ECLI:NL:GHSHE:2024:4287

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
20-000185-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. dr. M.J.M.A. van der Put
  • mr. O.A.J.M. Lavrijssen
  • mr. S. Riemens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. De politierechter heeft de verdachte een geldboete van € 500,00 opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis, en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte primair heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft hij vrijspraak bepleit van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar oordeelt dat er geen sprake is van een veronachtzaming van de rechten van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet, en bevestigt het vonnis van de politierechter. Het hof heeft de verklaringen van de aangever als betrouwbaar beoordeeld en het verweer van de verdediging verworpen. De beslissing van het hof is op 6 november 2024 uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000185-24

Uitspraak : 6 november 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 januari 2024, in de strafzaak met parketnummer 02-238576-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het ten laste gelegde ‘overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet’
(subsidiair tenlastegelegde)bewezen verklaard en is de verdachte veroordeeld tot betaling van een geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis. De politierechter heeft de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en de benadeelde partij veroordeeld in de kosten van de verdachte, begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de raadsman primair bepleit dat deze dient te worden afgewezen en subsidiair dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met verbetering en aanvulling van de gronden waarop dit berust. Aan de opgesomde toepasselijke wettelijke voorschriften zal het hof voorts artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toevoegen.
Verbetering van de overweging met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. Daartoe is samengevat aangevoerd dat voor de verdachte ontlastende stukken niet aan het dossier zijn toegevoegd, hetgeen een veronachtzaming van de rechten van de verdachte oplevert. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie, indien hij bekend was geweest met de ontlastende stukken, mogelijk tot een andere vervolgingsbeslissing was gekomen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt het volgende voorop. Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan.
Nog daargelaten dat de door de verdediging bedoelde ontlastende stukken, daaronder specifiek de verklaring van [betrokkene] , naar hofs oordeel niet zijn aan te merken als ontlastend, kan op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat deze stukken doelbewust niet aan het dossier zijn toegevoegd en dat de rechten van de verdachte derhalve doelbewust of op grove wijze zouden zijn veronachtzaamd. Daar komt bij dat de stukken alsnog aan het dossier zijn toegevoegd, waardoor de verdachte niet in zijn belangen is geschaad. Ten slotte vermag het hof niet in te zien dat de betreffende stukken, meer specifiek de verklaring van de vriendin van de verdachte, te weten [betrokkene] , tot een andere vervolgingsbeslissing zouden hebben geleid. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging en bepaalt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Aanvulling van de bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het subsidiair tenlastegelegde. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de verklaring van aangever [benadeelde] onbetrouwbaar is en niet tot het bewijs kan worden gebezigd, nu hij in onderliggende zaak anders heeft verklaard dan in de zaak ziende op de mishandeling die volgens [benadeelde] gevolgd zou zijn na de aanrijding (PL2000-2022168977). Derhalve dient te worden uitgegaan van de verklaring van de verdachte, namelijk dat hij wilde inparkeren en dat aangever op dat moment sneller bij hem was dan gedacht. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het rijgedrag van de verdachte niet kan worden aangemerkt als evident gevaarlijk rijgedrag, zodat vrijspraak dient te volgen.
In aanvulling op de politierechter overweegt het hof als volgt.
Het hof overweegt met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever [benadeelde] als volgt. Aangever [benadeelde] heeft in onderhavige zaak (PL2000-2022180471) onder meer verklaard dat hij op zijn fiets in de richting van de Moergestelseweg reed toen hij werd afgesneden door een grijze Range Rover, waardoor hij flink op de rem moest. Hij fietste daarna verder en ongeveer 40 meter verder reed dezelfde Range Rover tegen hem aan toen de Range Rover het parkeervak naast aangever in wilde rijden. Aangever werd daarbij met de rechterbuitenspiegel geraakt. In de zaak ziende op de mishandeling (PL2000-2022168977) heeft aangever verklaard dat hij in de richting van de Moergestelseweg fietste toen hij werd afgesneden door een grijze Range Rover. Deze Range Rover reed iets verder de Pastoor de Beugdenstraat in en reed toen een parkeervak ter hoogte van de Desso winkel in. Aangever heeft verklaard dat de Range Rover toen tegen hem aanreed, waardoor hij ten val kwam. De verdachte heeft in onderhavige zaak in zijn verhoor bij de politie onder meer verklaard dat hij zijn auto in de eerste vrije parkeerplaats wilde parkeren en dat hij op het moment van keren in zijn ooghoek zag dat er een fietser achter hem aankwam. De verdachte dacht dat hij nog genoeg tijd had om te parkeren. Vervolgens zag de verdachte dat de rechterspiegel van zijn auto was omgeklapt. Anders dan de verdediging heeft betoogd, stelt het hof op grond van het vorenstaande vast dat de verklaringen van [benadeelde] , voor zover deze zien op het moment kort voor de aanrijding als de aanrijding zelf, in grote lijnen met elkaar overeenkomen. Deze verklaringen komen bovendien voor wat betreft de toedracht van de aanrijding overeen met de verklaring van de verdachte. Het verweer van de verdediging, voor zover inhoudende dat de verklaringen van [benadeelde] onbetrouwbaar zouden zijn en niet tot het bewijs zouden kunnen worden gebezigd, wordt derhalve verworpen.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging ziende op het gevaarlijke rijgedrag van de verdachte overweegt het hof voorts nog als volgt. Uit artikel 5 van de Wegenverkeerswet volgt onder meer dat het ‘gevaar’ in artikel 5 betrekking heeft op de veiligheid op de weg in de zin van artikel 1, waarbij het kan gaan om gevaar voor personen of goederen. Het gevaar is gelegen in een reële kans op een ongeval. Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt zoals bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet. De verdachte heeft aangever [benadeelde] immers in zijn ooghoek gezien, dacht dat hij nog voldoende tijd had om zijn auto te parkeren, en heeft de auto vervolgens in het parkeervak gereden, hetgeen heeft geresulteerd in een aanrijding met [benadeelde] . Naar het oordeel van het hof was er in deze gegeven omstandigheden sprake van een reële kans op een ongeval met aangever [benadeelde] . Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. dr. M.J.M.A. van der Put, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 6 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.