Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- eenmaal per veertien dagen van donderdagochtend 09.00 uur (naar school) tot dinsdagochtend 09.00 uur (naar school);
- de moeder, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
- de vader, bijgestaan door mr. Roeleven;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
3.De feiten
ter zake van de reguliere regeling:
- van vrijdag na school in de oneven weken tot vrijdagochtend in de even weken bij de moeder verblijft, waarbij de moeder [minderjarige] vrijdagochtend in de even weken naar school/BSO brengt;
- indien op een vrijdag geen school is, het wisselmoment om 09.00 uur is, waarbij de ouder bij wie [minderjarige] op dat moment verblijft, [minderjarige] naar de andere ouder brengt;
- in de oneven jaren gedurende de eerste drie aaneengesloten weken bij de vader en de laatste drie aaneengesloten weken bij de moeder verblijft;
- het wisselmoment vindt in week 1 en week 4 van de vakantie plaats op maandag om 09.00 uur. Als [minderjarige] volgens de reguliere zorgregeling bij de ouder verblijft waar hij ook de laatste drie weken van de zomervakantie is verbleven, zal het wisselmoment op de vrijdag (in week 6) om 09.00 uur plaatsvinden, zodat [minderjarige] in het weekend bij de andere ouder verblijft, welke ouder hem op de maandag naar school brengt, waarna de reguliere regeling wordt hervat. Als er geen school is, is het wisselmoment op maandagmorgen om 09.00 uur. Indien [minderjarige] na de zomervakantie volgens de reguliere zorgregeling bij de andere ouder zal verblijven dan waar hij de laatste drie weken van de zomervakantie is verbleven, vindt het wisselmoment op de maandag (week 7) om 09.00 uur plaats, waarbij de ouder waar [minderjarige] de laatste drie weken van de vakantie is verbleven [minderjarige] naar school brengt. De ouder bij wie [minderjarige] vervolgens conform de reguliere regeling verblijft, haalt [minderjarige] maandagmiddag dan van school, waarna de reguliere regeling wordt hervat.
4.De omvang van het hoger beroep
5.De beoordeling
Er is voorheen altijd sprake geweest van een 2-2-1-1 verdeling en een dergelijke regeling sluit beter aan bij de nog jonge leeftijd van [minderjarige] . [minderjarige] heeft aan de moeder aangegeven drie weken te lang te vinden, eens temeer nu de vader hem niet in de gelegenheid stelt om de moeder te bellen terwijl [minderjarige] daar wel degelijk behoefte aan heeft en daar om vraagt.
Na afloop van de drie weken zomervakantie in 2024 heeft de moeder een enorm verdrietig kind teruggekregen. De moeder heeft er ook grote moeite mee dat zonder meer voor waar is aangenomen dat de gebruikelijke verdeling van de zomervakantie tussen de vader en zijn dochters 3/3 weken was terwijl dit een 2-2-1-1 regeling betrof. Bij het voorstellen van de vakantieregeling stelt de vader zijn eigen wensen en belangen boven die van [minderjarige] .
De moeder heeft bij het doen van het verzoek voor de zomervakantie het belang van [minderjarige] voor ogen dat hij tijd door kan brengen met zijn halfzussen.
Het was juist de moeder die in 2022, de eerste zomervakantie na de relatiebreuk, [minderjarige] drie aaneengesloten weken bij zich wilde hebben. Dit betrof week 3/4/5 van de zomervakantie als gevolg waarvan de vader een gebroken zomervakantie had die ook niet overeenkwam met die van zijn dochters. [minderjarige] is de afgelopen drie jaar in de zomervakantie, drie aaneengesloten weken bij de moeder geweest en de laatste twee jaar ook drie weken aaneengesloten bij de vader. Deze regeling heeft niet tot noemenswaardige problemen geleid en [minderjarige] was juist heel vrolijk en onbezonnen tijdens deze vakanties.
Ten aanzien van de zomervakantie ziet het hof evenmin aanleiding om een andere regeling te bepalen dan de rechtbank heeft gedaan. De moeder heeft onvoldoende feitelijk onderbouwd dat een 3/3 regeling niet in het belang van [minderjarige] is. Daartegenover staat het belang van [minderjarige] om de zomervakantie met zijn halfzussen bij de vader te kunnen doorbrengen en met hen samen op vakantie te kunnen gaan. Met een 3/3 regeling wordt tegemoet gekomen aan dit belang van [minderjarige] (en zijn halfzussen). Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de zomervakantie eveneens bekrachtigen.