ECLI:NL:GHSHE:2025:1197

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
200.351.487_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige bij andere gezagsouder in het kader van de zorg voor de vader met niet-aangeboren hersenletsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012, bij de moeder, die de andere gezagsouder is. De vader, die niet-aangeboren hersenletsel heeft en moeite heeft met emotieregulatie, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De vader stelt dat hij in staat is om voor de minderjarige te zorgen, maar het hof oordeelt dat de vader door zijn aandoening niet in staat is om een veilig opvoedklimaat te bieden. De moeder heeft sinds de uithuisplaatsing van de minderjarige op 12 november 2024 de zorg op zich genomen en heeft positieve ontwikkelingen laten zien in haar leven. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige bij de moeder in een stabiele omgeving verblijft, wat noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling. De vader heeft zijn emoties niet onder controle en dit heeft negatieve gevolgen voor de minderjarige. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 april 2025
Zaaknummer : 200.351.487/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/428594/ JE RK 24-2055
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Th. Kremers,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .
Als belanghebbende merkt het hof aan:
[de moeder],
wonende op een voor het hof bekend geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M. Slootweg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 november 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, met ingang van 26 november 2024 tot 28 juni 2025.
2.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 februari 2025, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 maart 2025, heeft de moeder verzocht het door de vader ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren en de betreffende beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 maart 2025, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 april 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Kremers;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de moeder.
2.4.1.
Aan [betrokkene] , persoonlijk begeleidster van de vader van [instantie 1] , is bijzondere toegang verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.
2.4.2.
De raad en mr. Slootweg zijn, beiden met bericht van afmelding, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 19 maart 2025. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier d.d. 28 maart 2025 met producties 12 t/m 15 namens de vader;
  • het V6-formulier met bijlage d.d. 1 april 2025 namens de moeder;
  • de namens de vader op de mondelinge behandeling van 2 april 2025 overgelegde pleitaantekeningen.
2.6.1.
In voornoemd V6-formulier d.d. 1 april 2025 is namens de moeder bezwaar gemaakt tegen de indiening door de vader van de producties 12 t/m 15 wegens strijd met de twee-conclusie-regel en meer specifiek verzoekt zij productie 13 buiten beschouwing te laten omdat dit een aangifte bij de politie van de partner van de vader betreft, deze partner van de vader emotioneel betrokken is bij de zaak waardoor haar weergave van de situatie partijdig is en de aangifte feitelijk onjuist is en vanuit de politie geen opvolging heeft gekregen.
Het hof heeft op de mondelinge behandeling besloten de indiening van de producties 12 t/m 15 (inclusief productie 13), toe te staan nu er geen sprake is van strijd met de twee-conclusie-regel. Ook acht het hof de indiening van deze producties niet in strijd met de goede procesorde nu productie 12 voor eenvoudige kennisneming vatbaar is, productie 14 en 15 overwegend recente stukken van de GI betreffen die het hof bij partijen bekend verondersteld en de moeder voorts ten aanzien van productie 13 een inhoudelijke reactie heeft gegeven in genoemd V6-formulier van 1 april 2025. Dat er een relatie bestaat tussen de vader en degene die de aangifte bij de politie heeft gedaan, maakt het voorgaande niet anders.
3. De feiten
3.1.
De ouders zijn op 21 juni 2002 gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
  • [meerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ( [meerderjarige] );
  • [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ( [jongmeerderjarige] );
  • [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ( [minderjarige] ).
De ouders zijn van rechtswege gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juli 2023 is onder andere de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. De vader is hiervan in hoger beroep gekomen. Bij beschikking van dit hof van 9 januari 2025 is de echtscheiding bekrachtigd. De echtscheidingsbeschikking is nog niet ingeschreven.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank van 28 juni 2023 is, voor zover van belang, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank van 6 februari 2024 is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader bepaald.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank van 13 juni 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 28 juni 2025 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een (deeltijd) netwerkpleeggezin (bij oom en tante mz) met ingang van 28 juni 2024 tot 28 juni 2025.
