafvorderlijk beslag als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering rust op het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag, is het hof van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich niet langer tegen de teruggave verzet, zodat het hof tot die teruggave zal beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de deelvrijspraak onder feit 1 van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 50 liter amfetamine(olie).
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover nog onderworpen aan het oordeel van het hof, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 1.285,35.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. M.C.C. van de Schepop en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 25 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.