ECLI:NL:GHSHE:2024:732

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
200.328.597_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en omgang van minderjarige na intrekking hoger beroep door de moeder

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzocht om de beschikking van 21 maart 2023 te vernietigen, waarin de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige [minderjarige 1] waren verdeeld en het hoofdverblijf bij de vader was vastgesteld. De vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en stelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep in. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2024 werd de minderjarige [minderjarige 1] gehoord, die zijn voorkeur voor de huidige regeling uitsprak. Na deze behandeling besloot de moeder haar hoger beroep in te trekken, wat het hof opmerkte als een teken dat zij het belang van [minderjarige 1] vooropstelde. Het hof verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep en wees het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vader af. De beslissing werd op 7 maart 2024 openbaar uitgesproken door de rechters.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 maart 2024
Zaaknummer: 200.328.597/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/404695 FA RK 22-5831
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.A. Dronkers,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K. van Doorn.
Het hof merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over: de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de vaststelling van het hoofdverblijf van de minderjarige:
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 21 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in principaal en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 juni 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de betreffende verzoeken van de vader waartegen beroep (omtrent het hoofdverblijf en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken) alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2023, heeft de vader verzocht de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep van de moeder af te wijzen als ongegrond dan wel onbewezen.
2.2.1.
Tevens heeft de vader (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld (het hof begrijpt voor zover de beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf alsnog wordt vernietigd) en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog rechtdoende bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dat toelaat te bepalen dat met ingang van de datum van wijziging van de hoofdverblijfplaats, de moeder de verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige 1] volledig draagt, althans een ingangsdatum en regeling zoals het hof juist acht
2.2.2.
Bij verweerschrift in (voorwaardelijk) incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2023, heeft de moeder bevestigd dat, zo begrijpt het hof, indien haar grief ten aanzien van het hoofdverblijf slaagt de verblijfsoverstijgende kosten ook voor rekening van de moeder zullen komen, gelijk aan de situatie vóór de bestreden beslissing.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Dronkers;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Doorn;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter en de griffier hebben daags voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met hem gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 22 januari 2024;
  • V6-formulier met bijlage (mail jeugdbeschermer) van de advocaat van de vader d.d. 25 januari 2024;
  • V6-formulier met bijlagen (producties E tot en met I) van de advocaat van de vader d.d. 31 januari 2024;
  • V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 2 februari 2024.

