In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 18 januari 2024 werd uitgesproken. De politierechter had de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling en diefstal, en hem veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis waarvan beroep. De raadsman van de verdachte pleitte voor integrale vrijspraak, maar voerde ook een straftoemetingsverweer aan, waarbij hij vroeg om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft het bewijs beoordeeld en enkele verbeteringen aangebracht in de bewijsvoering, maar kwam tot de conclusie dat de eerdere beslissing van de politierechter in stand kon blijven. Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de verbeteringen in de bewijsvoering.