ECLI:NL:GHSHE:2025:1193

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
200.338.879_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verzoek in hoger beroep van de vader inzake de zorgregeling voor minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling tussen de vader en zijn minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de zorgregeling was gewijzigd. De vader heeft zijn verzoek voor wat betreft [minderjarige 2] ingetrokken, waardoor het hof hem niet-ontvankelijk verklaarde in dat deel van het verzoek. Het hof heeft zich vervolgens gericht op de zorgregeling voor [minderjarige 1]. De rechtbank had eerder een fors beperkte begeleide zorgregeling vastgesteld, maar het hof oordeelde dat niet voldoende was aangetoond dat deze regeling noodzakelijk was voor het welzijn van [minderjarige 1]. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de kinderen is en dat er behoefte is aan een uitbreiding van de contactmomenten met de vader, maar dat dit op een zorgvuldige manier moet gebeuren. Het hof heeft besloten om de zorgregeling te wijzigen, zodat [minderjarige 1] één keer per veertien dagen gedurende vier uur extra contact met de vader kan hebben, onder begeleiding van de GI. De beslissing is genomen met inachtneming van de specifieke behoeften van de kinderen en de noodzaak om hun stabiliteit en welzijn te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 april 2025
Zaaknummer : 200.338.879/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/319897 / JE RK 23- 1247
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.M.J. Schoonbrood,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.C. Snel,
[de pleegmoeder],
en
[de pleegvader],
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder respectievelijk de pleegvader van [minderjarige 2] , dan wel gezamenlijk: de pleegouders van [minderjarige 2] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen:
-
[minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ),
geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
-
[minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ),
geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
5. De beschikking van 13 juni 2024
Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar – kort gezegd – de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , conform hetgeen onder rechtsoverweging 3.19. van die beschikking is overwogen.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot PRO FORMA 24 oktober 2024.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft na de beschikking van het hof van 13 juni 2024 kennisgenomen van:
- het rapport van de raad d.d. 13 september 2024;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 15 oktober 2024;
- het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 18 oktober 2024;
- de brief met bijlagen van de GI d.d. 27 februari 2025.
6.2.
De nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Schoonbrood;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
-de moeder, bijgestaan door mr. Snel;
- de pleegouders van [minderjarige 2] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
6.2.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken.
[minderjarige 1] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
[minderjarige 2] heeft gebruik gemaakt van de uitnodiging om met de rechter te komen praten.
De voorzitter en de griffier hebben op 17 maart 2025 buiten de aanwezigheid van partijen, de overige belanghebbenden en de raad met [minderjarige 2] gesproken. Tijdens de nadere mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

7.De verdere beoordeling

Het onderzoek van de raad
7.1.
De raad vindt dat de wijze waarop de GI geïnvesteerd heeft om een samenwerkingsrelatie met ouders op te bouwen betreurenswaardig. Ook voor de raad blijft onduidelijk wat de GI gedaan heeft om inzicht te verkrijgen in de mogelijkheden van ouders. Het lijkt erop of de samenwerking tussen de GI en de ouders niet meer kan worden hersteld.
