ECLI:NL:GHSHE:2024:4266

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
20-000904-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen als gewoonte: Arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1967, was eerder veroordeeld voor gewoontewitwassen en had een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 150 uren opgelegd gekregen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het zich richtte op de tenlastelegging van het verwerven en verbergen van voorwerpen, waaronder een geldbedrag van € 51.400,- en verschillende voertuigen, die vermoedelijk afkomstig waren uit misdrijven. Tijdens de zitting op 15 november 2022 werd een deel van de tenlastelegging, met betrekking tot een personenauto, vrijgesproken. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte over de herkomst van het geld en de voertuigen kritisch beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet in staat was een verifieerbare verklaring te geven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt en heeft het eerdere vonnis vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. Tevens is het in beslag genomen geldbedrag van € 51.400,- verbeurd verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000904-19
Uitspraak : 30 oktober 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 maart 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-810621-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘gewoontewitwassen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest. Voorts is een bedrag van € 51.400,- verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Op de terechtzitting van het hof van 15 november 2022 is door het hof medegedeeld dat de vrijspraak van het – zowel primair als subsidiair tenlastegelegde – witwassen van een personenauto van het merk en type BMW 525D met kenteken [kenteken 1] en/of een geldbedrag van € 12.250,00 (ten behoeve van de aankoop van die auto), wordt beschouwd als een beschermde vrijspraak. Partijen hebben daarmee ingestemd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is er een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2012 tot en met 30 mei 2014, te Tilburg en/of te Uithoorn en/of te Waalwijk en/of te Amstelhoek, althans in Nederland en/of in Italië, voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van 51.400 euro en/of
- een personenauto (Mercedes) met het kenteken [kenteken 2] en/of een geldbedrag van 8.250 euro (ten behoeve van de aankoop van voornoemde auto) en/of
- een personenauto (Porsche Cayenne) met het kenteken [kenteken 3] (en met het oorspronkelijke Nederlandse registratienummer: [kenteken 6] ) en/of een geldbedrag van 37.750 euro (ten behoeve van de aankoop van voornoemde auto) en/of
- een personenauto (Volkswagen Golf) met het kenteken [kenteken 4] en/of een geldbedrag van 18.000 euro (ten behoeve van de aankoop van voornoemde auto) en/of
- een motorfiets (Yamaha) met het nummer [kenteken 5] en/of een geldbedrag van 12.000 euro (ten behoeve van de aankoop van voornoemde motorfiets)
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van bovengenoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was/waren, terwijl hij wist dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2012 tot en met 30 mei 2014, te Tilburg en/of te Uithoorn en/of te Waalwijk en/of te Amstelhoek, althans in Nederland en/of in Italië, voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van 51.400 euro en/of
- een personenauto (Mercedes) met het kenteken [kenteken 2] en/of een geldbedrag van 8.250 euro (ten behoeve van de aankoop van voornoemde auto) en/of
- een personenauto (Porsche Cayenne) met het kenteken [kenteken 3] (oorspronkelijke Nederlands registratienummer: [kenteken 6] ) en/of een geldbedrag van 37.750 euro (ten behoeve van de aankoop van voornoemde auto) en/of
- een personenauto (Volkswagen Golf) met het kenteken [kenteken 4] en/of een geldbedrag van 18.000 euro (ten behoeve van de aankoop van voornoemde auto) en/of
- een motorfiets (Yamaha) met het nummer [kenteken 5] en/of een geldbedrag van 12.000 euro (ten behoeve van de aankoop van voornoemde motorfiets)
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van bovengenoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Het hof zal de verdachte vrijspreken voor zover het betreft de verdenking van (gewoonte)witwassen met betrekking tot een motorfiets (Yamaha) met het nummer [kenteken 5] en/of een geldbedrag van 12.000 euro (ten behoeve van de aankoop van voornoemde motorfiets). Uit het dossier blijkt onvoldoende hoe de aankoop en betaling van deze motor tot stand is gekomen. Slechts blijkt dat deze op naam stond van de verdachte.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