3.6.
Bij beschikking van de rechtbank van 12 november 2024 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, met ingang van 12 november 2024 tot 26 november 2024, in aanvulling op de al verleende machtiging tot uithuisplaatsing in het (deeltijd) netwerkpleeggezin (bij oom en tante mz).

4.De beoordeling

4.1.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere gezagsouder verleend. De vader heeft niet-aangeboren hersenletsel waardoor het moeilijk is voor hem om zijn emoties te reguleren. [minderjarige] ging op het moment dat hij bij de vader woonde al enige tijd niet naar school. Hierdoor verbleven [minderjarige] en de vader hele dagen samen thuis, hetgeen zorgde voor oplopende spanningen. De vader is overvallen door de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing, die werd afgegeven op de dag dat de behandeling van het voor de vader zeer spanningsvolle hoger beroep in de echtscheidingsprocedure plaatsvond. Dat de GI die dag uitkoos om deze stap te zetten toont aan hoe weinig oog er is voor zijn situatie en hoe weinig in de gaten wordt gehouden wat de effecten hiervan zijn op het totale gezin. Het was immers ook de aanloop naar deze spanningsvolle dag dat de conflicten thuis heftiger verliepen. Hier is onvoldoende oog voor geweest. Er zou maandelijks met de vader geëvalueerd worden, hetgeen niet is gebeurd. Ook is met de vader niet besproken dat de hulpverleners op hun tenen liepen. Er is niet meegedacht en er is onvoldoende naar de vader geluisterd. Emoties en onbegrip stapelden elkaar hierdoor. Op enig moment heeft de vader aangegeven dat hij de hulp van de [instantie 2] ( [instantie 2] ) niet langer bij hem thuis wilde ontvangen. De hulpverleners bemoeiden zich met huishoudelijk zaken die niets met de begeleiding van [minderjarige] te maken hadden. De begeleiding is toen gestopt. Met een andere benadering van de vader was het niet zover gekomen. Hij wijt dit aan miscommunicatie en onvoldoende inzicht in zijn behoeften en beperkingen. Het is onjuist dat door het stopzetten van de hulpverlening het welzijn van [minderjarige] direct gevaar liep. Er was sprake van tijdelijk veel spanning vanwege het hoger beroep in de echtscheidingsprocedure. Gelet op het netwerk van de vader was een spoedmachtiging niet nodig. De oma vz. wil een rol vervullen in de opvoedingstaken van [minderjarige] . Dat een uithuisplaatsing niet nodig is, blijkt onder meer uit het feit dat [jongmeerderjarige] en [meerderjarige] bij de vader zijn blijven wonen. Het was beter geweest om tijdig alternatieve hulpverlening te zoeken of een manier om de begeleiding weer vlot te trekken. De GI heeft hiertoe geen poging ondernomen en er is niets gedaan om een uithuisplaatsing te voorkomen. Het is onjuist dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat de vader niet in staat is om een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit en veiligheid in [minderjarige] ’ verzorging en opvoeding gewaarborgd zijn. De vader heeft lange tijd bewezen dat hij in staat is om goed voor [minderjarige] te zorgen. De vader heeft alle hulp aanvaard om [minderjarige] veilig te verzorgen en op te voeden. Er wordt overwogen dat de vader zich onvoldoende aan afspraken houdt, maar er worden geen afspraken gemaakt. Er worden eisen en onhoudbare voorwaarden gesteld. Deze benadering zorgt voor zoveel onbegrip bij de vader dat hij blokkeert en verdere communicatie lastig is. Het lijkt erop dat er bij de GI te weinig kennis is van de wijze waarop moet worden omgegaan met mensen die hersenletsel hebben. Er wordt, ook als de zaak onder hoogspanning staat, logisch en redelijk gedrag van de vader verwacht terwijl de hersenbeschadiging dit verhindert.
