ECLI:NL:GHSHE:2025:1104

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
200.347.717_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige, geboren in 2020. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.J.C. Odekerken, verzoekt de eerdere beschikkingen te vernietigen en een nieuwe regeling vast te stellen die hem meer contact met de minderjarige toekent. De moeder, vertegenwoordigd door mr. A. Koop-van Vliet, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hoger beroep ongegrond te verklaren. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 maart 2025 zijn beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof overweegt dat de huidige zorgregeling, die door de rechtbank is vastgesteld, voldoende structuur en duidelijkheid biedt voor de minderjarige. De vader heeft in het verleden een zorgregeling gehad waarbij de minderjarige wekelijks bij hem verbleef, maar door de schoolgang van de minderjarige is deze regeling aangepast. Het hof concludeert dat de huidige regeling, waarbij de minderjarige om de week bij de vader verblijft, in het belang van het kind is en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, aangezien partijen voormalig echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 april 2025
Zaaknummer: 200.347.717/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/419160 / FA RK 24-714
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J.C. Odekerken,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet.
Deze zaak gaat over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 30 juli 2024, hersteld bij beschikking van 17 oktober 2024 en uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vader en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot contact met elkaar:
  • iedere week van maandagochtend 08.00 uur, dus voor school, tot dinsdagavond tussen 18.30 uur en 19.00 uur;
  • eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot maandagochtend, waarna wordt aangesloten bij de wekelijkse regeling, die dan doorloopt tot dinsdagavond tussen 18.30 uur en 19.00 uur;
en voor het overige de bestreden beschikking te bekrachtigen en de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 december 2024, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren en zijn verzoek af te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te geven als het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Odekerken;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Koop-van Vliet;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 juni 2024.

3.De beoordeling in hoger beroep

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Tijdens het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
In het aan de echtbeschikkingsbeschikking van 12 januari 2022 gehechte ouderschapsplan hebben partijen afspraken gemaakt over de (reguliere) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, inhoudende dat [minderjarige] iedere week van maandagochtend (08.00 uur) tot en met dinsdagavond (18.30 uur) bij de vader is, evenals op vrijdagochtend (08.00 uur tot 13.00 uur). De verdeling van de vakanties, feestdagen en verjaardagen regelen partijen onderling.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 30 juli 2024 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de beschikking van 12 januari 2022 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan voor wat betreft de zorgregeling gewijzigd en een andersluidende reguliere zorgregeling bepaald met ingang van 19 augustus 2024. [minderjarige] heeft omgang met de vader:
  • week 1 (met ingang van de week van 19 augustus 2024) van maandagochtend 08.00 uur tot dinsdagavond tussen 18.30 uur en 19.00 uur;
  • week 2 van vrijdag na school tot dinsdagmiddag tussen 17.00 en 17.30 uur.
3.4.
Omdat voormelde regeling door de vader anders werd gelezen dan de moeder, heeft de vader de rechtbank verzocht om een herstelbeschikking. Bij beschikking van 17 oktober 2024 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de (beschrijving van de) reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aldus verduidelijkt:
  • week 1 van maandag 08.00 uur, dus voor school, tot dinsdagavond tussen 18.30 uur en 19.00 uur;
  • week 2 van vrijdag na school tot maandagochtend 08.00 uur, dus voor school, waarna wordt aangesloten bij de regeling van week 1, die dan doorloopt tot dinsdagavond tussen 18.30 uur en 19.00 uur.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Totdat [minderjarige] naar de basisschool ging verbleef hij iedere week van maandagochtend tot en met dinsdagavond bij de vader. Er was een zeer frequent contact en deze regeling verliep naar tevredenheid. Door de schoolgang van [minderjarige] behoefde de zorgregeling aanpassing. Zowel de moeder als de vader waren het er over eens dat [minderjarige] in ieder geval iedere week van maandagochtend tot dinsdagavond bij de vader kon verblijven. Dit stond niet ter discussie. Ook de raad ging hiervan uit. [minderjarige] verblijft nu om de week van vrijdag tot en met dinsdag bij de vader. Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank heeft bepaald dat [minderjarige] slechts eenmaal per veertien dagen op maandag en dinsdag bij de vader verblijft. De moeder werkt op maandagen en dinsdagen en voor [minderjarige] is de periode dat er geen contact is met de vader te lang. Buiten de reguliere zorgregeling om hebben de vader en [minderjarige] daarom regelmatig contact, iets wat de moeder gelukkig ook faciliteert.
