In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal te vergemakkelijken. Het hof bevestigde de veroordeling tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, maar vernietigde de beslissing van de politierechter met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan diefstal van een fles bier en geweld tegen twee slachtoffers. De advocaat-generaal had gevorderd het vonnis te bevestigen, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, die opnieuw moesten worden beoordeeld. Het hof oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen moest worden gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. Het hof verbeterde de bewezenverklaring van de politierechter en verving de toepasselijke wettelijke voorschriften. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A. van Kaathoven.