Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
manbetoogt met zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist, dat de door de hem opgebouwde Altersrente, die wordt uitbetaald door de [pensioenfonds] , een pensioen is dat gelijkgesteld dient te worden met de Nederlandse pensioenen, waarbij deze Altersrente op grond van artikel 1 lid 8 Wvps onder de Wvps zou vallen.
vrouwverweert zich. Het Nederlands pensioensysteem is uniek en niet vergelijkbaar met buitenlandse pensioensystemen. Duitsland kent dan ook geen AOW of iets vergelijkbaars. De wetgever heeft ter zake de pensioenverevening van buitenlandse pensioenen ook rekening gehouden met het gegeven dat het Nederlands pensioensysteem uniek is en niet te vergelijken is met andere stelsels. Zie memorie van antwoord van het huidige artikel 8 lid 1 Wvps. Waar het om gaat is of een buitenlandse voorziening in de context van het maatschappelijke leven in het desbetreffende land een functie vervult die in voldoende mate overeenstemt met de Nederlandse pensioenvoorzieningen waarop de Wvps van toepassing is en dat is juist het geval met de Duitse Altersrente, welke functie in voldoende mate overeenstemt met de functie die het ouderdomspensioen in Nederland vervult. Zo vertoont de Duitse Altersrente dus gelijkenissen met het Nederlandse ouderdomspensioen. De opbouw c.q. hoogte van de Duitse Altersrente wordt immers bepaald door twee factoren, enerzijds de hoogte van het loon dat iemand verdient en daarnaast de looptijd van de verzekering. Net als het Nederlands ouderdomspensioen is de hoogte van de Duitse Altersrente dus inkomensafhankelijk en afhankelijk van de looptijd. De hoogte van de AOW is in tegenstelling tot de Altersrente niet inkomensafhankelijk.
hofoverweegt als volgt. Art. 10:51 BW geeft de algemene regel voor pensioenverdeling bij scheiding. Voor de rechten omtrent pensioen bij scheiding, dient in beginsel te worden aangesloten bij het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht op hun huwelijksvermogensregime van toepassing is.
manheeft in zijn tweede grief naar voren gebracht dat de postrelationele solidariteit dan wel de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ertoe dient te leiden dat de afdracht van de man aan de vrouw op nihil gesteld wordt. De man licht dit als volgt toe. Het doel van de Wvps is dat ex-echtgenoten een deel van het door hen opgebouwde pensioen moeten delen. Dit pakt voor partijen echter anders uit dan voorzien. Met het bij helfte delen van de Altersrente aan de zijde van de man, maar niet de AOW aan de zijde van de vrouw, komt het inkomen van de man onder het bestaansminimum en kan hij niet in zijn eigen behoefte voorzien. De man heeft in de jaren dat hij in Duitsland werkzaam is geweest, in Nederland geen AOW opgebouwd. Doel van de Wvps is om ontvangers een basis te bieden boven het bestaansminimum van de AOW, maar in de onderhavige kwestie wordt er door de rechtbank geen rekening mee gehouden dat de man het vangnet van de AOW niet heeft. Daarbij hebben partijen er bewust voor gekozen om tijdens het huwelijk niet separaat AOW inleg te betalen en hebben zij dat geld samen opgesoupeerd, dit omdat de man al een met AOW vergelijkbare voorziening in Duitsland had opgebouwd. Als de man de Altersrente met de vrouw moet delen, komt zij in een financieel betere positie dan de man en dat is niet de bedoeling. Nu de verevening van de Altersrente leidt tot een onaanvaardbare situatie, dient de afdracht van de man aan de vrouw op nihil gesteld te worden. De overweging van de rechtbank dat de man zijn deel van de overwaarde van de echtelijke woning had moeten investeren in een vakantiewoning raakt kant noch wal nu de man op de eerste plaats zelf ergens moet wonen. De woonlasten van de man zijn bovendien laag. De man kan dan ook niet verweten worden dat hij onzorgvuldig met zijn geld is omgesprongen en hem om die reden geen beroep op de redelijkheid en billijkheid toekomt.
vrouwverweert zich. De man doet het ten onrechte voorkomen alsof hij het financieel zwaar heeft en onder het bestaansminimum zou leven. Het is juist de vrouw die zich in een sobere financiële situatie bevindt. De vrouw merkt voorts nog op dat zij helemaal geen AOW ontvangt en pas op 26 juli 2027 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De man zal veel eerder, namelijk op 19 oktober 2024 zijn AOW-leeftijd bereiken en AOW-gerechtigd zijn. De vrouw wijst er bovendien op dat zij de man in staat heeft gesteld fulltime te werken en zijn Duits pensioen op te bouwen, door onder meer het huishouden
manheeft met grief drie aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw de helft van de Altersrente toekomt met ingang van de peildatum, zijnde 23 november 2023 – door de rechtbank in het dictum ten onrechte weergegeven als 21 november 2023 – zoals weergegeven in rov. 4.2 en 4.5 van de bestreden beschikking. Het hanteren van de peildatum als ingangsdatum van de aanspraken van de vrouw is onjuist. Op grond van art. 2 lid 1 Wvps, kan de ingangsdatum voor verevening, niet eerder gelegen zijn dan op het moment van scheiding, te weten 22 december 2023.
vrouwheeft in haar verweerschrift, verkort weergegeven, naar voren gebracht dat de rechtbank naar haar mening in de gegeven omstandigheden – ook in het kader van de redelijkheid en billijkheid – terecht aansluiting heeft gezocht bij de peildatum d.d. 23 november 2021 van de echtscheiding, ter zake de ingangsdatum van de pensioenverevening die tussen partijen dient plaats te vinden.
hofoverweegt als volgt. De grief van de man slaagt. Uit art. 1, aanhef en lid 1 onder sub b Wvps blijkt dat voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder tijdstip van scheiding wordt verstaan: “ingeval van echtscheiding (…) de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand (…).” Gelet hierop, mede ook gelet op het bepaalde in art. 2 lid 1 Wvps waaruit blijkt dat recht op pensioenverevening bestaat over de pensioenopbouw die heeft plaatsgevonden in de periode na huwelijkssluiting en voor de scheiding, kan de verevening niet eerder ingaan dan de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 22 december 2023.
manis gericht tegen de door de rechtbank opgelegde dwangsom (rov. 4.2 en 4.4. bestreden beschikking). De vrouw heeft geen belang bij haar dwangsom, nu de vordering dient te worden afgewezen. Zelfs als de vordering alsnog zal worden toegewezen, dan dient de vordering tot het opleggen van een dwangsom te worden afgewezen. De vrouw onderbouwt haar vordering onvoldoende. Voorts wordt er een dwangsom gelegd op een geldvordering. Dat deze dwangsom aan de overmaakhandeling wordt verbonden maakt dat niet anders. De vrouw heeft reeds voldoende executiemaatregelen, alsook de wettelijke rente, tot haar beschikking om de man te dwingen te voldoen aan een eventuele veroordeling tot het betalen van een geldbedrag.
vrouwoordeelt de rechtbank terecht dat gezien de (jarenlange)