ECLI:NL:GHSHE:2024:4277

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
20-000877-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal en poging tot diefstal met valse sleutels en braak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1982, was eerder vrijgesproken van een tenlastelegging maar werd wel schuldig bevonden aan diefstal, waarbij hij zich toegang tot een vrachtwagen had verschaft door middel van valse sleutels, en poging tot diefstal, waarbij hij zich toegang had verschaft door middel van braak. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en had een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, een bedrijf, tot een bedrag van € 338,09. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de diefstal en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor de poging tot diefstal. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft de bewijsvoering van de politierechter verbeterd en de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 595,21 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van proceskosten en een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000877-24
Uitspraak : 4 november 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 maart 2024, in de strafzaak met parketnummer 02-339816-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde. Voorts heeft de politierechter het onder feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde bewezenverklaard, gekwalificeerd als ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd’ (feit 2), respectievelijk als ‘poging diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ (feit 3 primair), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Voorts is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] toegewezen tot een bedrag van € 338,09, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, is bepaald dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht en is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten tot datum vonnis begroot op nihil
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 1.142,15 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 tenlastegelegde en heeft zich ten aanzien van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Voorts heeft de raadsman van de verdachte verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep
De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van feit 1.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – met aanvulling en verbetering van de gronden waarop het berust en met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
Verbetering van de bewijsmiddelen
De bewijsvoering die de politierechter aan de bewezenverklaring ten grondslag heeft gelegd, behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Omwille van de leesbaarheid wordt de bewijsvoering in haar geheel vervangen.
De bewezenverklaring door de eerste rechter komt uitsluitend te berusten op de hierna volgende bewijsmiddelen [1] .
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juni 2023 (dossierpagina’s 28 t/m 32, inclusief bijlage) voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
p. 28
Hierbij doe ik aangifte van inbraak in een van onze vrachtwagens, welke stond
gestald op een afgesloten bedrijventerrein van [bedrijf] waarbij een tankpas
is gestolen. Er is 10 keer getankt en afgerekend op drie verschillende locaties, waaronder in
Utrecht. Ik ben eigenaar van het bedrijf [bedrijf] , gelegen aan [adres 2]
. Op [adres 3] is onze opslag/loods gevestigd. Om deze loods is een
bedrijventerrein gelegen waar ongeveer 30 voertuigen geparkeerd staan. De vrachtwagen
met kenteken [kenteken 1] waarin is ingebroken, stond op de oprit van dit terrein. Op woensdag 14 juni 2023 omstreeks 15:00 uur werd mijn collega door Shell Nederland gebeld. Men deelde mijn collega mee dat een van onze tankpassen was geblokkeerd. Er was in korte tijd voor een flink bedrag getankt. Men vermoedde dat er was gefraudeerd. Na het krijgen van het tankpasnummer dat refereerde aan onze vrachtwagen met kenteken [kenteken 1] , bekeken wij dit voertuig dat op de oprit van ons terrein stond.
p. 29
Op woensdag 14 juni 2023 omstreeks 15:30 uur wilde ik de tankpas uit dit voertuig
halen en zag ik dat het rechterraam was ingeslagen. Pasjes, werkbonnen en technische
documenten lagen door de vrachtwagen. Het leek erop alsof men naar iets op zoek was. De
tankpas kon ik nergens vinden. Kennelijk had men deze weggenomen. Het tankpasnummer
betreft: [nummer 1] .
Volgens onze gegevens is op de volgende momenten getankt met onze tankpas
met nummer [nummer 1] :
Op zondag 11 juni 2023 om 19:24 uur aan [adres 4] voor een
bedrag van 354,69 euro.
Op zondag 11 juni 2023 om 17:26 uur aan [adres 4] voor een
bedrag van 74,37 euro.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juli 2023 (dossierpagina’s 40 t/m 42), voor zover inhoudende als verklaring van aangever. [aangever] :
Ik ben eigenaar van het bedrijf [bedrijf] gelegen aan [adres 2] .
Op dit adres is ons kantoor gevestigd. Op [adres 3] is onze opslag/loods gevestigd.