Een plaatsing van [minderjarige] bij de moeder is bovendien niet in het belang van [minderjarige] . De moeder is lange tijd niet in beeld geweest in het leven van [minderjarige] en zij beschikt niet over een geschikte woonplek. In het raadsrapport van 30 mei 2023 is naar voren gebracht dat de moeder niet voldoende hersteld was om de opvoedingsverantwoordelijkheid op zich te nemen. In het werkplan van de ondertoezichtstelling en de plannen van aanpak van de GI is benoemd dat zij moeite heeft met oplossingen en alternatieven aandragen, geen eigen verantwoordelijkheid kan nemen en letterlijke voorbeelden nodig heeft op welke wijze zij de interactie met de kinderen kan aangaan en verbeteren. Het verbaast de vader dat zij korte tijd later, zonder nader onderzoek, in staat wordt geacht de opvoedverantwoordelijkheid over [minderjarige] op zich te nemen. Uit niets blijkt dat de moeder aan zichzelf heeft gewerkt of profiteert van hulpverlening. [minderjarige] geeft bovendien zelf aan dat hij bij de vader wil wonen.
Tot slot is het zorgelijk dat [minderjarige] en de vader door alle stress en strijd als gevolg van de uithuisplaatsing elkaar niet of nauwelijks zien. De vader wordt nergens meer bij betrokken. Er wordt over [minderjarige] besloten zonder een poging te doen om bij de vader een zeker draagvlak te vinden. Het contactherstel komt niet van de grond omdat er door de GI voorwaarden worden gesteld waar de vader niet mee kan instemmen. Inmiddels zijn er twee nieuwe jeugdbeschermers aangesteld en ook met hen verloopt het contact niet goed. De vader heeft te kennen gegeven niet meer met de GI in gesprek te willen. De vader krijgt inmiddels begeleiding van [instantie 1] . Contact kan via zijn begeleiders van de [instantie 1] . [instantie 1] komt drie keer per week één tot anderhalf uur bij de vader thuis.
4.2.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. Een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is noodzakelijk omdat het de vader ondanks forse inzet van begeleiding niet lukt om [minderjarige] een stabiel en veilig opvoedklimaat te bieden. De vader kan zijn emoties als gevolg van niet-aangeboren hersenletsel onvoldoende reguleren waardoor hij op een onacceptabele manier tekeer gaat tegen [minderjarige] . Hij schreeuwt, scheldt en zet [minderjarige] letterlijk op straat. De vader is niet af te remmen op deze momenten en laat begeleiding niet toe. Volgens [instantie 2] zijn de aanhoudende onveiligheid en de stress die dit bij [minderjarige] veroorzaakt belangrijke factoren voor zijn psychosomatische klachten en schoolverzuim, waarbij de verwachting is dat dit niet doorbroken kan worden als [minderjarige] in de thuissituatie bij de vader blijft. Het ontbreekt aan basisveiligheid waardoor [minderjarige] niet tot ontwikkeling kan komen. De GI vernam op 7 november 2024 dat de vader de dag ervoor alle hulpverlening in het gezin had stopgezet. Er was op dat moment 50 uur per week begeleiding vanuit de [instantie 2] . Het was in die situatie met de zware problematiek van de vader niet verantwoord voor [minderjarige] . Zonder hulpverlening is er geen zicht op [minderjarige] ’ veiligheid. De GI is zich bewust van het niet-aangeboren hersenletsel van de vader, dat dit om een specifieke benaderingswijze vraagt en dat het door de beperking van de vader komt dat hij ‘in het rood’ kan schieten. Toch mag het feit dat de vader hier niets aan kan doen geen reden zijn om [minderjarige] hieraan bloot te stellen. [minderjarige] moet hiertegen beschermd worden. Dat [jongmeerderjarige] en [meerderjarige] nog steeds bij de vader wonen, maakt dit niet anders. [minderjarige] is een jongen met heel andere zorgbehoeften dan zijn broer van bijna 16 jaar en zus van 21 jaar. [minderjarige] is meermaals getuige geweest van fysiek en verbaal geweld vanuit de vader. De huidige en de oude jeugdbeschermers hebben veel inspanningen gericht om de juiste hulpverlening voor de vader in te zetten en om in gesprek en tot samenwerking te komen. Momenteel krijgt de vader begeleiding vanuit [instantie 1] . De vader wil niet meer rechtstreeks met de GI communiceren, alle communicatie dient via [instantie 1] te verlopen.