De raad heeft voorts– samengevat –geadviseerd om de bestreden beschikking en daarmee de gewijzigde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in stand te laten. Bij [minderjarige 1] is sprake van gedragsproblematiek en autisme. De behandelaren van [minderjarige 1] zien dat zij zin heeft in de omgang met de vader, maar zij zien ook dat [minderjarige 1] veel waarde hecht aan haar vaste structuur. Veranderingen hierin kan [minderjarige 1] moeilijk verdragen. [minderjarige 2] is gediagnosticeerd met een hechtingsstoornis en zij heeft behoefte aan structuur, duidelijkheid en veiligheid. Bij aanvang van de plaatsing in het pleeggezin had [minderjarige 2] fors overgewicht, ondervond zij moeilijkheden op school en reageerde zij heftig op veranderingen. [minderjarige 2] blijft behoefte hebben aan een continue aansturing en duidelijkheid. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben veel stress ervaren door de veranderingen in de contactmomenten met de ouders. Het lukte de vader niet om gemaakte afspraken consequent na te komen. Dit was van grote invloed op het gedrag van beide kinderen. [minderjarige 1] was door het drukke schema overprikkeld en liet een terugval in haar ontwikkeling zien. Hierdoor was [minderjarige 1] moeilijk aan te sturen door de begeleiding. De begeleiding had weinig zicht op [minderjarige 1] en [minderjarige 1] kwam niet toe aan haar behandeling bij [instantie] . [minderjarige 1] zet nu langzaam stappen in haar behandeling. Ook [minderjarige 2] liet na de uitbreiding van de zorgregeling haar oude gedrag in verhevigde mate zien en was voor de pleegouders en de school nauwelijks nog te hanteren. [minderjarige 2] ging liegen en stelen, het broekpoepen verergerde en zij accepteerde moeilijk gezag. De huidige (beperktere) regeling kent ‘een goed genoeg’ verloop. Deze regeling komt tegemoet aan de belangen van de kinderen en is het meest haalbare. Het nogmaals wijzigen van de zorgregeling is niet in het belang van de kinderen. Zij kunnen moeilijk met de doorbreking van hun structuur en met veranderingen omgaan. De kinderen zien elkaar bij de vader tegelijk. Dat is belangrijk voor de kinderen. Het is wel nodig dat dit contact wordt begeleid. Daarnaast worden deze kinderen mogelijk door het gebrek aan eenduidigheid en duidelijkheid belast in hun loyaliteit richting de vader, de moeder en hun opvoeders/ verzorgers. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komen hierdoor klem te zitten. De raad ziet risico’s in een uitbreiding van het contact tussen de vader en [minderjarige 1] omdat er dan te veel van hen allebei wordt gevraagd. De vader laat een gebrek aan leerbaarheid zien. De uitbreiding van het contact zou een te grote druk op [minderjarige 1] leggen. De vele wisselingen zijn ook niet in het belang van [minderjarige 1] . Voor [minderjarige 1] is het van belang dat zij nu vaardigheden ontwikkelt om mee te kunnen nemen in een positief contact met beide ouders. Wanneer de rust is wedergekeerd en [minderjarige 1] geprofiteerd heeft van haar behandeling bij [instantie] dan is er in de toekomst misschien wel de mogelijkheid om het contact met (één van) de ouders uit te breiden.
Er wordt niet meer toegewerkt naar een thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij één van de ouders. Het opvoedperspectief van [minderjarige 2] ligt bij de pleegouders. Het is onduidelijk waar het perspectief van [minderjarige 1] ligt. Zij verblijft nu op een behandelgroep van [instantie] , maar dat is tijdelijk.
De (nadere) standpunten
7.2.
De vader heeft – samengevat – nog het volgende aangevoerd.
De vader kan zich niet verenigen met het advies en de conclusies van de raad. Hij is het niet eens met het advies van de raad zowel ten aanzien van de omgang als het perspectiefbesluit. Het hof heeft in de tussenbeschikking aangegeven dat de GI onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke specifieke (gedrags)problemen de kinderen na de uitbreiding van het contact met de vader hebben laten zien, en in hoeverre deze problematiek gerelateerd kan worden aan de uitbreiding van de onbegeleide contacten tussen de vader en de kinderen. Het hof heeft daarbij terecht overwogen dat de GI in dat kader heeft nagelaten haar standpunten met voldoende onderliggende stukken te onderbouwen. De raad neemt nu in het raadsrapport de eerdere stellingen van de GI ‘klakkeloos’ over. De raad heeft de stellingen van de GI als voldongen feiten en als waarheid aangenomen en is in het onderzoek volledig voorbij gegaan aan genoemde overwegingen van het hof. Verder wordt er door de GI – ondanks de (eerdere) bevindingen van de raad – niet geïnvesteerd in de communicatie en in de begeleiding van de ouders. De beslissingen van de GI zijn daarom voor de ouders niet acceptabel. De GI wil geen extra stappen zetten. De raad noemt [minderjarige 1] in het raadsrapport ‘een vergeten kind’. Het nietsdoen van de GI wordt nu door het tijdsverloop beloond. Uiteindelijk zijn de kinderen zo lang uithuisgeplaatst dat zij niet meer naar de ouders kunnen terugkeren. Dit is een fout in het ‘systeem’.
