ECLI:NL:GHSHE:2024:45

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.333.856_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Limburg van 24 juli 2023, waarin de kinderen onder toezicht werden gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De moeder en de vader zijn geregistreerd partners geweest en hebben gezamenlijk gezag over de kinderen. De kinderen zijn in het verleden onder toezicht gesteld en zijn tijdelijk geplaatst in verschillende gezinshuizen. De moeder heeft in haar beroepschrift betoogd dat de uithuisplaatsing niet in het belang van de kinderen is en dat zij in staat is om voor hen te zorgen. De GI heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is vanwege de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen en de zorgen over de thuissituatie van de moeder. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2023. Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor uithuisplaatsing aanwezig zijn en dat de kinderen zich momenteel goed ontwikkelen binnen het gezinshuis. Het verzoek van de moeder om een raadsonderzoek is afgewezen, omdat het hof van mening is dat dit niet het juiste moment is. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 januari 2024
Zaaknummer : 200.333.856/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/03/318823 / JE RK 23-1057 en C/03/320070 / JE RK 23-1283
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.E.J. Dohmen,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
opgeroepen op een voor het hof bekend briefadres te [briefadres] ,
hierna te noemen: de vader.
Deze zaak gaat over de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond (hierna: de rechtbank) van 24 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met een deel van het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen d.d. 24 oktober 2023;
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen d.d. 15 november 2023;
- een V-formulier van de advocaat van de moeder met het overige deel van het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen d.d. 22 november 2023.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Dohmen;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader zijn geregistreerd partners geweest. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 12 mei 2022 heeft de rechtbank de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 12 augustus 2022. Daarnaast is bij die beschikking een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 12 mei 2022 tot 26 augustus 2022. De beslissing is voor het overige aangehouden.
3.3.
Bij beschikking van 25 mei 2022 heeft de rechtbank de voorlopige ondertoezichtstelling bekrachtigd en daarop aansluitend de kinderen onder toezicht gesteld over de periode van 12 augustus 2022 tot 12 augustus 2023. Bij die beschikking is verder een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 12 augustus 2022.
3.4.
Bij beschikking van 8 augustus 2022 heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder in de vorm van een gezinshuis verleend tot 12 november 2022. De beslissing op de resterende termijn van het verzoek is aangehouden.
Hierna is, bij beschikking van 11 november 2022, een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 12 februari 2023. De beslissing op de resterende termijn van het verzoek is aangehouden.
Vervolgens heeft de rechtbank bij beschikking van 3 februari 2023 het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing voor de resterende termijn afgewezen.
3.5.
De kinderen zijn aanvankelijk geplaatst bij [instantie 1] te [plaats] . Vanaf 8 augustus 2022 tot en met 12 februari 2023 zijn de kinderen geplaatst geweest binnen gezinshuis [gezinshuis 1] . Vanaf 13 februari 2023 zijn zij teruggeplaatst bij de moeder.
3.6.
Bij beschikking van 3 mei 2023 heeft de rechtbank het verzoek van de GI tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van twaalf maanden afgewezen.
3.7.
Bij beschikking van 12 juli 2023 heeft de rechtbank het verzoek van de GI tot verlening van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen afgewezen.
3.8.
Vanaf de datum van de hierna te noemen beschikking zijn de kinderen geplaatst binnen gezinshuis [gezinshuis 2] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 24 juli 2023 heeft de rechtbank:
- de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 12 augustus 2024;
- een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg dan wel een accommodatie van een zorgaanbieder (te weten een gezinshuis) verleend met ingang van 24 juli 2023 tot 12 augustus 2023;
- een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg dan wel een accommodatie van een zorgaanbieder (te weten een gezinshuis) verleend met ingang van 12 augustus 2023 tot 12 augustus 2024;
- het zelfstandig verzoek van de moeder tot vervanging van de GI door een andere gecertificeerde instelling afgewezen.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen betreft en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De moeder verzoekt het hof, de beschikking van 24 juli 2023 te vernietigen voor zover het de beslissing tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing betreft en, opnieuw rechtdoende:
- het verzoek van de GI tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen en
- te bepalen dat de kinderen terug bij de moeder dienen te worden geplaatst en dat de raad vervolgens als adviserende instantie bij onderhavige kwestie betrokken dient te worden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verzocht om de beslissing aan te houden in afwachting van een onderzoek door de raad.
4.3.
De GI voert verweer. Zij verzoekt het hof de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ter beoordeling ligt voor de verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen over twee periodes: de periode van 24 juli 2023 tot 12 augustus 2023 en de periode van 12 augustus 2023 tot 12 augustus 2024. Deze periodes worden hierna gezamenlijk beoordeeld.