Om deze loods is een bedrijventerrein gelegen waar ongeveer 30 voertuigen geparkeerd
staan. De vrachtwagen met kenteken [kenteken 1] waarin is ingebroken stond op de oprit van dit terrein. De vrachtwagen stond met de zijkant tegen het terrein, tussen voertuigen in
geparkeerd. Dit betreft een gele Volvo bakwagen. Het terrein is omheind door middel van
een keerwand met aan de voorzijde een afgesloten schuifpoort en een hekwerk. Op zaterdag
17 juni 2023 ontdekte men omstreeks 11.00 uur dat er weer was ingebroken in genoemde
vrachtwagen. Dit keer is er alleen een ruit ingeslagen en is er niets weggenomen. Op
camerabeeld is te zien dat men op 16-06 omstreeks 19.05 uur aan de achterzijde van het
terrein aan komt rijden en over het hek heen komt.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2023 (dossierpagina’s 57 t/m 59), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 1] :
p. 57
Op 4 juli 2023 was ik belast met het uitkijken van camerabeelden die afkomstig waren van het bedrijf [bedrijf] gelegen aan [adres 2] . De beelden zijn verstrekt door een medewerker van het bedrijf [bedrijf] . De beelden betreffen twee diefstallen vanuit een aantal vrachtwagens die op het terrein afgesloten stond van van [bedrijf] . Het zijn diverse beelden vanuit diverse camera's die op het bedrijventerrein aanwezig waren. Ik zal deze beelden dan ook afzonderlijk beschrijven.
Ik zag dat het om bewegende beelden ging. Ik zag dat de camerabeelden in kleur waren
en dat het beeld duidelijk was, waardoor details redelijk tot goed zichtbaar waren.
Ik zag dat er aan de linkerzijde boven in het camerabeelden een datum stond van
16.06.2023, tijdstip 19.28.30 uur.
Ik zag dat er op dit beeld een geelkleurige vrachtwagen stond geparkeerd die op een
terrein stond wat helemaal omheind was met hekwerk. Ik zag dat de beelden duidelijk
waren omdat deze nog bij daglicht waren opgenomen. Ik zag dat er aan de rechterzijde
van het camerabeeld een bedrijfsruimte was. Ik zag dat er op 19.29.10 uur een man
midden in het beeld kwam aangelopen, ik zag dat deze man licht getint was en een heel
kort geschoren hoofd had. Ik zag dat hij een lichtgrijs poloshirt met witte kraag
droeg met daaronder een lichte spijkerbroek, met donkere schoenen. Ik zag dat de man
zwarte handschoenen droeg. Ik zag dat deze man naar de bedrijfsruimte liep en daar
door de ramen naar binnen keek. Ik zag dat de man naar de vrachtwagen toeliep en een voorwerp uit zijn broekzak haalde waarmee hij aan de rechterzijde van de vrachtwagen het raam insloeg. Nadat deze man het raam had ingeslagen pakte hij zijn mobiele telefoon en keek daarop. Na enkele seconden op zijn mobiele telefoon te hebben gekeken bleef hij om zich heen kijken en stapte hierna op de rechtertrede van de buitenkant van de vrachtwagen,
waarna hij zijn rechterhand vasthield aan de buitenspiegel van de vrachtwagen en met
zijn linkerhand in de vrachtwagen ging waarna hij de portierdeur van de vrachtwagen
opende en de vrachtwagen instapte.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen herkenning door opsporingsambtenaar d.d. 20 augustus 2023 (dossierpagina’s 60 t/m 62) met 2 bijlagen (dossierpagina 63, inhoudende na te melden ‘foto 1’ en dossierpagina 64, inhoudende ‘politiefoto SKDB 12-07-2022’, betreffende de verdachte), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 2] :
p. 60
Op 20 augustus 2023 was ik bezig met het onderzoek naar camerabeelden en kreeg ik een aandachtvestiging van Zeeland-West/Brabant. Daarin werd op basis van de volgende informatie en beeldmateriaal de herkenning van een persoon gevraagd. De aandachtvestiging bevatte:
- Foto 1 (volgens tekst onder foto in bijlage: Foto 16-06-2023 19:29 uur inbraak
vrachtwagen). De foto wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
De persoon op foto 1 herken ik als [verdachte] geboren [geboortedag] 1982 in [geboorteplaats] . De politiefoto die op 12 juli 2022 van deze persoon is gemaakt met het nummer [nummer 2] , wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Grondslag herkenning
Ik ken hem vanuit mijn werkzaamheden als in verband onderzoek naar inbraak vrachtwagen. Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken.