Er moet bij de zorgregeling een onderscheid worden gemaakt tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 2] is graag bij de pleegouders. De vader wil daar niets aan in de weg leggen. De vader trekt daarom zijn verzoek in hoger beroep – voor wat betreft [minderjarige 2] – in.
[minderjarige 1] verblijft al vijf jaar bij [instantie] en zij is daar ongelukkig. De eerdere uitbreiding van de zorgregeling moest volgens de GI worden stopgezet om rust voor [minderjarige 1] te creëren. De beperking van het contact tussen de vader en [minderjarige 1] heeft echter geen enkel effect gehad. Er is nu anderhalf jaar verstreken en de voor [minderjarige 1] benodigde therapie is nog steeds niet opgestart. [minderjarige 1] is graag bij de vader en de contacten tussen hen verlopen goed. [minderjarige 1] moet extra contact met de vader worden gegund. De vader staat open voor overleg over hoe dit extra contact moet worden ingevuld. De huidige regeling, die samen met [minderjarige 2] plaatsvindt, is te kort en te onrustig. Er is voor [minderjarige 1] geen mogelijkheid om even bij de vader te landen. [minderjarige 1] gaat op maandag en dinsdag direct na school naar de vader. Het contact is begeleid en er moet ook bij de vader worden gekookt en gegeten. Daarna gaat [minderjarige 1] weer terug naar [instantie] . Zij overnacht niet bij de vader. Bovendien vindt het contact tussen [minderjarige 2] en de vader tegelijkertijd plaats. Indien de contactmomenten tussen [minderjarige 1] en de vader worden uitgebreid en anders worden ingekleed, dan kan [minderjarige 1] alle aandacht van de vader krijgen. Vervolgens kan dan worden bekeken wat de uitbreiding van het contact met [minderjarige 1] doet.
7.3.
De GI heeft – samengevat – nog het volgende aangevoerd.
De GI heeft geïnvesteerd in de communicatie met de ouders. Het is lastig om tot een goede samenwerking met de ouders te komen. De ouders reageren niet altijd en/of zij verschijnen niet tijdens belangrijke overleggen over de kinderen. De GI heeft aan haar inspannings-verplichting op dit punt voldaan. Het is bij de GI bekend dat [minderjarige 1] bij [instantie] ongelukkig is. [minderjarige 1] wil graag de overstap naar een gezinshuis of een pleeggezin maken, maar haar kindeigen problematiek staat op dit moment nog te veel op de voorgrond. De overstap naar een begeleidingsgroep komt op dit moment nog te vroeg voor [minderjarige 1] . De behandelgroep van [instantie] is op dit moment de juiste plek voor [minderjarige 1] . Haar behandelvraag kan hier adequaat worden beantwoord. [minderjarige 1] bevindt zich momenteel in een kritische levensfase. Het is van belang om haar kwetsbaarheid goed te blijven monitoren, om te voorkomen dat zij gaat ontregelen. De GI ziet ook dat [minderjarige 1] nog veel om individuele nabijheid vraagt. De behandeling van [minderjarige 1] moet daarom worden verlengd. Het toekomstperspectief van [minderjarige 1] is duidelijk. Wanneer de behandelvragen voldoende beantwoord zijn, dan zal [minderjarige 1] de overstap naar een leefhuis van [instantie] (begeleidingsgroep) maken. De ontwikkeling en behandeling van [minderjarige 1] stagneerde toen er een uitgebreide zorgregeling met de vader was; die toen geldende zorgregeling zorgde bij [minderjarige 1] voor onrust. Tussen de vader en [minderjarige 1] vinden tijdens de contactmomenten vaak discussies plaats. [minderjarige 1] is een puber en [minderjarige 2] wordt dan ‘een vergeten kind’. Dit maakt de contactmomenten moeilijk voor [minderjarige 2] . De vader moet [minderjarige 1] en [minderjarige 2] begrenzen en structuur bieden en dat lukt hem niet. Hij krijgt na de begeleide contactmomenten feedback van [instantie] , maar de vader doet wat hij zelf wil. De huidige beperkte regeling met de vader (en de moeder) vraagt al veel van [minderjarige 1] . Een uitbreiding van de zorgregeling gaat zowel onrust voor [minderjarige 1] als op de groep geven. Bovendien zou een uitgebreidere zorgregeling [minderjarige 1] de ‘valse hoop’ op een terugplaatsing kunnen geven, terwijl al twee jaar vast staat dat het perspectief van [minderjarige 1] niet meer bij één van de ouders ligt. Een uitbreiding van de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] is daarom niet in het belang van [minderjarige 1] .