[minderjarige] verblijft bij de moeder in een andere omgeving dan voorheen bij de vader. De moeder heeft met [minderjarige] gekeken naar mogelijkheden waarbij hij in contact kan komen met leeftijdsgenoten, zoals een kookclub en jeugdhonk. De woning van de moeder is kleiner maar volstaat. Bovendien verhuist zij binnenkort naar een grotere woning. De moeder is sinds 4 augustus 2023 overgegaan van een opname naar dagbehandeling voor vier dagen in de week. Het Actief herstellen in de triade-team vanuit [instantie 3] is betrokken. De moeder laat vorderingen zien in het zoeken van oplossingen, het nemen van eigen verantwoordelijkheid en in het vooruitdenken. Ze vindt het moeilijk om te horen dat haar psychosociale klachten invloed hebben op de interactie met haar kinderen, maar is bereid om hier alles aan te doen. Haar leven wordt steeds stabieler, de GGZ heeft aangegeven dat ze positieve stappen vooruit zet. [instantie 2] komt vijftien uur per week bij de moeder in huis voor [minderjarige] . Zowel de GGZ als [instantie 2] geven aan dat er sprake is van een positieve interactie tussen [minderjarige] en de moeder.
Een uithuisplaatsing is een zeer ingrijpende maatregel, voor het hele gezin. De oma vz. is een belangrijk hechtingsfiguur voor [minderjarige] , reden waarom [minderjarige] omgang met haar heeft. Wanneer de oma vz. de volledige zorg voor [minderjarige] op zich zou nemen, moet zij in staat zijn de vader te begrenzen en een samenwerking met de moeder aan te gaan. Dit kan en mag niet van haar worden verwacht. Bovendien heeft het opgroeien van een kind bij (een van) de ouders altijd de voorkeur boven een plaatsing elders. In overleg met de moeder, de oma vz, Pro6 en de jeugdbeschermer is overeengekomen dat [minderjarige] wekelijks op dinsdagen en tijdens bepaalde weekenden naar de oma vz. gaat. Tijdens die weekenden kan [minderjarige] ook contact hebben met de vader. Sinds 6 maart 2025 zijn de dinsdagen vervallen omdat er aan het eind van de bezoeken steeds een complexe situatie ontstond waarbij [minderjarige] klem werd gezet doordat de oma vz. aangeeft niet achter de plaatsing bij de moeder te staan. Er is op dit moment geen concrete contactregeling tussen [minderjarige] en de vader. Na een incident op 4 februari 2025 waarbij de vader met zijn partner naar de moeder is gereden om [minderjarige] op te halen, heeft de GI de vader een schriftelijke aanwijzing gestuurd. De vader heeft in het bijzijn van [minderjarige] in huis met spullen gegooid, naar de moeder geschreeuwd, gescholden en de moeder vastgepakt. Na het incident is de vader in de auto gestapt en met de partner en [minderjarige] naar huis gereden. [minderjarige] is die avond door de moeder opgehaald. Het is schadelijk voor [minderjarige] dat hij getuige is geweest van het incident en dit is een bedreiging van zijn ontwikkeling. Er moet volgens de GI eerst een gesprek met de vader plaatsvinden om afspraken te maken, voordat hij weer contact kan hebben met [minderjarige] . De GI heeft verschillende Whatsapp-gesprekken gelezen tussen de vader en [minderjarige] waarbij de vader belastende (spraak)berichten stuurt. De vader stuurt [minderjarige] tientallen berichten per dag waarin hij een beroep doet op zijn loyaliteit. De vader is niet gekomen op het eerste door de GI geplande gesprek. Op 21 maart 2025 heeft er uiteindelijk een gesprek plaatsgevonden tussen de vader, zijn advocaat, zijn begeleidster van [instantie 1] en de jeugdbeschermer. De vader zit echter hoog in de emoties waardoor een gesprek niet mogelijk is, ook niet met behulp van zijn advocaat en begeleidster. De vader ziet maar één oplossing, dat [minderjarige] terug bij hem komt wonen. Voor de rest uit de vader enkel frustraties over de hulpverlening en de GI.