Op 10 juni 2023 heeft er een inbraak plaatsgevonden in een vrachtwagen op het bedrijventerrein van [bedrijf] aan [adres 2] NB. Door de forensische opsporing is een onderzoek ingesteld. Hierbij is een papiertje met bloed (het hof begrijpt uit het politiedossier: een envelop) in de cabine van de vrachtwagen waarin is ingebroken (naar het hof begrijpt: aangetroffen). Dit bloedspoor is veiliggesteld en onderzocht. Het DNA wat hierbij is aangetroffen matcht met de persoon genaamd [verdachte] .
Op 16 juni 2023 heeft er wederom op het bedrijventerrein van [bedrijf] aan [adres 2] een inbraak plaatsgevonden in diverse vrachtwagens. Van deze inbraak zijn camerabeelden. Ik heb de camerabeelden van 16 juni 2023 bekeken en de foto van SKDB vergeleken met de persoon op de camerabeelden van 16 juni 2023. Ik zag dat het gelaat van de persoon op de camerabeelden overeenkwam met de persoon op de SKDB-foto.
Tevens zag ik dat de wenkbrauwen en neus van de persoon op de camerabeelden overeenkomen met de persoon op de SKDB-foto.
p. 61
Ik herken de persoon op de camerabeelden voor 100 procent als de persoon op de SKDB-foto met de personalia als genoemd in dit proces-verbaal van herkenning. Aan zijn herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij: neus en wenkbrauwen. Ik herkende hem na nadere bestudering van de foto. Over zijn (mogelijke) identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen herkenning door opsporingsambtenaar d.d. 20 augustus 2023 (dossierpagina’s 65 t/m 66) voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 3] :
p. 65
Op 20 augustus 2023 werd ik tijdens mijn werkzaamheden geconfronteerd met een
SKDB foto van de persoon die middels een DNA-hit naar voren is gekomen, naar
aanleiding van een diefstal uit een vrachtwagen.
Het gaat hier om de verdachte:
[verdachte] , geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] .
Een politiefoto die op 12-07-2022 van deze persoon is gemaakt met het nummer
[nummer 2] wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Op 16 juni 2023 heeft er op het bedrijventerrein van [bedrijf] aan [adres 2]
een inbraak plaatsgevonden in diverse vrachtwagens. Van deze inbraak zijn
camerabeelden. Ik heb de camerabeelden van 16 juni 2023 bekeken en de foto van SKDB
vergeleken met de persoon op de camerabeelden van 16 juni 2023.
Ik zag dat het gelaat van de persoon op de camerabeelden overeen kwam met de persoon
op de SKDB-foto. Tevens zag ik dat de wenkbrauwen en de neus van de persoon op de
camerabeelden overeenkomen mets de persoon op de SKDB-foto.
Ik herken de persoon op de camerabeelden voor 100 procent als de persoon op de SKDB-foto met de personalia als genoemd in dit proces-verbaal.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 2023 (dossierpagina’s 70 t/m 72), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 2] :
p. 70
Op zondag 27 augustus 2023 was ik belast met een onderzoek naar diefstal vanuit diverse
vrachtwagens bij het bedrijf genaamd [bedrijf] te Oosterhout. Bij deze diefstal gepleegd op
10 juni 2023 is er een tankpas weggenomen. Met deze tankpas is op 11 juni
(het hof begrijpt: 2023)meerdere malen getankt onder andere bij het tankstation aan [adres 4] . Van het tanken zijn camerabeelden welke tot beschikking van de politie zijn gesteld. Ik heb de camerabeelden bekeken en zag het volgende:
11.06.2023 17.26 uur:
- Is het tankstation in beeld.
- Komt een persoon aangelopen welke ik als volgt kan omschrijven. Man, zwarte pet met
wit logo, Zwart shirt met opdruk aan de achterzijde en voorzijde, zware korte
broek, zwarte sokken, zwarte badslippers en nektasje. Ik noem hem vanaf nu persoon 1.