7.4.
De moeder heeft – samengevat – nog het volgende aangevoerd.
De moeder is het niet eens met het advies van de raad zowel ten aanzien van de omgang als het perspectiefbesluit. De GI heeft gefaald in haar verplichting om alles in het werk te stellen om een terugplaatsing van de kinderen mogelijk te maken, zowel op het gebied van communicatie als qua inzet van de juiste hulpverlening. De raad heeft dat ook in het rapport bevestigd. Het advies van de raad ten aanzien van de zorgregeling is onbegrijpelijk. De raad heeft te kort door de bocht geconcludeerd dat een wijziging in de zorgregeling niet in het belang van de kinderen is. De raad heeft zich onvoldoende verdiept in de mogelijkheden om een zorgregeling te creëren die zowel voor [minderjarige 2] als voor [minderjarige 1] minder belastend is, maar die hen wel in staat stelt om meer contact met beide ouders te kunnen onderhouden. De moeder begrijpt dat te veel wisselingen stress bij de kinderen veroorzaakt. Er moet echter ook gekeken worden naar de oorzaak van die stress. Bij de zorgregeling moet een onderscheid tussen de kinderen worden gemaakt. De moeder heeft er wel bezwaar tegen wanneer alleen het contact tussen de vader en [minderjarige 1] wordt uitgebreid. De moeder is dan bang dat zij niet de kans krijgt om [minderjarige 1] vaker te zien.
7.5.
De pleegouders van [minderjarige 2] hebben – samengevat – het volgende laten weten.
[minderjarige 1] heeft een kerstdag bij de pleegouders en [minderjarige 2] doorgebracht. Het contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is belangrijk. [minderjarige 2] geeft aan dat [minderjarige 1] en de vader tijdens de contactmomenten veel ruzie hebben en dat zij veel met elkaar discussiëren. [minderjarige 2] kijkt dan vooral televisie. Zij voelt zich op die momenten ‘vergeten’ en dat vindt [minderjarige 2] lastig.
De motivering van de beslissing
7.6.
Het hof overweegt het volgende.
Omvang van het geschil
7.6.1.
De vader heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep zijn verzoek in hoger beroep, voor zover dat verzoek ziet op de zorgregeling tussen hem en [minderjarige 2] , ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de vader zijn grieven ten aanzien van omgang met [minderjarige 2] niet langer handhaaft. Dit brengt met zich dat het hof de vader niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek in hoger beroep voor zover dat verzoek op [minderjarige 2] ziet.
Wijziging zorgregeling [minderjarige 1]
7.6.2.
Aan het hof ligt nu alleen nog de vraag voor of de bij de bestreden beschikking op grond van artikel 1:265g lid 1 en 2 BW gewijzigde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] , in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is.