4.3.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Sinds het uiteengaan van partijen probeert de moeder haar leven weer op te pakken terwijl de vader probeert de kinderen van haar af te pakken. Uit het feit dat de vader alle hulpverlening weigert, volgt dat hij niet in staat is een opvoedklimaat te bieden waarin de continuïteit en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] zijn gewaarborgd. De vader noemt geen nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor een ander oordeel. Het feit dat de vader wel voor [jongmeerderjarige] en [meerderjarige] zorgt doet hier niet aan af. Zij hebben immers andere zorg nodig dan [minderjarige] .
[minderjarige] woont sinds 12 november 2024 bij de moeder en staat daar sinds 2 december 2024 ingeschreven. Het gaat naar omstandigheden goed met [minderjarige] en de moeder. De moeder krijgt sinds augustus 2023 hulp. De huidige situatie bevestigt dat de moeder voor [minderjarige] kan zorgen. De moeder is nooit helemaal buiten beeld geweest. Zij heeft recent een ruimere woning gevonden waar zij op korte termijn kan intrekken met [minderjarige] . [minderjarige] is inmiddels gewend bij de moeder. Hij ontvangt veel rust, aandacht en liefde van de moeder. Er is thuisbegeleiding van [instantie 2] en [minderjarige] heeft speltherapie. Kort vóór de carnavalsvakantie 2025 is [minderjarige] gedurende twee dagdelen per week gestart bij [instantie 4] . Op die manier kan hij hopelijk na de zomervakantie de stap maken naar school. De moeder is heel trots op [minderjarige] . Hij krijgt een positief zelfbeeld en zijn zelfvertrouwen groeit. Het raadsrapport waar de vader naar verwijst sluit niet meer aan bij de huidige situatie. De moeder ziet in dat zij niet perfect is maar is dankbaar dat zij nog een kans heeft gekregen. De oma vz. vervult op dit moment een opvoedrol. Zij heeft een omgangsregeling met [minderjarige] . Het is de moeder niet bekend of de oma vz. een grotere rol wil vervullen of niet. De plaatsing van [minderjarige] bij de moeder verloopt goed dus de moeder ziet niet in waarom [minderjarige] bij de oma vz. geplaatst zou moeten worden. [minderjarige] gaat een weekend per twee weken naar de oma vz. De moeder haalt en brengt [minderjarige] omdat de oma vz. dit niet op zich wil nemen. Tijdens dit weekend is er ook contact tussen [minderjarige] , zijn broer en de vader.
4.4.
Het hof overweegt het volgende.
4.4.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.4.2.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
4.4.3.
Vast staat dat er bij de vader sprake is van niet-aangeboren hersenletsel, als gevolg waarvan hij moeite heeft met het reguleren van zijn emoties en zijn gedrag. De vader is onvoldoende in staat om op de juiste wijze te reageren wanneer hij onder druk staat en komt snel ‘in het rood’. De vader is daarbij negatief over de moeder en uit dit ongefilterd. De GI heeft voorbeelden aangedragen van de effecten die de problematiek van de vader heeft op de thuissituatie. De vader wordt snel boos, hij schreeuwt, scheldt en hij doet kwetsende uitspraken. [minderjarige] wordt hiermee belast. De vader heeft [minderjarige] meermaals op straat gezet als hij boos was. De vader stuurt [minderjarige] veel belastende (spraak-)berichten en [minderjarige] wordt belast met negatieve uitlatingen over de moeder. Ter ondersteuning van de vader in verband met zijn verminderde impuls- en emotieregulatie was er vanuit [instantie 2] gedurende 50 uur per week ambulante hulp op pedagogisch vlak en voor de vader zelf. Deze hulp is gestopt nadat de vader aangaf de begeleiders niet meer thuis te willen ontvangen. Hierdoor ontstond er de situatie dat er ineens geen begeleiding meer was in de thuissituatie, waardoor er geen zicht was op [minderjarige] ’ veiligheid en zijn veiligheid dus niet gewaarborgd kon worden door de GI.