in de periode van 1 februari 2012 tot en met 28 november 2012, te Tilburg en te Uithoorn en te Waalwijk, voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van 51.400 euro en
- een personenauto (Mercedes) met het kenteken [kenteken 2] en een geldbedrag van 8.250 euro (ten behoeve van de aankoop van voornoemde auto) en
- een personenauto (Porsche Cayenne) met het kenteken [kenteken 3] (en met het oorspronkelijke Nederlandse registratienummer: [kenteken 6] ) en een geldbedrag van 37.750 euro (ten behoeve van de aankoop van voornoemde auto) en
- een personenauto (Volkswagen Golf) met het kenteken [kenteken 4] en een geldbedrag van 18.000 euro (ten behoeve van de aankoop van voornoemde auto) heeft voorhanden gehad en omgezet terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van zijn geld. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad is het volgens de verdediging niet aan de verdachte om aannemelijk te maken dat het geld niet van een misdrijf afkomstig is. Het Openbaar Ministerie moet aannemelijk maken dat het niet anders kan zijn dan dat het geld afkomstig is uit (een) misdrij(f)ven, dan wel is het aan het Openbaar Ministerie om de door de verdachte gegeven verklaring te verifiëren. Nu het Openbaar Ministerie dit onvoldoende heeft gedaan, is de verdediging van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem is tenlastegelegd.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat voldoende komt vast te staan dat de desbetreffende voorwerpen – in dit geval een geldbedrag van € 51.400,-, een Mercedes en/of een geldbedrag van € 8.250,-, een Porsche Cayenne en/of een geldbedrag van € 37.750,-, en een Volkswagen Golf en/of een geldbedrag van € 18.000,- – afkomstig zijn uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen de herkomst van het geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat dit bedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie om daarvan bewijs aan te dragen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Als de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag in beginsel van de verdachte worden verlangd dat hij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
Het hof ziet zich aldus in de eerste plaats voor de vraag gesteld of voornoemd geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Een vraag die in dat kader beantwoord moet worden is of er sprake is van een specifiek gronddelict waaruit de gelden afkomstig zouden kunnen zijn. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend.
Er zijn naar het oordeel van het hof evenwel voldoende aanwijzingen die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Hierbij heeft het hof acht geslagen op de omstandigheden dat de verdachte op 28 november 2012 – nadat hij contact had gelegd op de parkeerplaats van de [bedrijf 5] te Tilburg met een persoon in een BMW met een Duits kenteken, en allebei in hun eigen auto wegreden, ze samen op diverse plaatsen stopten en vervolgens ieder een andere richting op reden – staande is gehouden in een Volkswagen Golf R32 met het kenteken [kenteken 4] . Gedurende de daarop volgende controle is met toestemming van de verdachte het voertuig doorzocht. In de kofferbak onder de bodembekleding bij het reservewiel lag een bundel in doorzichtig plastic verpakt geld met een totale waarde van € 50.000,-. Verbalisanten zagen biljetten van € 500,- in de verpakking zitten. De verdachte kon voor dit bedrag geen aannemelijke verklaring geven, waarna hij is aangehouden ter zake van witwassen. Bij de insluitingsfouillering bleek de verdachte nog een bedrag van € 1.400,- bij zich te hebben. Nader onderzoek naar de verdachte wijst uit dat de verdachte in 2012 een drietal voertuigen contant heeft betaald, dit betreffen een Mercedes te Uithoorn met het kenteken [kenteken 2] , een Porsche Cayenne te Uithoorn met het kenteken [kenteken 3] , eerder geregistreerd onder het Nederlandse kenteken [kenteken 6] , en een Volkswagen Golf te Waalwijk met het kenteken [kenteken 4] .
Gezien deze omstandigheden mag van de verdachte een verklaring worden verlangd over de herkomst van de aangetroffen geldbedragen alsmede over de contant aangeschafte voertuigen.
