ECLI:NL:GHSHE:2025:1196

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
200.350.690_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek tot uitbreiding van de begeleide omgangsregeling voor een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek van de vader tot uitbreiding van de omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De vader, die geen gezag heeft over de minderjarige, verzocht om een omgangsregeling van twee keer per maand anderhalf uur, met een evaluatie na twee maanden. De GI, die belast is met de voogdij, heeft echter de omgangsduur vastgesteld op eens per drie weken een uur onder begeleiding, wat de vader als te beperkt ervaart. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de minderjarige, die een vroegkinderlijk trauma heeft opgelopen, kwetsbaar is en dat de omgangsregeling zorgvuldig moet worden afgestemd op haar behoeften. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben geadviseerd om de huidige regeling te handhaven, omdat een uitbreiding van de omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de minderjarige zou zijn. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. Het hof benadrukt dat de GI vanuit haar voogdijtaak moet blijven kijken naar de mogelijkheden voor een toekomstige uitbreiding van de omgangsregeling, rekening houdend met de situatie van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 april 2025
Zaaknummer: 200.350.690/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/332412 / FA RK 24-2233
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
Bureau Jeugdzorg Limburg
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats ] .
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
[de pleegvader]hierna te noemen: de pleegvader,
en
[de pleegmoeder] ,hierna te noemen: de pleegmoeder,
gezamenlijk aan te duiden als: de pleegouders,
beiden wonende te [woonplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 4 december 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 januari 2025, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de vader tot vaststelling c.q. wijziging van een omgangsregeling toe te wijzen, althans een voorziening te treffen die het hof juist acht.
2.1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft (de advocaat van) de vader zijn verzoek desgevraagd verduidelijkt in zoverre dat hij het hof verzoekt een omgangsregeling vast te stellen c.q. de omgangsregeling te wijzigen waarbij de vader en [minderjarige] twee keer per maand anderhalf uur omgang met elkaar hebben waarna deze omgang na twee maanden wordt geëvalueerd en dat bij een positieve evaluatie de omgangsregeling (verder) wordt uitgebreid naar een wekelijks onbegeleid omgangsmoment van anderhalf uur.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 februari 2025, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Brinkman;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De pleegouders zijn, hoewel op de juiste wijze opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 7 november 2024.
  • het V6-formulier, met bijlage, d.d. 13 maart 2025, ontvangen op 18 maart 2025, van de zijde van de vader;
  • de brief van de GI, met bijlage, d.d. 14 maart 2025.

3.De feiten

3.1.
Tijdens de inmiddels verbroken relatie van de vader en [de moeder] (hierna: de moeder) is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. Hij heeft geen gezag over [minderjarige] .
3.3.
De moeder van [minderjarige] is minderjarig en daardoor onbevoegd tot het uitoefenen van het gezag over [minderjarige] .
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 september 2022 is de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . Bij beschikking van 25 juli 2023 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is de GI benoemd tot voogd over [minderjarige] .
3.5.
[minderjarige] verblijft sinds 31 oktober 2022 in een pleeggezin.
3.6.
Vanaf het moment dat de GI tot voogd is benoemd, heeft de GI de omgangsduur tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld op een keer per vier weken een uur onder begeleiding van [instantie 1] op het kantoor van de GI. Deze omgangsregeling is in januari 2025 uitgebreid naar eens per drie weken een uur onder begeleiding van [instantie 1] op het kantoor van de GI.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank het verzoek van de vader afgewezen om een omgangsregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en de vader, inhoudende twee keer per maand gedurende anderhalf uur onder begeleiding, waarbij na verloop van twee maanden een evaluatie dient plaats te vinden en bij positief verloop de omgang uitgebreid dient te worden naar iedere week gedurende anderhalf uur.
