In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 2] en [minderjarige 3], en het verzoek van de ouders om de zaak over te dragen naar de Belgische rechter. De ouders, [de moeder] en [de vader], hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] was verlengd. De ouders hebben hun verzoeken met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ingetrokken tijdens de mondelinge behandeling. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de ouders af te wijzen. Het hof heeft de minderjarigen in de gelegenheid gesteld hun mening te geven, wat zij ook hebben gedaan. De ouders hebben aangevoerd dat [minderjarige 2] niet op zijn plek is bij de GI en dat er een verkeerd beeld van hen is ontstaan. De GI heeft echter betoogd dat de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden verlengd, gezien de zorgen over [minderjarige 2] en zijn ontwikkeling. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat er onvoldoende redenen zijn om de zaak naar België over te dragen. De machtiging tot uithuisplaatsing is op goede gronden verlengd en de verzoeken van de ouders zijn afgewezen.