ECLI:NL:GHSHE:2024:659

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
200.330.501_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2016. De man en de vrouw, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, zijn in geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 25 juli 2023 een beschikking gegeven die de zorgregeling wijzigde, maar beide partijen waren het daar niet mee eens en hebben hoger beroep ingesteld. De man verzocht om de eerdere regeling van 29 april 2022 te herstellen, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep verzocht om verdere wijzigingen in de zorgregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2024 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds november 2022 een gewijzigde afspraak over de zorgregeling hebben gemaakt, die in de bestreden beschikking niet correct was weergegeven. Het hof heeft besloten de zorgregeling te wijzigen in overeenstemming met de afspraak die partijen in november 2022 hebben gemaakt, waarbij de minderjarige in een cyclus van drie weken verblijft: één weekend niet bij de man en twee weekenden wel. De vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld, en de vrouw is verantwoordelijk voor het brengen en ophalen van de minderjarige, terwijl de man bijdraagt in de vervoerskosten.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze de zorgregeling betreft. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 februari 2024
Zaaknummer: 200.330.501/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/390143/ FA RK 23-631
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.J.H.C. Glenz,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M.J.P. Michiels.
Deze zaak gaat over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 augustus 2023;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingekomen op 13 september 2023;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen op 6 oktober 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 6 juni 2023;
- een V-formulier met een brief en producties van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 3 januari 2024.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Glenz;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Michiels;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats].
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2.
Bij beschikking van 29 april 2022 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) [minderjarige] met ingang van 4 maart 2022 minimaal twee weekenden per maand van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de man zal verblijven. De vakanties en feestdagen worden in onderling overleg tussen de ouders afgesproken. In principe zorgt de vrouw voor het vervoer van [minderjarige] van en naar de man. De ouders regelen dit in onderling overleg. Verder is bepaald dat de man niet onverwacht en onaangekondigd bij de vrouw aan de deur zal komen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 25 juli 2023, heeft de rechtbank de beschikking van 29 april 2022 gewijzigd voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt:
bepaalt dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken [minderjarige] met ingang van heden per cyclus van vier weken, in de eerste week gedurende het weekend bij de vrouw zal verblijven, in de tweede en derde week van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de man zal verblijven en in de vierde week gedurende het weekend bij de vrouw zal verblijven. De vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld. In principe zorgt de vrouw voor het vervoer van [minderjarige] van en naar de man. De ouders regelen dit in onderling overleg.
4.2.
De man en de vrouw kunnen zich met deze beslissing niet verenigen zij zijn hiervan in respectievelijk principaal hoger beroep en incidenteel hoger beroep gekomen.
4.3.
De man verzoekt de beschikking van 25 juli 2023 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met ingang van de datum van de te nemen beschikking:
- [minderjarige] de eerste week gedurende het weekend bij de vrouw zal verblijven, in de tweede en derde week gedurende het weekend van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de man zal verblijven, in de daaropvolgende week gedurende het weekend bij de vrouw zal verblijven en daarna gedurende twee achtereenvolgende weekenden van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de man zal verblijven en op deze wijze verder,
- waarbij de vrouw [minderjarige] naar de man brengt en weer bij de man ophaalt,
- en verder de beschikking van de rechtbank ten aanzien van zorgregeling tijdens de vakanties en feestdagen, namelijk verdeling bij helfte, te handhaven.
4.4.
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de verzoeken van de man in principaal hoger beroep af te wijzen, dan wel de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren.
4.5.