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De GI heeft eenzijdig bepaald dat [minderjarige] en de vader eens per maand gedurende een uur onder begeleiding op locatie van de GI omgang met elkaar hebben. Deze eenzijdige bepaling heeft plaatsgevonden nadat de relatie tussen de ouders van [minderjarige] werd verbroken. De vader heeft al in 2023 verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling, maar vervolgens heeft het anderhalf jaar geduurd voordat de omgang werd uitgebreid naar eens in de drie weken een uur. Er is echter geen reden om de omgangsregeling niet verder uit te breiden en dit had ook al lang kunnen worden gerealiseerd. De omgang tussen de vader en [minderjarige] verloopt prettig. Wel vindt deze omgang plaats nadat de moeder omgang met [minderjarige] heeft gehad waardoor het voorstelbaar is dat [minderjarige] overprikkeld raakt doordat deze twee omgangsmomenten na elkaar plaatsvinden. Mogelijk is het duidelijker en voorspelbaarder voor [minderjarige] wanneer de omgangsmomenten met de ouders afzonderlijk van elkaar worden gepland. De vraag is of [minderjarige] in een dergelijke situatie daadwerkelijk meer wordt belast dan in de huidige situatie.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep wordt nu voor het eerst gesproken over een
rebound(herstel)-tijd van [minderjarige] . Daarnaast zijn de argumenten dat [minderjarige] al een drukke agenda heeft in het verleden niet aangedragen voor het niet verder uitbreiden van de omgangsregeling. De advocaat van de vader kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de GI de vader nog steeds ziet als dader van de mishandeling van [minderjarige] . Hierdoor krijgt de vader ten opzichte van de moeder geen eerlijke kans.
5.2.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. [minderjarige] heeft in haar jonge leven al veel meegemaakt. Zij heeft als gevolg van een zware mishandeling een vroegkinderlijk trauma opgelopen. Het strafrechtelijk onderzoek naar deze mishandeling is afgesloten en de strafzaak is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Vast is komen te staan dat [minderjarige] zwaar is mishandeld, maar niet kon worden bewezen wie van de aanwezige personen [minderjarige] had mishandeld. De mishandeling heeft een grote impact op [minderjarige] ’s ontwikkeling. Zo blijft zij kwetsbaar, heeft zij een ontwikkelingsachterstand en een vol (hulpverlenings-)programma, bestaande uit onder andere het kinderdagverblijf, de kinderneuroloog en kinderarts, een fysiotherapeut en een logopedist. Dit vraagt niet alleen om een goede balans te vinden in wat [minderjarige] aankan op een dag, maar ook veel van de (pleeg)ouders om hierover een goede afstemming te vinden.
De kinderneuroloog geeft aan dat [minderjarige] een jong kwetsbaar kind is dat snel overprikkeld wordt en is. Voor [minderjarige] zijn voorspelbaarheid, structuur en duidelijkheid belangrijk. De overprikkeling van [minderjarige] vond, anders dan de vader suggereert, al plaats voordat de omgangsmomenten met de vader en de moeder direct na elkaar plaatsvonden. Daarom is ervoor gekozen om de omgangsmomenten na elkaar te plannen, zodat [minderjarige] dan in mindere mate belast wordt dan wanneer ze twee aparte omgangsmomenten heeft. Zij hoeft dan maar een keer in de drie weken bij te komen van een omgang met haar ouders. De
reboundtijd van [minderjarige] na een omgangsmoment is op dit moment gemiddeld twee dagen. Als de omgangsmomenten afzonderlijk worden gepland heeft [minderjarige] tweemaal te maken met deze
reboundtijd.
Tijdens de omgangsmomenten doet de vader zichtbaar zijn best om een fijn omgangsmoment met [minderjarige] te hebben. Hij volgt de aanwijzingen van de omgangsbegeleider goed op, maar heeft ook veel aansturing nodig om de emotionele behoeften en signalen van [minderjarige] op te merken en te duiden.
De GI heeft per 2 januari 2025 de omgang uitgebreid naar een keer in de drie weken een uur onder begeleiding van [instantie 1] . Bij (de uitbreiding van) de omgangsregeling dient het tempo van [minderjarige] te worden gevolgd. Haar tempo heeft prioriteit. De GI blijft kijken naar de behoeften en mogelijkheden van [minderjarige] waarbij telkens bekeken wordt wat zij aankan in mogelijke uitbreiding van contact met de vader. De omgang die de vader verzoekt is echter te belastend voor [minderjarige] . De wens van de vader voor meer omgang is begrijpelijk, maar de vader stelt hierbij zijn eigen belang voorop en niet dat van [minderjarige] . De laatste twee omgangsmomenten zijn niet zonder problemen verlopen en daarna is een terugval in het gedrag van [minderjarige] waargenomen door de pleegouders. Het is niet duidelijk waar dat precies vandaan komt, maar het kan mogelijk beschreven worden als regressief gedrag als reactie op het vroegkinderlijk trauma. Hierdoor dient de GI goed te letten op hoe [minderjarige] reageert tijdens de omgangsmomenten. Gezien de kwetsbaarheid van [minderjarige] is de uitbreiding van de omgang die de vader verzoekt op dit moment, en ook binnen afzienbare tijd, niet in het belang van [minderjarige] . Deze mening wordt ondersteund door [instantie 1] en [instantie 2] . De GI is voornemens om de omgang eenmaal per drie weken een uur onder begeleiding voort te zetten, waarbij bekeken blijft worden of een uitbreiding richting anderhalf uur per drie weken mogelijk is voor [minderjarige] .
