In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. De politierechter heeft de verdachte een geldboete van € 500,00 opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis, en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte primair heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft hij vrijspraak bepleit van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar oordeelt dat er geen sprake is van een veronachtzaming van de rechten van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet, en bevestigt het vonnis van de politierechter. Het hof heeft de verklaringen van de aangever als betrouwbaar beoordeeld en het verweer van de verdediging verworpen. De beslissing van het hof is op 6 november 2024 uitgesproken.