De verdachte heeft bij zijn eerste verhoor op 28 november 2012 verklaard dat het aangetroffen geldbedrag – te weten € 51.400,- - afkomstig is van een schadevergoeding die hij heeft gekregen naar aanleiding van een whiplash van in totaal € 160.000,- bij [bedrijf 1] . Dit geld heeft hij beetje bij beetje meegenomen naar Italië. Daarnaast zou de verdachte een B&B hebben en land verhuren. Tijdens zijn tweede verhoor op 29 november 2012 heeft de verdachte verklaard dat hij, naar hij meent, in augustus 2012 € 30.000,- heeft gewonnen in het casino in Amsterdam. Ter terechtzitting in eerste aanleg op 1 maart 2019 heeft de verdachte aanvullend verklaard dat hij zijn huis, [adres 2] , met overwaarde heeft kunnen verkopen en dat hij ook nog een snackbar in [plaats 1] heeft verkocht. Het geld waarmee de Volkswagen Golf is gekocht is volgens de verdachte betaald van het bedrag dat hij had gewonnen bij het casino. De Porsche zou zijn betaald met het geld dat hij in het huis in Italië had liggen.
De politie heeft getracht de verklaring van de verdachte te verifiëren. Zo is onderzoek gedaan naar de inkomsten van de verdachte uit een B&B in Italië. [getuige] , eigenaresse van de B&B, is hierover twee keer gehoord (laatstelijk door de raadsheer-commissaris op 19 april 2023) en heeft verklaard dat de verdachte geen geld heeft gestoken in de B&B, dat hij nooit enige rol in de B&B heeft gehad en ook niet in de winst deelde. [1] Het hof acht de verklaringen van [getuige] betrouwbaar nu ook de verdachte niet met stukken heeft kunnen onderbouwen dat hij enige inkomsten verkreeg uit de B&B. Het hof sluit dan ook uit dat het geld afkomstig kan zijn uit de inkomsten van de B&B. Dat de verdachte inkomsten zou hebben genoten uit de verhuur van land, is in het geheel niet concreet gemaakt of onderbouwd, waardoor dit deel van de verklaring niet verifieerbaar is gebleken.
Uit onderzoek is voorts gebleken dat de verdachte geregeld bij [bedrijf 2] in Amsterdam is geweest, maar daar geen dusdanige bedragen heeft gewonnen die enig geldbedrag in 2012 kunnen verklaren. Daar komt bij dat de verdachte ook eenzelfde bedragen bij het casino heeft verloren. [2]
Met betrekking tot inkomsten uit de verkoop van de woning en de snackbar is er in hoger beroep nader onderzoek verricht. Uit de akte van levering van 28 februari 1997 blijkt de verkoper van de woning aan [plaats 2] te zijn [betrokkene] gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met de verdachte op 10 oktober 1996. De verkopende partij heeft deze woning in 1993 gekocht. [3] Nu de verdachte niet als verkopende partij is genoemd en hij onder huwelijkse voorwaarden was getrouwd met [betrokkene] en zij de woning voor het huwelijk met de verdachte al heeft verkregen, acht het hof het niet aannemelijk dat de verdachte mee heeft gedeeld in een eventuele overwaarde. Daar komt nog bij dat van een overwaarde niets is gebleken. Ook blijkt niet, nu sprake is van veel tijdverloop tot de tenlastegelegde periode, van enig verband met de contante geldbedragen die de verdachte in 2012 voorhanden had.
Uit het dossier lijkt er wel een enige link tussen de verdachte en de snackbar [bedrijf 3] te zijn, maar niet dat hij deze snackbar heeft uitgebaat of in eigendom heeft gehad. Uit de gegevens van de Kamer van Koopkamer, in het bijzonder het uittreksel uit het Handelsregister, blijkt slechts dat de snackbar vanaf 15 september 1998 wordt gedreven door [bedrijf 4] . [4] De verdachte heeft echter niet concreet gemaakt dat hij eigenaar is geweest van de snackbar, wanneer hij deze zou hebben verkocht en voor welk bedrag en of hij daarbij winst heeft gemaakt. Indien al zou moeten worden aangenomen dat de verdachte de snackbar voor 15 september 1998 heeft verkocht en daarbij winst heeft gemaakt, acht het hof niet aannemelijk dat, gelet op tijdsverloop, hier in 2012 nog gelden van over zijn.
Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte enige inkomsten heeft gehad in Nederland anders dan een uitkering letselschade in 2000 op de rekening van [bedrijf 1] van fl. (gulden) 317.500,- [5] oftewel € 144.075,22 (berekend tegen de omrekenkoers van 2,20371). Van dit bedrag is op 5 oktober 2000 en bedrag van fl. 40.017,50 oftewel € 18.159,15 overgeboekt naar [bedrijf 6] , zodat in 2000 van de letselschade-uitkering nog een bedrag van € 125.916,07 resteerde. Alhoewel de rekening in 2001 is opgeheven heeft de verdachte verklaard dat de aankoop van de auto’s, dan wel het aangetroffen geld, nog afkomstig is uit de letselschade uitkering. Uitgaande van deze verklaring en het gegeven dat niet is gebleken van (legale) inkomsten van de verdachte (de verdachte heeft in ieder geval sinds 2009 in Nederland geen belastingaangifte meer gedaan) [6] , zou dit betekenen dat van het bedrag van € 125.916,07 in 2012 de aanschaf van de auto’s à € 18.000,- (Volkswagen Golf), € 37.750,- (Porsche Cayenne), € 9.842,- (Mercedes) en het op 28 november 2012 onder verdachte aangetroffen geldbedrag van € 51.400,- afgetrokken moet worden, hetgeen resteert in een bedrag van € 8.924,07 om gedurende 12 jaar van te leven. Van enige andere inkomsten is, zoals hiervoor reeds is overwogen, niets gebleken. Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat verdachte in staat is geweest om gedurende een periode van 12 jaar te leven van een bedrag van € 8.924,07.
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte er niet in is geslaagd een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven over de herkomst van de geldbedragen, al dan niet bestemd geweest voor de aanschaf van de Volkswagen Golf, de Porsche Cayenne en de Mercedes. Dit leidt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan deze goederen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen van een geldbedrag van € 51.400,- en een drietal auto’s dan wel het daarvoor gebruikte geld. Met het witwassen van criminele gelden tracht men illegaal verkregen geld in het legale circuit te brengen. Dat vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 augustus 2024, betrekking hebben op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding en kijkend naar de daarvoor geldende oriëntatiepunten, in beginsel niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden passend en geboden.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De aanvang van de termijn in eerste aanleg stelt het hof vast op de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld, te weten 28 november 2012. Het einde van de termijn stelt het hof op 15 maart 2019, de datum waarop de rechtbank vonnis heeft gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met ruim 4 jaar en 3 maanden.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop namens de verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten 22 maart 2019. Het einde van de termijn stelt het hof op 30 oktober 2024, de datum waarop het hof arrest wijst. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met ruim 3 jaar en 7 maanden.
Gelet op de grove overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep ziet het hof aanleiding om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Al met al acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Beslag
Het hierna in het dictum te noemen geldbedrag ter hoogte van € 51.400,-, is onder de verdachte in beslag genomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen met dat met betrekking tot dit geldbedrag het bewezenverklaarde witwasfeit is begaan.
Het hof is derhalve van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring. Mitsdien zal het hof daartoe overgaan. Bij die beslissing heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
het inbeslaggenomen geld, te weten € 51.400,-.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 30 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. K.J. van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris inhoudende een verhoor via videoverbinding met [getuige] d.d. 19 april 2023 en een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een proces-verbaal: van beknopte informatie verstrekt door een persoon die in staat is verslag uit te brengen te weten [getuige] d.d. 6 oktober 2014 (pagina’s 203 – 208).
2.Het proces-verbaal van relaas d.d. 18 mei 2015, inhoudende het relaas van [verbalisant] (pagina 155).
3.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een akte van levering onder dossiernummer [nummer 1] d.d. 28 februari 1997.
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een uittreksel van het Kamer van Koophandel d.d. 2 mei 2024, dossiernummer [nummer 2] betreffende Snackbar [bedrijf 3] .
5.Het proces-verbaal van relaas d.d. 28 mei 2015, inhoudende het relaas van [verbalisant] (pagina 278).
6.Het proces-verbaal van relaas d.d. 18 mei 2015, inhoudende het relaas van [verbalisant] (pagina 154).