Bij de vader is sprake van niet aangeboren hersenletsel (NAH). De moeder en de vader zijn in verband hiermee overeengekomen dat er op de achtergrond altijd een volwassene (als achtervang) aanwezig is bij de contacten tussen de vader en [minderjarige] . De vader heeft hierin een modus gevonden met zijn familie. De vader heeft op een dag, ook tijdens het contact met [minderjarige] , twee (vaste) rustmomenten nodig. Hij gaat dan ongeveer 30 minuten op bed rusten. Er zijn verder geen belemmeringen. [minderjarige] kan ook bij de vader afspreken met vriendjes, maar in verband met de zindelijkheidsproblemen van [minderjarige] doet de vader dit nu niet. De vader gaat op zaterdag met [minderjarige] naar de zwemles, maar ze gaan ook regelmatig met de ouders van de vader een weekend mee naar één van de vakantiehuisjes. In dat geval slaat [minderjarige] de zwemles over.
De verstandhouding met de moeder is goed. De ouders communiceren prima over [minderjarige] , alleen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken lukt het hen niet om afspraken te maken. De vader is bereid om met de moeder onder professionele begeleiding te werken aan de onderlinge communicatie, nadat er een beslissing is genomen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
3.7.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank hebben partijen en de raad uitvoerig gesproken over de verschillende opties om de reguliere zorgregeling te wijzigen. De raad heeft een tweewekelijks ritme geadviseerd, waarbij het aantal wisselmomenten zoveel mogelijk wordt beperkt. De moeder merkt dat [minderjarige] inmiddels aan de huidige regeling is gewend en hij hierbij het beste gedijt. De regeling biedt [minderjarige] duidelijkheid, structuur, rust en regelmaat. Daar heeft [minderjarige] behoefte aan, want er is sprake van onder meer zindelijkheidsproblemen. Hiervoor is hulp gevraagd bij het [instantie] . De moeder werkt op maandag en dinsdag thuis en kan de eventueel gemiste uren inhalen op andere dagen. De huidige regeling biedt voldoende ruimte voor [minderjarige] om af te spreken met vriendjes maar ook voor andere zorgtaken zoals de tandarts en de kapper. Daarbij geldt dat het de vader altijd vrij staat om in de periode dat [minderjarige] bij de moeder verblijft, contact met [minderjarige] te hebben. De vader en de moeder halen hem bijvoorbeeld samen op van school.
De moeder wil zich nog steeds graag inspannen om, onder professionele begeleiding, in het belang van [minderjarige] te werken aan een constructieve onderlinge communicatie en samenwerking. De verstandhouding met de vader is prima. De ouders praten over [minderjarige] en gaan samen naar het [instantie] , maar als zij een geschilpunt hebben, bijvoorbeeld over de zorgregeling, loopt het spaak. Partijen bevinden zich daarnaast in een lastige situatie, omdat de vader door zijn NAH afhankelijk is van zijn netwerk en de moeder zich hier met het oog op de toekomst zorgen over maakt. Bovendien moet de moeder in die gesprekken ook altijd rekening houden met de wensen en mogelijkheden van dat netwerk. Ook daarom is een traject gericht op de onderlinge communicatie van belang.
3.8.
De raad adviseert het hof – samengevat – een beslissing te nemen over de reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zodat er ruimte komt bij de ouders om te praten over de onderlinge communicatie en samenwerking. De huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is niet passend. De intentie van de raad is altijd geweest dat [minderjarige] in ieder geval iedere week van maandagochtend tot dinsdagavond bij de vader zou verblijven. De vader kan ook taken zoals afspraken bij de tandarts of kapper op zich nemen. Het belangrijkste voor [minderjarige] is dat er structuur is.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is geregeld dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. In het geval van een geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2
De moeder heeft bij het verweerschrift tevens (onder het kopje ‘in incidenteel appel’) verzocht partijen, al dan niet via het [instantie] , te verwijzen naar het hulpaanbod van de gemeente [gemeente] , voor de ouderschapsbemiddeling of een daarmee vergelijkbaar traject. Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 4 februari 2025, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het incidenteel hoger beroep, dan wel het af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken is dit verzoek van de moeder geen incidenteel hoger beroep, maar een subsidiair verweer. Het hof zal het verzoek daarom als zodanig kwalificeren en in de beoordeling betrekken.