3.De beoordeling

In het principaal en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep:
3.1.
Partijen hebben van 2004 tot 2011 een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie is [minderjarige 1] geboren. De vader heeft [minderjarige 1] erkend en de vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] .
3.2.
Bij arrest van 23 maart 2015 heeft het Hof van Beroep van Antwerpen (voor zover thans van belang) beslist dat [minderjarige 1] een volledig gedeeld verblijf bij de vader en de moeder heeft. [minderjarige 1] stond ingeschreven op het adres van de moeder. In het kader van de zorgregeling verbleef [minderjarige 1] afwisselend de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder, waarbij de wisseling plaatsvindt op vrijdag na school en wanneer er geen school is op vrijdag om 18.00 uur. Partijen zijn nadien overeengekomen dat [minderjarige 1] in de week dat hij bij de ene ouder verblijft op woensdag zal avondeten bij de andere ouder. Bij beschikking van de rechtbank van 9 januari 2018 is een nadere regeling betreffende de verdeling van de vakantie- en feestdagen bepaald dan wel overeengekomen op de wijze zoals neergelegd in de beschikking en het door de ouders in december 2016 ondertekende ouderschapsplan.
3.3.
In genoemd arrest van het Hof van Beroep is ook bepaald dat de ouders ieder de dagelijkse kosten en de verblijfsgebonden kosten van [minderjarige 1] dragen in de periode dat [minderjarige 1] bij een van de ouders verblijft. De verblijfsoverstijgende kosten worden door de ouders bij helfte gedragen. Nadien zijn de ouders in het ouderschapsplan onder meer overeengekomen dat de moeder de verblijfsoverstijgende kosten betaalt. Zij ontvangt de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De vader en de moeder betalen zelf de verblijfskosten.
3.4.
Bij de bestreden – deels uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het arrest van het Hof van Beroep van Antwerpen van 23 maart 2015 alsmede het door de ouders ondertekende ouderschapsplan van december 2016 gewijzigd en
- bepaald dat [minderjarige 1] het hoofdverblijf bij de vader heeft;
- een zorgregeling vastgesteld, waarbij is bepaald dat de moeder en [minderjarige 1] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar één weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur en gedurende een deel van de vakanties en feestdagen, volgens het navolgende schema:
  • carnavalsvakantie; in de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] bij vader en in de even jaren bij moeder;
  • meivakantie; in de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] de 1e week bij vader en de 2e week bij moeder en in de even jaren verblijft [minderjarige 1] de 1e week bij moeder en de 2e week bij vader;
  • zomervakantie; in de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] de eerste drie weken bij moeder en de laatste drie weken bij vader en in de even jaren verblijft [minderjarige 1] de eerste drie weken bij vader en de laatste drie weken bij moeder. De overdracht is op zaterdagochtend om 9.00 uur;
  • herfstvakantie; in de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] bij moeder en in de even jaren bij vader;
  • kerstvakantie; in de even jaren verblijft [minderjarige 1] de 1e week bij vader en de 2e week bij moeder en in de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] de 1e week bij moeder en de 2e week bij vader, waarbij onderstaande regeling aangaande de feestdagen voorrang heeft op de reguliere vakantieverdeling;
  • feestdagen;
 kerstavond en 1e kerstdag; volgens de reguliere zorgregeling;
 2e kerstdag; bij de andere ouder van 12.00 uur tot 21.00 uur;
 Oudjaarsavond en Nieuwjaarsochtend; in de even jaren verblijft [minderjarige 1] bij vader en in de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] bij moeder van 18.00 uur tot 1 januari 12:00 uur;
 Nieuwjaarsdag; in de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] bij vader en in de even jaren bij moeder van 12:00 uur tot 21:00 uur;
 verjaardag [minderjarige 1] ; in de oneven jaren viert [minderjarige 1] zijn verjaardag op [geboortedatum] bij vader en in de even jaren viert [minderjarige 1] zijn verjaardag bij moeder. Dit is aansluitend aan school en als [geboortedatum] een weekenddag is dan verblijft [minderjarige 1] van 12.00 uur tot 20.00 uur bij de betreffende ouder;
 verjaardag van moeder; [minderjarige 1] gaat rechtstreeks uit school naar moeder en als het een weekenddag is verblijft [minderjarige 1] van 12.00 uur tot 20.00 uur bij moeder;
 verjaardag van vader; indien [minderjarige 1] niet op vakantie is verblijft hij van 12.00 uur tot 20.00 uur bij de vader;
 verjaardag [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ; [minderjarige 1] gaat rechtstreeks uit school naar [minderjarige 2] of [minderjarige 3] en als het een weekenddag is verblijft [minderjarige 1] van 12.00 uur tot 20.00 uur bij de jarige.
- bepaald dat de ouders ieder de dagelijkse kosten en verblijfsgebonden kosten van [minderjarige 1] dragen in de periode dat [minderjarige 1] bij de betreffende ouder verblijft en dat de verblijfsoverstijgende kosten volledig door de vader worden gedragen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing (voor wat betreft het hoofdverblijf en de zorgregeling) niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.
Nadat de voorzitter tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep een uitgebreide weergave heeft gegeven van het kindgesprek met [minderjarige 1] , heeft de voorzitter de mondelinge behandeling (op verzoek van de advocaat van de moeder) voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de mondelinge behandeling heeft de moeder besloten het hoger beroep in te trekken. De moeder wil hiermee laten zien dat zij [minderjarige 1] goed heeft gehoord en dat ze daarom in zijn belang het hoger beroep niet langer handhaaft.
Het hof maakt hieruit op dat de grieven niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek in hoger beroep.
3.8.
Gelet op de intrekking van het hoger beroep behoeft het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vader geen bespreking meer.
3.9.
Het hof heeft zijn beslissing aan [minderjarige 1] uitgelegd in een aparte brief. Daarin is het volgende opgenomen:
“Op 5 februari 2024 hebben wij elkaar gesproken. We hebben gepraat over jouw situatie. Je hebt verteld dat je bij papa woont en twee weekenden per maand naar mama gaat. Mama wilde een week-om-week regeling maar jij hebt verteld dat je de regeling zoals die nu loopt veel fijner vindt. Het geeft jou minder stress omdat er bij mama vaak negatief over papa wordt gesproken. Daar heb jij heel veel last van. Nu je minder bij mama bent, lukt het haar ook beter om rustiger te blijven. Je gaf aan dat het bij mama ook gezellig kan zijn. Je wil graag vertrouwen in je moeder krijgen dat het goed kan blijven gaan.
Tijdens de mondelinge behandeling heb ik een samenvatting gegeven van wat jij me allemaal verteld hebt. Dat hadden wij afgesproken. Je moeder heeft toen tijdens de mondelinge behandeling besloten het hoger beroep in te trekken. Jouw moeder wilde hiermee laten zien dat ze goed naar jou geluisterd heeft. De regeling mag daarom zo blijven zoals die nu is.”

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep.
op het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en E.M.D.M. van der Linden en is op 7 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.