- Ik zie persoon 1 op de rug.
- Gelijktijdig komt er een voertuig van het merk Mercedes aangereden.
- Persoon 1 loopt naar de eerste pilaar van het tankstation.
- Voertuig rijdt naar pomp 3.
- Persoon 1 loopt vervolgens naar pomp drie en pakt de slang van de brandstof.
- Persoon 1 stopt de brandstof slang in de tank van de Mercedes en tankt vervolgens
brandstof.
Ik herken persoon 1 als de persoon welke heeft ingebroken bij het bovengenoemde bedrijf
op 16 juni 2023. Ik herken hem voor 100 procent aan zijn uiterlijke kenmerken. Ik herken de
persoon als zijnde [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) [verdachte] van [geboortedag] 1982.
11.06.2023 19.23 uur:
- Is het tankstation in beeld.
- Komen er twee donkerkleurige voertuigen aangereden bij het tankstation.
- De bestuurders van beide voertuigen blijven in het voertuig zitten.
- Persoon 1 komt weer aangelopen bij het tankstation.
- Ik zie dat persoon l weer achter de eerste pilaar staat.
- Persoon 1 loopt naar pomp nummer 3.
- Persoon 1 pakt de brandstof lang en hangt deze in de tank van de eerste auto en
spreekt met de bestuurder van dit voertuig.
- De kofferbak gaat open en er komt een Jerrycan uit.
- Persoon 1 tankt de Jerrycan vol.
- Bestuurder van de eerste auto stapt uit en loopt naar de kofferbak. Pakt een
plastic tas en geeft deze aan de bestuurder van de tweede auto.
- Bestuurder 1 loopt weer richting de kofferbak en zet de Jerrycan in het voertuigen
en sluit de kofferbak. Stapt in het voertuig en rijdt weg.
- Het tweede voertuig rijdt naar pomp 3 en persoon 1 tankt ook deze auto vol met
brandstof.
Verbetering bewijsoverweging
Het hof vervangt de bewijsoverweging van de politierechter in het geheel door de navolgende.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De raadsman heeft in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 2 tenlastegelegde, omdat de herkenning van de verdachte door verbalisant [verbalisant 2] onvoldoende specifiek is om tot een betrouwbare en controleerbare herkenning te komen, zodat er weliswaar sprake kan zijn van wettig bewijs maar niet van overtuigend bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de politierechter overweegt het hof, gelet op het rapport van het NFI van 17 juli 2023 betreffende een DNA-onderzoek naar aanleiding van een inbraak gepleegd in Oosterhout op 10 juni 2023 alsmede gelet op het bij die inbraak behorende proces-verbaal/registratienummer PL2000-2023152113, dat de DNA-match van de verdachte met het bloed op de envelop, aangetroffen in de vrachtwagen waarin was ingebroken bij [bedrijf] te Oosterhout, ziet op de vrachtwageninbraak die plaatsvond op 10 juni 2023 en niet op de inbraak die plaatsvond in diezelfde vrachtwagen op 16 juni 2023. Wat van verdachtes vrijspraak van die inbraak van 10 juni 2023 in dat verband ook zij, laat die vrijspraak onverlet dat aan de hand van dit bloedspoor de verdachte in het vizier van de politie is gekomen. Er was nu eenmaal dit daderspoor van die inbraak van 10 juni 2023 dat rechtstreeks aan de verdachte kon worden gelinkt en op basis daarvan vond nader opsporingsonderzoek plaats. Gelet op dat spoor, hebben zowel verbalisant [verbalisant 3] als verbalisant [verbalisant 2] de camerabeelden van de vrachtwageninbraak op 16 juni 2023 vergeleken met een politiefoto van de verdachte en vervolgens hebben beiden, althans heeft ieder voor zich, verklaard de verdachte voor 100% op die beelden te herkennen. Verbalisant [verbalisant 2] , belast met het opsporingsonderzoek naar de diefstal uit diverse vrachtwagens bij genoemd bedrijf, heeft nadien ook de beelden van het tanken op 11 juni 2023 bekeken waarbij de avond tevoren – op 10 juni 2023 – weggenomen tankpas werd gebruikt. Zij herkende aan de hand van een SKDB-foto van de verdachte, die inmiddels aldus in de ingebroken vrachtwagen van 10 juni 2023 kon worden geplaatst op basis van die DNA-match, gelet op diens gelaat, neus en wenkbrauwen, met 100% zekerheid de verdachte als zijnde degene die deze tankpas op 11 juni 2023 heeft gebruikt (pagina 70).