3.9.3.
Voorop wordt gesteld dat het hof voldoende informatie heeft gekregen om een eindbeslissing te kunnen nemen. Gelet op de duidelijkheid die deze beslissing met zich brengt, acht het hof het geven van een eindbeslissing ook in het belang van [minderjarige] .
Het kan zo zijn dat de regeling waarbij [minderjarige] in ieder geval iedere week van maandagochtend tot dinsdagavond bij de vader zou verblijven, tot de bestreden beschikking nimmer ter discussie heeft gestaan tussen partijen. Feit is dat de gewijzigde zorgregeling inmiddels maandenlang wordt uitgevoerd, aldus dat [minderjarige] een lang weekend per twee weken van vrijdag na school tot dinsdagavond tussen 18.30 uur en 19.00 uur bij de vader is en vervolgens de overige dagen van deze twee weken bij de moeder is. Het hof is ervan overtuigd dat het in het belang is van [minderjarige] dat deze regeling ongemoeid blijft. Voorop gesteld wordt dat het de man kennelijk is gelukt, anders dan tijdens de behandeling van het verzoek bij de rechtbank werd aangevoerd, met zijn netwerk deze regeling uit te voeren. Beide ouders geven hier consequent en zonder kenbare problemen uitvoering aan. De huidige zorgregeling geeft rust en duidelijkheid en het is niet in het belang van [minderjarige] om de regeling op dit moment (opnieuw) te wijzigen. [minderjarige] heeft momenteel de nodige problemen waarvoor de ouders de hulp van het [instantie] hebben ingeschakeld. De huidige regeling biedt [minderjarige] de ruimte om af te spreken met vriendjes en het biedt de moeder de ruimte om de benodigde afspraken voor [minderjarige] in te plannen. [minderjarige] gaat met enige regelmaat een weekend weg met de vader en zijn grootouders en kan dan niet deelnemen aan de zwemles, maar dit is kennelijk voor de ouders geen probleem. Ook is niet in geschil dat er buiten de reguliere zorgregeling om regelmatig contact is tussen [minderjarige] en de vader. Weliswaar heeft de raad in hoger beroep geadviseerd om een regeling vast te stellen waarbij [minderjarige] wekelijks op de maandag en de dinsdag bij de vader is, maar de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg in eerste instantie juist geadviseerd om een weekendregeling vast te stellen. De raad heeft toen pas een ander advies gegeven nadat de vader tijdens die mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij dit niet kon faciliteren met zijn netwerk. De praktijk heeft echter uitgewezen dat hij dit wel kan faciliteren met behulp van zijn netwerk. Dit is prettig voor de ouders, maar bovenal voor [minderjarige] . Het voortzetten van de huidige regeling biedt voor iedereen rust en duidelijkheid, vooral voor [minderjarige] .
3.9.4.
De ouders kunnen enerzijds overleggen over [minderjarige] , in het belang van [minderjarige] samen dingen ondernemen en zij hebben zich gezamenlijk gewend tot het [instantie] voor hulp voor [minderjarige] . Anderzijds hebben zij over en weer moeite om tot elkaar te staan en samen afspraken te maken over, in dit geval, de (reguliere) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof geeft de ouders mee dat gelet op de specifieke omstandigheden, het hen beiden kan helpen om met hulp van professionele begeleiding hierover in gesprek te gaan. Dit is niet alleen in het belang van [minderjarige] , maar ook van belang voor de toekomst. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toegezegd, ongeacht de beslissing van het hof over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, op dit gebied hulp te accepteren. Mochten de ouders in onderling overleg, al dan niet met hulp van professionele begeleiding, tot de conclusie komen dat de zorgregeling aanpassing behoeft, bijvoorbeeld gelet op de ontwikkelingen van [minderjarige] , staat het hen vrij om daar andersluidende afspraken over te maken.
3.9.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen voormalig echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 30 juli 2024, hersteld bij beschikking van 17 oktober, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.M.E. Schulmer, C.N.M. Antens en A.M. Bossink en is op 17 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.