4.4.4.
[minderjarige] is jong, gaat al geruime tijd niet naar school, heeft weinig dagbesteding en naar voren is gekomen dat hij zich de situatie rondom de vader erg aantrekt. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat [minderjarige] toen hij bij hem woonde niet naar school ging omdat hij zich zorgen maakt over de vader als hij, [minderjarige] , niet thuis is. De vader weigert in gesprek te gaan met de GI. Communicatie mag enkel via de [instantie 1] verlopen. Het is de GI gelet daarop niet gelukt om in gesprek te komen met de vader om (veiligheids)afspraken te maken, waardoor het ook nog niet is gelukt om contactherstel tussen de vader en [minderjarige] te bewerkstelligen. Hierdoor staat voor het hof voldoende vast, mede gelet op de verminderde begeleiding in de thuissituatie, dat de vader op dit moment de opvoedverantwoordelijkheid voor [minderjarige] niet kan dragen. Er is bij de vader sprake van blijvende hersenschade, zonder zicht op verbetering. Hoewel dit gedrag van de vader een gevolg is van het niet-aangeboren hersenletsel en er in zoverre geen sprake is van onwil, maar van onmacht bij de vader, dient het belang van [minderjarige] voorop te staan. [minderjarige] dient niet aan de emotionele uitbarstingen van de vader blootgesteld te worden, of belast te worden met negatieve uitlatingen van de vader over de moeder. Het hof acht het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk dat [minderjarige] niet bij de vader woont. Dat de vader het beste voor heeft met [minderjarige] en dat [minderjarige] veel van de vader houdt, staat niet ter discussie. [minderjarige] heeft echter basisveiligheid nodig zodat hij kan toekomen aan zijn ontwikkeling en naar school durft te gaan. Dat is op dit moment in de thuissituatie van de vader niet het geval. Dat [meerderjarige] en [jongmeerderjarige] nog bij de vader verblijven, maakt dit niet anders. [minderjarige] heeft andere zorgbehoeften. De vader kan de zorgbehoeften van [minderjarige] niet dragen.
4.4.5.
Bij de moeder gaat het op dit moment goed met [minderjarige] . Er is een vorm van rust gekomen. Voorts is een uitbreiding van de dagdelen van [minderjarige] bij [instantie 5] aanstaande zodat hij na de zomer van 2025 mogelijk weer kan starten met regulier onderwijs. De moeder krijgt hulp en er is begeleiding in de thuissituatie. Zij heeft vorderingen laten zien in haar ontwikkeling en heeft laten zien dat zij in het belang van [minderjarige] kan denken en handelen. Het hof vindt het belangrijk dat [minderjarige] deze rust blijft ervaren. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is op dit moment noodzakelijk in het belang van zijn opvoeding en verzorging.
Voor zover oma vz. de opvoeding en verzorging van [minderjarige] op zich zou willen nemen overweegt het hof, met de GI, dat het opgroeien van een kind bij een van de ouders – in dit geval de moeder – altijd de voorkeur boven heeft boven een plaatsing elders.
Het hof betreurt het feit dat er hierdoor minder (of geen contact) is tussen [minderjarige] enerzijds en zijn vader, broer, zus en oma anderzijds. Hier dient aandacht voor te zijn en dat heeft de GI ook, zo is in de mondelinge behandeling verklaard. Aan het voorgaande kan echter niet afdoen dat aan het belang van [minderjarige] bij een veilige en stabiele opvoedsituatie het meeste gewicht dient te worden toegekend.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 november 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.M. Riemsdijk en is op 24 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.