De vrouw verzoekt op haar beurt in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en de zorgregeling als volgt te wijzigen:
I. te bepalen dat de vrouw en de man het halen en brengen van [minderjarige] bij helfte delen, waarbij de man kan kiezen dat [minderjarige] op vrijdag en zondag op het station in [plaats] wordt overgedragen en de kosten hiervan bij helfte tussen partijen worden verdeeld, of dat de man [minderjarige] op vrijdag bij de vrouw met de auto komt halen en de vrouw [minderjarige] op zondag bij de man komt halen, waarbij beide ouders hun eigen kosten dragen;
II. te bepalen dat in het kader van de zorg- en opvoedingstaken [minderjarige] met ingang van heden per cyclus van vier weken in de eerste week gedurende het weekend bij de vrouw zal verblijven, in de tweede en derde week van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man zal verblijven en in de vierde week gedurende het weekend bij de vrouw zal verblijven;
III. te bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte tussen partijen verdeeld worden en als volgt worden verdeeld:
vakanties van één week:
- deze worden niet gedeeld;
- [minderjarige] verblijft het ene jaar tijdens de vakantie bij de vrouw en het jaar erop bij de man;
vakanties van twee weken:
- deze vakanties worden 50/50 gedeeld;
- de eerste week verblijft [minderjarige] bij de vrouw en de andere week bij de man;
- het jaar erop verblijft [minderjarige] de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw;
- het wisselmoment is op zondag;
zomervakantie:
- in de zomervakantie verblijft [minderjarige] de eerste drie weken bij de man (2023) en de laatste drie weken bij de vrouw;
- het jaar erop verblijft [minderjarige] de eerste drie weken bij de vrouw (2024) en de laatste drie weken bij de man;
Moederdag en Vaderdag:
- wanneer Moederdag in het weekend valt dat [minderjarige] bij de man is, dan dient het weekend geruild te worden zodat [minderjarige] bij de vrouw kan zijn;
- wanneer Vaderdag in het weekend valt dat [minderjarige] bij de vrouw is, dan dient het weekend geruild te worden zodat [minderjarige] bij de man kan zijn.
4.6.
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw in incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof deze verzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep

5.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Reguliere zorgregeling
5.2.
De man stelt, kort gezegd, dat de rechtbank bij de bepaling van de zorgregeling ten onrechte is uitgegaan van een cyclus van vier weken. Partijen hebben sinds november 2022 een gewijzigde afspraak over de zorgregeling gemaakt, inhoudende dat [minderjarige], in een cyclus van drie weken, een weekend niet bij de man verblijft en twee weekenden wel. Het was de bedoeling dat deze afspraak in de beschikking zou worden opgenomen. [minderjarige] was aan die regeling gewend.
5.3.
De vrouw meent dat de rechtbank terecht is uitgegaan van een cyclus van vier weken. Zij erkent dat partijen sinds november 2022 een gewijzigde afspraak over de zorgregeling hadden gemaakt, maar tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft zij aangegeven dat zij terug wil naar de zorgregeling die bij de beschikking van 29 april 2022 is vastgelegd. Aan de zorgregeling die in de bestreden beschikking is bepaald wordt door partijen uitvoering gegeven en [minderjarige] is daar nu aan gewend.
5.4.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om een zo duidelijk mogelijke beslissing te nemen. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat de ouders over de invulling van de zorgregeling blijven strijden.
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
5.5.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat de afspraak die partijen in november 2022 in onderling overleg over de zorgregeling hebben gemaakt wordt voortgezet, omdat partijen die regeling sinds november 2022 uitvoeren en [minderjarige] daar inmiddels aan is gewend.
Partijen zijn het erover eens, zo is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gebleken, dat de rechtbank bij de weergave van de tussen partijen overeengekomen zorgregeling in november 2022 een vergissing heeft gemaakt. De gewijzigde afspraak die partijen destijds hebben gemaakt houdt in dat [minderjarige], in een cyclus van drie weken, een weekend niet bij de man verblijft en twee weekenden wel.
5.5.2.
Het hof zal de zorgregeling wijzigen overeenkomstig voornoemde afspraak, zoals ook de bedoeling van de rechtbank was. Dit betreft de regeling waaraan partijen sinds november 2022 tot de bestreden beschikking uitvoering hebben gegeven en [minderjarige] was aan die regeling gewend.