5.2.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De moeder betwist dat een uithuisplaatsing van de kinderen in hun belang noodzakelijk is. Ze heeft in het verleden de kinderen geruime tijd deugdelijk verzorgd en opgevoed. Ze beschikt over basale opvoedvaardigheden en kan aansluiten bij de behoeften van de kinderen. Ze heeft geen contact meer met de vader en stelt de belangen van de kinderen voorop. Ze heeft de kinderen niet mishandeld. Dat de moeder te kort zou schieten in de verzorging van de kinderen en dat ze de hygiëne in haar huishouden niet op orde zou hebben is niet, althans niet meer aan de orde. Tijdens de thuisplaatsing van de kinderen vanaf februari 2023 zijn er wel momenten geweest dat voor de moeder de zorg voor de kinderen veel is geweest. In die periode speelde ook dat de moeder weer contact kreeg met haar andere kinderen uit een eerder huwelijk. Dit was een nieuwe omstandigheid waar zij voor kwam te staan. Vanuit de GI is er weinig oog voor de uitdagingen die de moeder heeft om alles in goede banen te leiden. De hulp door [instantie 2] die aan de moeder is geboden, heeft haar niet de handvatten gegeven die zij had verwacht. De periode vanaf de thuisplaatsing van de kinderen tot de uithuisplaatsing in juli 2023 is te kort geweest om te concluderen dat alles is geprobeerd om een uithuisplaatsing van de kinderen te voorkomen.
Hoewel er geen grond is die een uithuisplaatsing van de kinderen rechtvaardigt, begrijpt de moeder dat terugplaatsing van de kinderen bij haar op dit moment niet kan. Er is nog onvoldoende zicht op de opvoedvaardigheden van de moeder en wat zij nodig heeft en er dient ook zicht te komen op de situatie van de kinderen. De moeder wenst een raadsonderzoek naar het perspectief. Zij heeft zich inmiddels goed kunnen herpakken en heeft haar woning op orde gemaakt. Ze staat op de wachtlijst voor onderzoek door [instantie 3] , zoals de GI nodig achtte, en voor hulp bij traumaverwerking. De kinderen ziet zij nu een keer per twee weken onder begeleiding van [instantie 4] en dit verloopt goed.
5.3.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De uithuisplaatsing van de kinderen is in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk. De kinderen hebben veel meegemaakt. Zij zijn beschadigd en getraumatiseerd. Ondanks de gezinsondersteuning door [instantie 2] , die bij de moeder ingezet is geweest gedurende 45,5 uur per week in de periode van thuisplaatsing van de kinderen, zijn de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen niet afgenomen maar juist toegenomen. De GI maakt zich ernstig zorgen over de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie van de moeder. De moeder wordt ernstig overvraagd in de zorg en opvoeding van de kinderen. Zij heeft geen overzicht en kan niet adequaat aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben. Er is sprake van verwaarlozing van de kinderen, van emotionele en fysieke kindermishandeling en van onderstimulatie van de kinderen door de moeder. Het lukt de moeder niet om te voldoen aan goed genoeg ouderschap. Zij is onvoldoende leerbaar gebleken.
Sinds de plaatsing van de kinderen binnen gezinshuis [gezinshuis 2] wordt gezien dat de kinderen tot rust en tot ontwikkeling komen. [minderjarige 3] gaat nu naar dagbehandeling van [instantie 5] . Er vindt nog onderzoek plaats naar welke therapie voor de kinderen nodig is, eventueel gevolgd door diagnostisch onderzoek. Binnen twee maanden hoopt de GI hierover duidelijkheid te hebben. De moeder en de vader hebben (afzonderlijk van elkaar) een keer per twee weken omgang met de kinderen, onder begeleiding van [instantie 4] . [instantie 4] ziet ten aanzien van de moeder hetzelfde beeld, namelijk onder stimulatie en het niet adequaat kunnen aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben.
Begin oktober 2023 is een perspectiefbesluit genomen, inhoudende dat de kinderen niet terug naar de moeder kunnen. Ten aanzien van de vader is nog geen perspectiefbesluit genomen.
5.4.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende geadviseerd.