Gezien het feit dat de verdediging zich heeft gerefereerd aan een eventuele bewezenverklaring van feit 3 leidt het hof hieruit af dat de juistheid van de herkenning van de verdachte op de camerabeelden van de inbraak van 16 juni 2023 door twee verbalisanten, voor zover die hiermee niet al wordt bevestigd, in ieder geval niet wordt betwist. Het hof heeft buiten dit gegeven ook anderszins geen reden om de herkenning die ziet op het feit van 11 juni 2023 anders te waarderen dan de herkenning die ziet op het feit van 16 juni 2023. Het hof ziet de herkenningen als het resultaat van grondig opsporingsonderzoek en gaat dus uit van betrouwbare herkenningen bij zowel feit 2 door twee verbalisanten als bij feit 3 door verbalisant [verbalisant 2] . Het hof verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van feit 2 en acht net als het onder feit 3 ook het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Aanvullende strafoverweging
Het hof ziet in hetgeen ter zitting door de verdediging is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om af te wijken van de door de politierechter opgelegde straf. De door de verdediging verzochte afdoening, een voorwaardelijke gevangenisstraf, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de feiten. Overigens, net als de politierechter volstaat het hof met de constatering dat de verdachte ruim drie uur zonder geldige titel op het politiebureau is opgehouden, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert. Hoewel op die termijnen streng dient te worden toegezien, kan in het onderhavige geval niet worden vastgesteld dat de verdachte door die termijnoverschrijding in enig belang is geschaad. Daarbij heeft het hof gelet op verdachtes uitlatingen ten overstaan van de politie toen deze overschrijding hem werd medegedeeld, kort gezegd inhoudende dat het niet erg is, hij toch had moeten wachten op de dagvaarding en hij al lang blij is dat hij zo meteen naar huis kan.
Het hof sluit zich voor het overige aan bij de overwegingen van de politierechter.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
De benadeelde partij [bedrijf] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 7.721,67. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 338,09.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering omvat de volgende schadeposten:
  • Ruitschade Volvo met kenteken [kenteken 2] € 587,33
  • Ruitschade Volvo met kenteken [kenteken 1] € 611,91
  • Ruitschade Volvo met kenteken [kenteken 1] € 611,91
  • Ruitschade DAF met kenteken [kenteken 3] € 623,32
  • Tank transacties € 1.920,29
  • Monteur [bedrijf] reparatie trucks en opruimwerkzaamheden
3 man x 2 dagen x 8 uur à € 93 per uur:
€ 4.464,00+
Totaal materiele schade:
€ 8.818,76
Reeds vergoede schade door de verzekering:
  • Verzoek uitkering VLC Partners Volvo kenteken [kenteken 2] € 337,33
  • Verzoek uitkering VLC Partners Volvo kenteken [kenteken 1] € 361,91
  • Verzoek uitkering VLC Partners Volvo kenteken [kenteken 1] € 361,91
  • Verzekering uitkering N.N. DAF kenteken [kenteken 3]
Totaal reeds vergoede schade:
€ 1.097,09
Totale schade: € 8.818,76
€ 1.097,09-
€ 7.721,67
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging – gelet op de bepleite vrijspraak van feit 2 – bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering ten aanzien van de tankkosten. Verder heeft de advocaat van de verdachte bepleit dat slechts éénmaal vergoeding van de schade aan de ruit van de Volvo met kenteken
[kenteken 1] kan worden toegekend en dat de overige gevorderde kosten dienen te worden afgewezen, nu er geen sprake is van een causaal verband tussen het bewezenverklaarde handelen en die gestelde schade.
