In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de Rechtbank Limburg. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van zware mishandeling en veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast was een gedeeltelijke schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar zijn raadsman heeft later aangegeven dat de verdachte zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven. Het Openbaar Ministerie heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verzocht om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen rechtens te beschermen belang meer zou zijn. De advocaat-generaal daarentegen heeft gepleit voor ontvankelijkheid van het hoger beroep, met argumenten over de belangen van het slachtoffer en de maatschappij. Het hof heeft de zaak gewogen en geconcludeerd dat er geen rechtens te respecteren belang is gediend met een nadere behandeling van de strafzaak. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard, waarbij het de wettelijke procedurevoorschriften in acht heeft genomen.