ECLI:NL:GHSHE:2025:1088

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
20-000649-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake overtreding van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het overtreden van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De politierechter heeft de verdachte een taakstraf van 20 uren opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis, en de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor 300 dagen, waarvan 225 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft verzocht het vonnis te bevestigen, en van de argumenten van de raadsvrouw van de verdachte, die een straftoemetingsverweer heeft gevoerd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter in grote lijnen bevestigd, maar heeft de opgelegde straf en de strafmotivering vernietigd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en het feit dat zijn rijbewijs al enige tijd was ingehouden.

Het hof heeft uiteindelijk besloten om een taakstraf van 40 uren op te leggen, subsidiair 20 dagen hechtenis, en de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 300 dagen, waarvan 225 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al was ingehouden. Het hof heeft de ernst van het bewezen feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij de strafoplegging. De beslissing van het hof is op 22 januari 2025 uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000649-24
Uitspraak : 22 januari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 februari 2024, in de strafzaak met parketnummer 96-167989-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor de duur van 300 dagen, waarvan 225 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd en ingehouden is geweest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de bewezenverklaring en een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust met uitzondering van de opgelegde straf en de strafmotivering. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komt de strafoverweging te vervallen en zal deze worden vervangen op de wijze als hierna vermeld.
Op te leggen sanctie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat zij het hof heeft verzocht aan de verdachte een voorwaardelijke geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het rijbewijs van de verdachte reeds tweeënhalve maand ingehouden is geweest. Omdat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, heeft hij gedurende die tijd niet kunnen werken.
Daarnaast zal de verdachte bij een veroordeling een tweede strafpunt krijgen op zijn rijbewijs en zal zijn rijbewijs van rechtswege ongeldig worden verklaard. Het opleggen van een onvoorwaardelijke rijontzegging heeft derhalve geen meerwaarde, aldus de raadsvrouw. Ten slotte zou de verdachte gedurende die tijd niet opnieuw kunnen beginnen met het volgen van rijlessen, hetgeen verstrekkende gevolgen zal hebben voor de verdachte.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij als bestuurder van een snorfiets heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek, nadat tegen hem de verdenking was gerezen dat hij aan het verkeer zou hebben deelgenomen onder invloed van drugs. Het handelen van de verdachte betreft een obstructie van de wettelijke mogelijkheden om na te gaan of en zo ja, in welke mate een bestuurder van een motorrijtuig de door de wetgever gestelde norm betreffende verdovende middelen in het verkeer heeft overschreden, en daarmee van de mate waarin de veiligheid van de overige verkeersdeelnemers in gevaar is gebracht. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 oktober 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat aan de verdachte eerder een strafbeschikking voor een soortgelijk feit is opgelegd, welke beschikking onherroepelijk is geworden. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, passend en geboden.
Daarnaast acht het hof het passend en geboden om – ter bescherming van de verkeersveiligheid – aan de verdachte de bevoegdheid te ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 300 dagen, waarvan 225 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die het rijbewijs reeds ingehouden is geweest.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
300 (driehonderd) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
225 (tweehonderdvijfentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 22 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.