7.6.3.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de verschillende feitelijke situaties waarbij [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verblijft en [minderjarige 2] bij pleegouders verblijft en de verschillende problematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , ook voor wat betreft de zorgregeling met de vader een onderscheid tussen hen dient te worden gemaakt. Vast staat dat de kindeigen problematiek van [minderjarige 1] nog steeds op de voorgrond staat. Niet, dan wel onvoldoende is uit het raadsonderzoek gebleken dat de huidige situatie van [minderjarige 1] volledig gerelateerd kan worden aan de eerder uitgebreide onbegeleide zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de vader. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat al in december 2023 de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] is teruggebracht naar de huidige zeer beperkte begeleide zorgregeling en dat dit er niet toe heeft geleid dat [minderjarige 1] een volgende stap in haar traject bij [instantie] heeft kunnen maken. Volgens de GI heeft [minderjarige 1] nog steeds behandeling nodig, waardoor een overplaatsing naar een leefgroep bij [instantie] op dit moment nog niet aan de orde is. Dit maakt dat het hof op basis van de huidige informatie niet zonder meer kan vaststellen dat de huidige zeer beperkte en begeleide zorgregeling in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is wel gebleken dat de huidige contactmomenten
– onder meer door de inrichting en de korte duur hiervan – voor [minderjarige 1] een onrustig verloop kennen. Zo heeft [minderjarige 1] niet de mogelijkheid om eerst bij de vader te landen. Het contact met de vader vindt namelijk iedere maandag en dinsdag direct uit school plaats. De vader moet dan zijn aandacht over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verdelen. Ook zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] blij om elkaar te zien. Bovendien moet er tijdens dit relatief korte contactmoment ook nog worden gekookt en gegeten. Verder staat vast dat [minderjarige 1] ongelukkig is op de behandelgroep bij [instantie] en dat zij geniet van het contact met de vader. Het hof gunt [minderjarige 1] daarom een extra contactmoment met de vader, maar acht de eerder bij beschikking van 16 november 2022 vastgestelde uitgebreide en onbegeleide zorgregeling op dit moment – gelet op de ernst van de kindeigen problematiek en haar behandeltraject bij [instantie] – te belastend voor [minderjarige 1] .
7.6.4.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht het hof het in het belang van [minderjarige 1] om de zorgregeling met de vader beperkt uit te breiden, in die zin, dat [minderjarige 1] één keer per veertien dagen gedurende vier uur een extra contactmoment met de vader heeft in de weekenden dat zij niet bij de moeder verblijft. Op die manier kan [minderjarige 1] op de doordeweekse dagen nog steeds van haar behandeling bij [instantie] profiteren. Verder laat het hof het aan de GI over of de extra contactmomenten begeleid of onbegeleid dienen plaats te vinden. Het hof verwacht van de vader dat hij zich – voor wat betreft de invulling van deze extra contactmomenten – aan de aanwijzingen hierover van de GI conformeert, waartoe hij zich ook tijdens de mondelinge behandeling van het hof bereid heeft verklaard.
7.6.5.
Het hof merkt tot slot op dat een perspectiefbesluit in het algemeen in het belang van een kind is en nauw samenhangt met de omgang. Voorkomen moet worden dat een kind lang in onzekerheid blijft verkeren over de plaats waar hij of zij zal opgroeien. Mogelijk vergt een perspectiefbesluit dat er verdere stappen worden moeten worden gezet met het oog op het gezag dat over een kind wordt uitgeoefend.
Het hof is van oordeel dat in dit geval de hiervoor genoemde beperkte uitbreiding van de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] , los staat van het perspectief van [minderjarige 1] . Het hof zal dan ook niet overgaan tot een indirecte toetsing van het perspectiefbesluit.
De slotsom
7.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als hierna onder 8 vermeld.

8.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep, voor zover dat verzoek ziet op de bij de bestreden beschikking gewijzigde zorgregeling tussen hem en [minderjarige 2] ;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 december 2023, alleen voor zover de rechtbank daarbij de bij beschikking van 16 november 2022 vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] heeft gewijzigd,
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de bij beschikking van 16 november 2022 vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en stelt tussen de vader en [minderjarige 1] een zorgregeling vast waarbij [minderjarige 1] bij de vader verblijft:
- op maandag en dinsdag na schooltijd tot 18.30 uur onder begeleiding van [instantie] , waarbij [minderjarige 1] door de begeleiding van [instantie] wordt opgehaald van school en wordt terugbracht naar de groep;
- één keer per veertien dagen gedurende vier uur, in de weekenden dat [minderjarige 1] niet bij de moeder verblijft, waarbij de regie over de invulling van dit contactmoment (onder meer: begeleid of onbegeleid) bij de GI ligt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.M.C. Dumoulin en G.M. Goes en is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.