Ruitschade
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreekse schade heeft geleden aan de vrachtwagen met kenteken
[kenteken 1] . Bij de poging tot inbraak in de vrachtwagen op 16 juni 2023 is door toedoen van de verdachte de ruit van het voertuig met het kenteken [kenteken 1] vernield. Uit de door de benadeelde partij overgelegde facturen van 21-6-2023 en 27-6-2023 blijkt dat er tweemaal een reparatie aan de ruit van het voertuig met kenteken [kenteken 1] heeft plaatsgevonden van telkens € 611,91. De verzekering heeft hiervoor ook tweemaal een vergoeding van telkens € 361,91 aan de benadeelde partij uitgekeerd. Het totale bedrag aan ruitschade is dus € 1.223,82 - € 723,82 = € 500,00. Naar het oordeel van het hof kan de verdachte, gelet op de beschermde vrijspraak voor feit 1, louter voor de schade van 16 juni 2023 verantwoordelijk worden gehouden, zodat het schadebedrag in deze dient te worden gehalveerd.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag
€ 250,00 zal worden toegewezen.
Het hof overweegt dat uit de vordering van de benadeelde partij volgt dat zij ook kosten, namelijk reparaties aan de ruiten van de voertuigen met kentekens [kenteken 2] en [kenteken 3] , heeft opgevoerd die niet zien op onderhavige strafbare feiten. Het hof is van oordeel dat dit geen schade betreft die rechtstreeks verband houdt met de bewezenverklaarde feiten. Het hof zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering met betrekking tot deze posten.
Tank- en paskosten
Het hof acht de gevorderde tankkosten toewijsbaar tot een bedrag van € 345,21. Dit bedrag heeft betrekking op twee hoeveelheden brandstof die blijkens het politiedossier op 11 juni 2023 door de verdachte met de op 10 juni 2023 bij de benadeelde partij weggenomen tankpas zijn getankt. Om 17:26 uur is 44,83 liter getankt voor € 59,40 exclusief BTW en om 19:24 uur 213,80 liter voor een bedrag van € 283,31 exclusief BTW. Tevens is in het totaalbedrag begrepen € 2,50 exclusief BTW als vergoeding voor de weggenomen tankpas. Ten aanzien van de overige gevorderde brandstofkosten (€ 1.575,08 exclusief BTW inclusief € 2,50 lidmaatschapskosten voor de tankpas) is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat dit schade betreft die rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit in die zin dat uit het politiedossier niet kan worden afgeleid dat het ook de verdachte was die bij alle overige tankbeurten heeft getankt. Ook voor wat betreft de lidmaatschapskosten kan niet worden vastgesteld dat er schade is met enig causaal verband. Het hof zal de benadeelde partij derhalve in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Monteur [bedrijf] reparatie trucks en opruimwerkzaamheden
Uit het onderzoek ter terechtzitting noch uit de onderbouwing van de onderhavige vordering is voldoende gebleken dat de schade bestaande uit de reparatiewerkzaamheden en de opruimwerkzaamheden in rechtstreeks verband staan met de bewezenverklaarde feiten. Het hof zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering met betrekking tot Monteur [bedrijf] reparatie trucks en opruimwerkzaamheden.
Conclusie
In totaal zal de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 595,21 (€ 250,00
reparatiekosten ruitschade + € 345,21 tankkosten en vergoeding tankpas) worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente over de gevorderde reparatiekosten van de ruitschade vanaf 27 juni 2023, zijnde de datum van de werkplaatsfactuur, en de gevorderde tankkosten vanaf 19 juni 2023, zijnde de datum van de factuur met de kaarttransactiedetails, telkens tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, met een beslissing omtrent de kosten als na te melden.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [bedrijf] is toegebracht tot een bedrag van € 595,21. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente over de gevorderde reparatiekosten van de ruitschade vanaf 27 juni 2023 en de gevorderde tankkosten vanaf 19 juni 2023, telkens tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraakbeslissing van de politierechter ter zake van het onder 1 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] en doet in zoverre opnieuw recht;

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf] ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 595,21 (vijfhonderdvijfennegentig euro en eenentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf] , ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 595,21 (vijfhonderdvijfennegentig euro en eenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de materiële schade aan de ruit van
€ 250,00 op 27 juni 2023;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de materiële schade als gevolg van de tank- en paskosten van € 345,21 op 19 juni 2023;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Jutte, griffier,
en op 4 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.A.T.G. Koning is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2023211843, d.d. 26 december 2023, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 77. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.