Gesteld noch gebleken is dat die afspraak niet in het belang van [minderjarige] zou zijn. In eerste aanleg heeft de rechtbank overwogen dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij terug wil naar de zorgregeling die bij de beschikking van 29 april 2022 is vastgelegd. De vrouw heeft hiertegen niet gegriefd. De enkele stelling van de vrouw dat [minderjarige] nu gewend is aan de regeling die in de bestreden beschikking is vastgesteld, is onvoldoende en leidt niet tot een ander oordeel.
Aanvangs- en eindtijd en halen en brengen
5.6.
Tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen de volgende afspraken gemaakt over de aanvangstijd van de zorgregeling en de verdeling van het halen en brengen in het kader van de zorgregeling:
- de vrouw zorgt voor het brengen en ophalen van [minderjarige]; op de vrijdag vindt de overdracht van [minderjarige] door de vrouw aan de man plaats om 19.45 uur;
- de man draagt bij in de vervoerskosten die de vrouw in het kader van de zorgregeling maakt door de helft van de maandelijkse treinabonnementskosten van de vrouw te betalen. Zij heeft op dit moment een ‘weekend vrij abonnement’ waarvan de kosten (afgerond) € 35,- per maand bedragen.
Partijen hebben verzocht deze afspraken vast te leggen in de te nemen beschikking.
5.7.
Het hof zal overeenkomstig voormelde afspraken beslissen, zoals hierna onder 6. is vermeld. Daarbij zal het hof het overdrachtsmoment op zondag bepalen om 16.00 uur, zoals steeds de afspraak tussen partijen is geweest.
Voor zover de vrouw heeft verzocht om de eindtijd te wijzigen naar 18.00 uur, ziet het hof daar geen aanleiding voor. De man is het niet eens met die verzochte aanpassing en de vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij [minderjarige] op zondag om 16.00 uur kan blijven ophalen. Geen argument is aangevoerd waarom de eindtijd in het belang van [minderjarige] verlaat dient te worden.
Zorgregeling voor vakanties en feestdagen
5.8.
De vrouw verzoekt een zorgregeling voor de vakanties en feestdagen te bepalen op de wijze zoals zij in het incidenteel hoger beroep heeft weergegeven. De vrouw voert, kort gezegd, aan dat het partijen niet lukt om in onderling overleg tot een verdeling van de vakanties en feestdagen te komen.
De man is van mening dat de huidige regeling voor de vakanties en feestdagen gehandhaafd moet blijven.
5.9.
Het hof overweegt als volgt.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld. Dit betreft (alleen) de vaststelling van de tussen partijen lopende regeling voor de vakanties en feestdagen. De vrouw is in eerste aanleg zonder advocaat verschenen en zij heeft ter zake deze zorgregeling geen verweer gevoerd. Zij heeft voor het eerst in hoger beroep verzocht om een wijziging van de zorgregeling voor de vakanties en feestdagen.
Nog daargelaten de vraag of dit verzoek voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan, zal het hof dit verzoek afwijzen nu het hof onvoldoende weet over het feitelijke verloop van de zorgregeling om te kunnen beoordelen of er redenen zijn om tot een andere verdeling van vakanties en feestdagen te komen. Daartoe zijn geen voldoende concrete feiten naar voren gebracht noch zijn die anderszins gebleken.
Conclusie
5.10.
Duidelijkheidshalve zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de volledige zorgregeling betreft en, op grond van wat hiervoor is overwogen, een zorgregeling vaststellen als hierna staat vermeld.

6.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juli 2023 voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken,
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 april 2022 voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw met betrekking tot [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats], de volgende regeling vast:
- [minderjarige] verblijft – in een cyclus van drie weken – één weekend niet bij de man en twee weekenden wel van vrijdag 19.45 uur tot zondag 16.00 uur;
- de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld;
- de vrouw zorgt voor het brengen en ophalen van [minderjarige]; de man draagt bij in de vervoerskosten door de helft van de maandelijkse treinabonnementskosten van de vrouw te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en M.I. Peereboom – Van Drunick en is op 29 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.