De raad kan de beslissing tot uithuisplaatsing van de kinderen volgen, gezien de lange voorgeschiedenis en de hulpverlening die ingezet is geweest. Er wordt al jaren op gehamerd dat de relatie tussen de moeder en de vader onveiligheid veroorzaakt, maar het contact tussen hen is er steeds gebleven, tot dit jaar. De ouders hebben hulpverlening steeds afgehouden. Mede omdat het tot op heden heeft ontbroken aan een stabiele en veilige opvoedsituatie is de opvoedingslast groot. De vader heeft meermalen gezegd dat hij zijn handen er vanaf trekt. De moeder stond er alleen voor. Zij heeft veel hulp ontvangen in de periode dat de kinderen thuisgeplaatst zijn geweest, maar de situatie is niet verbeterd. Er zijn te veel zorgen over de begeleidbaarheid, leerbaarheid en mogelijkheden van de moeder om haar fulltime voor de kinderen te kunnen laten zorgen.
De raad adviseert de GI om in te zetten op een traject voor de moeder, waarin stap voor stap de stressfactoren die bij de moeder spelen (onder andere op financieel vlak) worden aangepakt, zodat zij beter in haar vel komt te zitten en meer in haar kracht komt te staan. Daarna kan binnen de ondertoezichtstelling verder gekeken worden naar wat het aandeel van de moeder in de zorg voor de kinderen kan zijn. De raad adviseert de GI ook om de voorwaarden die zij aan de moeder stelt overzichtelijk te maken.
De raad ziet op dit moment geen reden voor een perspectiefonderzoek, zoals de moeder heeft verzocht. Dat is een momentopname terwijl de raad liever ziet dat ingezet wordt op genoemd traject voor de moeder, zodat een rustige basis wordt gecreëerd en in kleine stappen naar de mogelijkheden van de moeder wordt gekeken.
5.5.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aangevoerd.
De vader staat achter de uithuisplaatsing van de kinderen. Op het moment dat de kinderen in februari 2023 terug naar de moeder gingen, had hij daar al zorgen over. Hij ziet dat de kinderen sinds de uithuisplaatsing positief veranderd zijn.
De vader is na het uiteengaan van de ouders in een diep dal geraakt. Hij heeft zich nu herpakt en zijn leven op orde. Hij is gestopt met het gebruik van soft drugs, hij heeft een nieuwe partner en is een bedrijf aan het opstarten. Hij heeft nu een keer per twee weken contact met de kinderen, onder begeleiding van [instantie 4] . Hij hoopt aan de GI te kunnen laten zien dat hij voor de kinderen kan zorgen.
5.6.
Het hof overweegt het volgende.
5.6.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.6.2.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing in de ter beoordeling staande periodes aanwezig waren en nog steeds zijn. Het hof heeft bij zijn oordeel het volgende in aanmerking genomen.
Niet ter discussie staat dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. Er is hulpverlening van grote omvang voor de moeder ingezet geweest sinds de thuisplaatsing van de kinderen in februari 2023. Gezien het verloop hiervan en tegen de achtergrond van de zorgen die er daarvoor reeds waren, zijn er zodanig grote zorgen over de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie van de moeder en over de belastbaarheid en leerbaarheid van de moeder dat een uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is. De moeder is het er mee eens dat de kinderen nu niet naar haar terug kunnen.
Voorts is gebleken dat de zorgen over de kinderen – zij hebben in hun jonge jaren veel meegemaakt – nog niet uitgekristalliseerd zijn. De kinderen ontwikkelen zich op dit moment goed binnen het gezinshuis en er vindt onderzoek plaats naar welke therapie zij nodig hebben, eventueel gevolgd door diagnostisch onderzoek. De GI verwacht hierover binnen twee maanden duidelijkheid. Ook om die reden is de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk.
5.6.3.
Voor zover de moeder heeft verzocht om een onderzoek door de raad, met (mede) als doel haar opvoedcapaciteiten inzichtelijk te maken, zal het hof dit verzoek afwijzen. In ogenschouw genomen dat de moeder in afwachting is van een persoonlijkheidsonderzoek door [instantie 3] en van psychologische hulp voor traumaverwerking, acht het hof het nu niet het aangewezen moment om een raadsonderzoek te laten plaatsvinden. Dit is in lijn met het advies van de raad, die op dit moment geen toegevoegde waarde ziet in een raadsonderzoek maar meer ziet in een traject voor de moeder om haar stap voor stap in haar kracht te zetten en vanuit die situatie te kijken naar wat voor haar mogelijk is.
De inzet van een dergelijk traject laat evenwel onverlet dat de gronden voor uithuisplaatsing aanwezig zijn.
5.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 juli 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en A.M. Bossink en is op 11 januari 2024 door mr. A.M. Bossink uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.