5.3.
De raad adviseert – samengevat – als volgt. Bij de uitbreiding van de omgangsregeling dient het belang en tempo van [minderjarige] leidend te zijn. De mogelijkheden tot uitbreiding staan dan los van hoe goed de omgangsmomenten verlopen. De omgangsmomenten, waarbij [minderjarige] met beide ouders na elkaar een omgangsmoment heeft, zijn naar alle waarschijnlijkheid zeer intensief voor [minderjarige] . Gelet op de
reboundtijd van [minderjarige] wordt de belasting voor haar echter verdubbeld als je de omgangsmomenten zou loskoppelen. Gelet op de ontwikkeling van [minderjarige] en haar hulpverleningsprogramma zou het teveel van haar vragen om daarmee te gaan experimenteren. De raad gaat ervan uit dat waar er mogelijkheden tot uitbreiding zijn, de GI deze zal onderzoeken. Vooralsnog is een uitbreiding van de omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] en daarom adviseert de raad om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Artikel 1:377a BW bepaalt dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Artikel 1:377e BW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van (een van) de ouders of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, een beslissing inzake de omgang kan wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.4.2.
Er is sprake van gewijzigde omstandigheden, omdat de vader al enige tijd positieve stappen zet in de omgang met [minderjarige] , de strafzaak tegen hem is geseponeerd en hij geen verdachte (meer) is. De vader kan daarom ook in hoger beroep worden ontvangen in zijn verzoek.
5.4.3.
Ook sinds de bestreden beschikking is er sprake van gewijzigde omstandigheden in de frequentie van de omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] , in zoverre dat de vader en [minderjarige] sinds januari 2025 eens per drie weken een uur omgang hebben met elkaar in plaats van eens per vier weken. Het omgangsmoment met de vader vindt plaats na het omgangsmoment dat de moeder met [minderjarige] heeft. Niet in geschil is dat deze omgangsmomenten voor [minderjarige] intensief zijn. [minderjarige] is een nog jong meisje met een vroegkinderlijk trauma en een ontwikkelingsachterstand (vermoedelijk) vanwege een ernstige mishandeling toen zij pas slechts enkele weken oud was. Deze omstandigheden maken dat [minderjarige] van de omgangsmomenten met de ouders gemiddeld twee dagen moet bijkomen. Zoals de raad tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht betekent het loskoppelen van deze omgangsmomenten, zoals de vader heeft gesuggereerd, een verdubbeling van de belasting voor [minderjarige] hetgeen niet in haar belang wordt geacht.
Evenmin wordt de uitbreiding van de omgangsregeling die de vader verzoekt op dit moment in het belang van [minderjarige] geacht. [minderjarige] heeft door wat zij heeft meegemaakt een vol hulpverleningsprogramma waarbij zij op regelmatige basis afspraken heeft met onder andere een kinderarts, kinderneuroloog, fysiotherapeut en logopedist. Daarnaast gaat zij twee ochtenden per week naar een kinderdagverblijf. De afspraken voor [minderjarige] moeten zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd om de belasting voor [minderjarige] zo klein mogelijk te houden. Dit geldt ook voor (een eventuele uitbreiding van) de omgangsregeling. Op dit moment ziet het hof in het belang van [minderjarige] geen mogelijkheden voor een uitbreiding van de omgangsregeling. Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen. Dit oordeel laat onverlet dat de GI vanuit haar voogdijtaak intensief betrokken is bij [minderjarige] . Het is aan de GI om te bezien of een uitbreiding van de omgangsregeling in het belang is van [minderjarige] rekening houdend met haar mogelijkheden.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 4 december 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.M.J. Peters en G.M. Goes en is op 24 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier en ondertekend door mr. E.M.C. Dumoulin.